Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
[Esta carta, em Português]
25 maart 2019
feest van h. Dysmas, de “goede moordenaar”


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Op een dag in 1663 of 1664 meldt de Infante van Portugal, don Pedro, erfgenaam van de kroon, vergezeld van zijn pages, zich aan de poort van het noviciaat van de jezuïeten in Lissabon (Portugal); alle novicen snellen toe om de illustere bezoeker te verwelkomen, behalve Juan de Britto. Deze had als page de toekomstige koning goed gekend en kwam uiteindelijk aanzetten met een schort om. Hij had het druk gehad met de verzorging van een dienaar van de communauteit die door een epidemie is aangetast. «Het is mij een groot genoegen, roept de prins uit in een van geloof bezielde vervoering, te zien hoe jullie ten dienste staan van deze nieuwe meester! Jullie zullen er stevigere beloningen voor krijgen dan wat ik jullie te bieden zou hebben…»

Juan de Britto is geboren op 1 maart 1647, in een familie van oude adel in Portugal. Zijn vader, don Salvador de Britto Preyra, zal vicekoning worden van Brazilië. Wanneer het ernstige gezondheidsproblemen krijgt wordt het kind door zijn moeder, doña Beatriz, aan heilige Franciscus Xaverius, de grote jezuïeten missionaris in India en Japan toegewijd, in de hoop op genezing. Vanaf zijn negende wordt Juan als page aan het hof in Lissabon geïntroduceerd. Als adolescent onderscheidt hij zich door zijn engelachtige zuiverheid die zwaar op de proef wordt gesteld te midden van de jonge rijke edelen. Wat hij aan het hof te zien krijgt brengt hem er overigens toe zich van de wereld los te maken en op 17 december 1662 treedt hij, zestien jaar oud, toe tot de Sociëteit van Jezus. Pijnlijk verrast accepteert zijn moeder in geloof zijn beslissing. Tijdens zijn studie filosofie in Coïmbra (1666-1669) vraagt Juan aan de Generaal van de Sociëteit van Jezus om te worden uitgezonden naar de missies in India, want, zo beweert hij, «Franciscus Xaverius is degene die mij heeft genezen, hij roept me naar India». Hij wordt priester gewijd in Lissabon in 1673, en zijn superieuren geven hem als bestemming Madurai, een regio in het zuidwesten van India. Ondanks het verzet van zijn moeder en de adviezen van de artsen die het hem ontraden, verlaat de jonge jezuïet Lissabon reeds in maart, in het gezelschap van zevenentwintig medebroeders, onder de leiding van Pater Balthazar da Costa, een veteraan in de Indiase missie.

Missionaris van nature

«Jezus, de eerste en grootste evangelist, zendt ons uit om het Evangelie te verkondigen van de liefde van God in de kracht van de Heilige Geest, zo zei Paus Franciscus het onlangs opnieuw… De Kerk is missionair van nature. Indien dat niet zo was, zou ze niet meer de Kerk van Christus zijn, maar een vereniging zoals er zovele zijn en die al snel uitgeput zou raken en verdwijnen… De missie van de Kerk, die is bestemd voor alle mensen van goede wil, berust op de transformerende kracht van het Evangelie. Het Evangelie is een Goed Nieuws gegeven dat aanstekelijke vreugde in zich draagt want het behelst en biedt een nieuw leven aan: dat van de verrezen Christus die, door zijn leven gevende Geest door te geven, de Weg, de Waarheid en het Leven voor ons wordt (cf. Joh 14,6)… Door Jezus te volgen als onze Weg, ervaren wij de Waarheid en ontvangen wij zijn Leven, dat bestaat uit volledige eenwording met God de Vader in de kracht van de Heilige Geest, die ons vrij maakt van iedere vorm van zelfzucht en bron van creativiteit in liefde blijkt» (Boodschap van 4 juni 2017, voor de Wereld Missiedag).

De missionarissen komen in september in Goa aan, een Portugese bezitting op de westkust van India. Daar begeeft Juan zich onmiddellijk ter dankzegging naar de kapel waar het wonderbaarlijk geconserveerde lichaam van heilige Franciscus Xaverius wordt vereerd. Hij start direct met het leren van de tamoul taal en het jaar daarop vertrekt hij naar Madurai. De jonge missionaris maakt zich eerst vertrouwd met het land, in het bijzonder met het hindoeïsme en de maatschappelijke structuur van de kasten en de rigide, ingewikkelde regels. Hij ziet hoe moeilijk het is de bovenkaste, de brahmanen, aan zijn zijde te krijgen, als een van de voornaamste sleutels tot de bekering van het land, maar zijn ijver voert hem ook naar de gemarginaliseerden, de paria’s, of uitgeslotene, die hij veeleer ‘s nachts bezoekt. Met de bedoeling het Evangelie te preken voor de geletterden, rekening houdend met de positieve elementen van wijsheid die de Veda bevatten, bestudeert Juan de heilige boeken van India, geschreven in het Sanskriet. Zoals zijn voorganger, Pater Roberto de Nobili, gestorven in Madurai een vijftiental jaren voor zijn aankomst, neemt hij bepaalde regels van ascetisch leven van de hindoestaanse religieuzen over, zolang ze niet in botsing komen met de christelijke wijsheid. Hij kleedt zich zelfs als “Pandara swami” met het kledingstuk dat hen herkenbaar maakt als degenen die de wereld verzaken. Deze soberheid is in de ogen van sommige medebroeders excessief en men zal hem dan ook verwijten bepaalde Indiase rites te beoefenen. Maar Paus Benedictus IV zal zijn zaligverklaringsproces aangrijpen om hem van iedere verdenking in dit opzicht vrij te pleiten: «Deze gewoontes zijn slechts gebruiken die inherent zijn aan het burgerlijk leven, en dus zonder speciale religieuze betekenis.»

Gered door de naastenliefde

Ondanks zijn delicate gezondheid weigert Juan de Britto zich te bedienen van het paard dat hij krijgt aangeboden en begeeft zich te voet naar de plekken waar hij heen moet. Rijst ‘s ochtends en ‘s avonds vormt de basis van zijn voeding. In 1676 en 1677 veroorzaken grote overstromingen talloze slachtoffers en aanzienlijke schade. De missies blijven niet gespaard. De paters moeten meerdere malen van plaats veranderen en telkens weer met niets beginnen. Bovendien heerst overal oorlog, gepaard gaand met hongersnood en vervolgingen van de christenen. Tijdens een pestepidemie proberen de aanhangers van Shiva, een van de voornaamste godheden van India, het volk op te zetten tegen de missionaris door hem verantwoordelijk te stellen voor de plaag, maar de (naasten)liefde van de pater die pestlijders verzorgt maakt dat het ergste wordt vermeden.

De missionarissen worden geholpen door talloze inboorlingcatechisten. De gelovigen zijn her en der verspreid over het land, maar moedig en volhardend; ze leggen soms tot zestig kilometer te voet af om de sacramenten te kunnen ontvangen. De prediking van Juan wordt ondersteund door wonderen, zoals bijvoorbeeld de wederopstanding van een gedoopt kind dat door de bliksem was getroffen. Deze gunsten worden zo veelvuldig verleend dat onze Christenen er niet meer van opkijken, stelt de missionairs vast. Ze vergemakkelijken echter in belangrijke mate de missie, met name ter afschaffing van de polygamie, destijds heel gangbaar onder de elite van het land en die een belemmering vormt voor de evangelisatie. Weliswaar ten koste van het wegsturen van meerdere echtgenotes, vinden er ook bekeringen plaats. Verwoed verzet van heidense gezagsdragers tegen de prediking van het Evangelie dwingt pater de Britto ertoe naar een andere plek te gaan en gedurende zes maanden een andere streek van India te evangeliseren. In het jaar dat volgt op zijn terugkeer doopt hij 1200 heidenen. Twee jaar later wordt hij op achtendertigjarige leeftijd benoemd tot superieur van de missie van Madurai; dat zal hij blijven van 1685 tot 1686. Kwaadsprekerij over hem, die Rome heeft bereikt, heeft er echter al voor gezorgd dat de Generaal Overste hem uit de missie verwijdert, maar een door de Voorzienigheid gewilde verandering van Provinciaal stelt hem in staat in Madurai te blijven. Een van zijn missionarissen zal over hem zeggen: «Hij heeft het Christendom vermeerderd… Wanneer hij is benoemd tot superieur heeft hij van zijn macht slechts gebruik gemaakt om zijn medebroeders te ontlasten door hun taken over te nemen. De vervelendste werkjes bewaart hij altijd voor zichzelf». Omdat hij nog altijd gezocht wordt door de heidenen moet hij een half clandestien leven leiden, in een klimaat van vervolging en burgeroorlog: christen martelaren en anderen sterven van ellende in de jungle waar ze heen moesten vluchten. Er komt echter ook onverhoopte hulp van de zijde van sympathiserende heidenen.

In 1686 ergeren de brahmanen zich aan het succes van de pater met de evangelisatie van de Maravar, een koninkrijk dichtbij Madurai en bekokstoven een plan om hem te vermoorden. Een groep huurmoordenaars begeeft zich op weg naar een zeer jonge christengemeente waar de pater zich bevindt. Juan en zijn catechisten worden met stokken afgerost, geketend en gevangen gezet. Ze krijgen de belofte dat ze weer in vrijheid gesteld worden als ze aanvaarden Shiva te aanbidden of eenvoudig de as van Shiva op hun voorhoofd te ontvangen, een gebaar dat in feite neerkomt op een apostasie en unaniem weigeren ze dit te doen. Pater Juan wordt ter dood veroordeeld voor het preken van een vreemde godsdienst en het weigeren de hindoe god aan te roepen. Dezelfde dag wordt hij gegeseld en vervolgens laat men hem zo goed als dood achter. Een barmhartige heiden verleent hem enige zorg en de aangehoudenen worden naar de gevangenis teruggebracht. Het doodvonnis wordt opnieuw uitgevaardigd. De veroordeelden bidden dan ter dankzegging de rozenkrans. De pater maakt zich zorgen over het effect dat zoveel kwaad zou kunnen hebben op de nieuwgelovigen van de streek: «Vreest niets van de mensen, laat hij hun zeggen (cf. Luc 12,4 e.v.). De hemelse Vader zorgt voor jullie. Als hij toelaat dat jullie gekweld worden zal hij jullie eerst de moed geven, vervolgens de eeuwige heerlijkheid».Op 30 juli 1686 lukt het Juan een brief naar zijn jezuïeten superieur te sturen: «Wij zijn gelukkig en wij zegenen de Wil van God die zich verwaardigt ons de genade te verlenen ons bloed voor zijn heilige Wet te vergieten». De gevangenen blijven een maand lang in hechtenis in de koninklijke stallen. Brahmanen die willen profiteren van de staat van uitputting van de pater, dagen hem uit deel te nemen aan theologische twistgesprekken, maar weldra moeten ze het tegen hem afleggen. Tenslotte worden de gevangenen vrij gelaten zonder dat men weet waarom.

Uiterste verrassing

De superieuren van pater Juan besluiten dan om hem naar het hof in Lissabon te sturen om daar de belangen van de missie in India te verdedigen. Maar hij moet eerst langs Goa om met de Portugese autoriteiten bepaalde gevoelige punten te bespreken inzake het beschermheerschap over de missies in India, een recht dat ooit door de Heilige Stoel was verleend aan de koning van Portugal. De onderhandelingen mislukken en de pater scheept in voor Lissabon. In september 1687 komt hij in Lissabon aan. Het nieuws van zijn doodsveroordeling had zich reeds verspreid; de menigte die was gekomen om zijn boot te verwelkomen was dan ook uiterst verbaasd hem van boord te zien komen. De verhalen van de missionaris brengen soms zo’n geestdrift teweeg dat meerdere priesters en studenten vragen hem te mogen volgen naar India. «We kunnen onmogelijk alle colleges sluiten om genoegen te doen aan deze nobele verlangens», roept een van de superieuren van de Sociëteit uit. De pater gaat op bezoek bij koning Pedro II. Gegrepen door de aanblik van de vriend uit zijn kinderjaren, die missionaris is geworden, vermagerd, verouderd en getekend door de martelingen die hij heeft ondergaan, probeert de koning hem in Portugal te houden en hem de opvoeding van zijn kinderen toe te vertrouwen. De missionaris weigert met als reden dat men in India hem harder nodigt heeft dan in Portugal. Tijdens de predikbeurten waarvoor hij is gevraagd staat hij vaak stil bij het schandaal dat het wangedrag van sommige Portugezen in India veroorzaakt: als zij niet te werk gaan met gerechtigheid, belangeloosheid en loyaliteit, zo verklaart hij, wordt iedere vorm van verkondiging van het Christendom opgevat als hypocriet. Zijn woorden zorgen voor talrijke bekeringen want zijn deugdzaamheid is verre van koud en kil, maar trekt aan door haar zachtmoedigheid en door haar buitengewone beminnelijkheid.

De vrees voor eerbetoon

De missionaris gaat op 19 maart 1690 weer de zee op, in het gezelschap van negentien religieuzen, merendeels reeds priesters. Wanneer hij Goa bereikt wacht hem een triomfantelijk onthaal. Na drie maanden begeeft hij zich naar Madurai waar hij zijn reizend apostolaat hervat; voorzichtigheidshalve blijft hij nooit lang op een zelfde plek. De koning van Portugal heeft zijn idee nog niet opgegeven: hij probeert op slinkse wijze de Generaal van de jezuïeten zo ver te krijgen dat deze Juan terugroept naar Portugal, maar tevergeefs. De koning vat dan het plan op hem te verheffen tot de waardigheid van aartsbisschop in India; maar de pater die bevreesder is voor eerbetoon dan voor vervolging, slaagt erin hem van dit plan af te brengen. Zijn plaatselijke superieuren vertrouwen hem dan het driejaarlijks bezoek van Madurai toe waar hevige vervolging heerst. Hij schrijft aan een broeder coadjutor: «Bid goed voor mij want dit land is erg lastig om in te werken. Ik heb grote behoefte aan zeer bijzondere steun vanuit de Hemel om hier in te slagen. Het ziet ernaar uit dat velen zich zullen bekeren; en nog talrijker zijn zij die op mij wachten om de sacramenten te ontvangen. Als ik weer in de gevangenis terecht kom hoop ik dat ik deze keer niet aan de dood zal ontsnappen» Een gedachte laat hem nooit los: «Ik zal niets hebben gedaan voor God dat ik niet zal hebben gedaan zonder de laatste druppel van mijn bloed te vergieten»; hij let er evenwel goed op dat hij een gezonde dosis voorzichtigheid in acht neemt.

Omdat hij in een conflictzone zit waarin onophoudelijk soldaten heen en weer lopen, moet hij in de bossen leven: «Vier maanden reeds ben ik verbannen in een bos waar ik leef te midden van tijgers en slangen die daar in grote getalen voorkomen, vertrouwt hij een bisschop toe. Mijn woning is een boom.» Hij ziet echter wel kans schriftelijk contact te onderhouden met zijn superieuren en verschillende andere personen. Op één plek hoort hij soms duizend biechten in twee weken en doopt achtduizend goed voorbereide catechumenen, in anderhalf jaar tijd. Hij moet ook huwelijken regulariseren, afvalligen verzoenen met de Kerk enz. De ene bekering volgt op de andere tot in de hoogste kasten en de familie van de koning toe; maar tegelijkertijd nemen de gevaren toe. «De tweede zondag van de Vasten, schrijft de pater aan een medebroeder, heeft men gepoogd mij te pakken te krijgen, maar ik was een half uur voor de aankomst van de vijand vertrokken. Ze hebben een gedoopte christen overmeesterd en hem bedolven onder de klappen en mishandeld om hem te dwingen zijn geloof af te zweren. Godzijdank is de neofiet standvastig gebleven.» En aan een ander schreef hij: «Ik hoor biecht, doop, dien meer dan ooit de sacramenten toe. Van alle kanten wordt me gevraagd om catechisten. Ach, beste pater, wat stelt daarbij vergeleken alle grandeur van Europa nog voor?» De neofieten zijn evenwel bang voor de voortdurende dreiging van vervolging; Juan de Britto probeert dan een gunstige gelegenheid te vinden om de koning van Maravar te ontmoeten ten einde een tolerantie-edict te verkrijgen.

Een persoonlijke belediging

Een prins van den bloede, Tadiyathevar, eerst vijand van de missionaris, maar ernstig ziek geworden en na alle menselijke redmiddelen te hebben beproefd, laat naar hem vragen om hem te komen genezen. De pater stuurt eerst een catechist om zich te vergewissen van de oprechtheid van het verzoek en hem eerst de doop voor te stellen. Ondanks de risico’s van een nieuwe vervolging door de koning, stemt hij er uiteindelijk in toe de prins te ontmoeten. Deze is polygaam en heeft vijf echtgenotes, en hij mag niet gedoopt worden voor hij zich heeft geconformeerd aan de christelijke huwelijkswetgeving. Maar de niet legitieme echtgenotes wegsturen zou bij de koning wel eens niet in goede aarde kunnen vallen omdat deze hierin een verstoring zal kunnen zien van de gevestigde maatschappelijke orde in zijn koninkrijk. De prins aarzelt, maar de missionaris mag evenwel in zijn eigen paleis een prachtige plechtigheid organiseren in de loop waarvan tweehonderd catechumenen de Doop ontvangen en de Eerste Communie wordt gegeven aan honderden reeds gedoopte onderdanen van de prins. De prins is verrukt en laat zich tenslotte overtuigen, stuurt al zijn vrouwen weg, nadat hij eerst in al hun noden heeft voorzien en behoudt de oudste die hij beschouwt als zijn legitieme echtgenote en ontvangt het Doopsel, samen met zijn vrouw, op 6 januari 1693. Maar een van zijn verstoten echtgenotes, nicht van de koning christenvervolger, gaat snel naar haar oom om bij hem haar beklag te doen; door het dolle van woede vat deze de verstoting als een persoonlijke belediging op.

Door zijn vastberadenheid aangaande de heiligheid van het huwelijk heeft men pater Juan de Britto vaak vergeleken met heilige Johannes de Doper die zijn gehechtheid aan Gods wet, en met name aan het verbod op iedere buitenechtelijke verhouding, met zijn leven moest bekopen.

In de encycliek Redemptoris missio herinnert heilige Paus Johannes Paulus II ons eraan dat eerbiediging van de leringen in het Evangelie de mens voert naar de ware vrijheid en de ware liefde waarnaar hij streeft: «De Kerk biedt de mensen het Evangelie aan, het profetisch document dat een antwoord geeft op de eisen en de verlangens van het mensenhart: het is altijd de Blijde Boodschap. De Kerk kan niet nalaten te verkondigen dat Jezus gekomen is om het gelaat van God te openbaren en om door het kruis en de verrijzenis het heil te verdienen voor alle mensen. Op de vraag: waarom de missie? antwoorden wij met het geloof en de ervaring van de Kerk dat zich openstellen voor de liefde van Christus de ware bevrijding is. Alleen in Hem worden wij bevrijd van iedere vervreemding en dwaling, van de slavernij van de macht van zonde en dood. Christus is waarlijk onze vrede (Ef. 2,14); de liefde van Christus laat ons geen rust (2 Kor. 5,14); en geeft zin en vreugde aan ons leven. De missie is een kwestie van geloof; zij is een nauwkeurige graadmeter voor ons geloof in Christus en in zijn liefde voor ons. De verleiding bestaat om het christendom te reduceren tot een menselijke wijsheid, tot een soort wetenschap om goed te leven. In een sterk geseculariseerde wereld heeft een geleidelijke secularisatie van het heil plaatsgevonden, waarbij men wel voor de mens opkomt, maar voor een gehalveerde mens die gereduceerd is tot zijn horizontale dimensie. Wij weten daarentegen dat Jezus gekomen is om het integraal heil te brengen dat heel de mens en alle mensen omvat, en ze open te stellen voor de wonderbare horizonten van het kindschap Gods» (7 december 1990, no 11).

De dag van het geluk

Bewust van het gevaar dat hij loopt, neemt pater de Britto afscheid van de christenen en nodigt ze uit zich te verbergen: «Wat God van mij eist, vraagt Hij niet van jullie», verklaart hij. Al op 8 januari wordt hij gearresteerd: wanneer de soldaten eraan komen loopt hij op hen toe om de christenen die hem omringen de kans te geven te vluchten; een brahmaan die christen is geworden en twee christenen worden met hem meegenomen. Hij wordt geslagen en gesommeerd Shiva aan te roepen maar hij roept Jezus aan. Op een nacht staat een indrukwekkend grote catechist die niet is aangehouden voor zijn neus om hem te bevrijden. De pater weigert: «Laat de Voorzienigheid haar gang gaan!» De volgende dag wordt hij meegenomen op een reis van drie of vier dagen die naar Ramnad voert waar hij zes andere christenen aantreft. De pater heeft zijn brevier mogen houden; hij haalt er elke dag voor zijn metgezellen het verhaal van het leven van een martelaar uit. Hij schrijft ook aan zijn Franse vrienden in Pondicherry en aan zijn jezuïeten superieuren om hen te verzoeken niet te zijnen gunste te interveniëren, wetende hoe kostbaar zijn getuigenis tot bloedens toe al is voor de neofieten die nog altijd gebukt gaan onder de vervolgingen. In het geheim wordt hij op 28 januari ter dood veroordeeld, maar de autoriteiten kondigen aan dat hij in ballingschap gaat, uit vrees voor een volksopstand want de christenen zijn daar zeer talrijk. Twee dagen later wordt hij overgebracht naar Oriyur, samen met enkele trouwe christenen. Daar schrijft hij zijn laatste brieven. De prins gouverneur van die plaats is ziek: hij vraagt zijn gevangene hem te genezen, in ruil waarvoor hij zijn leven zal sparen. De missionaris spreekt met hem over een andere genezing, de morele en spirituele genezing maar de prins weigert hem te begrijpen en verordent zijn executie. De pater schrijft aan zijn vriend, pater Juan da Costa, een laatste brief waaruit een en al geloof, nederigheid en hoop spreekt: «Ik ben naar Oriyur gebracht om er onthoofd te worden: ik heb veel geleden onderweg, maar ben tenslotte aangekomen. Voor het tribunaal heb ik een langdurige ondervraging ondergaan over het geloof dat ik aanhing. Van daar werd ik opnieuw naar de gevangenis gebracht waar ik nu wacht op de dag van het geluk. Maar om dat te verkrijgen heb ik jullie gebed nodig. De vreugde van de Heer vervult mijn hart en ondersteunt mijn krachten. Ik ben omringd door bewakers, ik kan er niet meer over zeggen. Vaarwel, beste pater. Wees zo goed deze brief aan al onze paters door te geven. Je dienaar en vriend in Jezus Christus, Juan de Britto.»

De nieuwe apostel van India wordt onthoofd op 4 februari 1693, Aswoensdag. De soldaat die hem heeft geëxecuteerd en die de pater van tevoren heeft omhelsd zal zich bekeren en het Doopsel ontvangen met grote menigten van dit land. Zaligverklaard op 21 augustus 1853 door zalige Pius IX, wordt Juan de Britto heiligverklaard door Pius XII op 22 juni 1947: zijn liturgische gedachtenis is vastgesteld op 4 februari. Oriyur is een veel bezocht bedevaartsoord geworden voor christenen van Zuid-India.

Als een echo op heilige Juan Britto ‘s leven klinken de woorden van Paus Franciscus die ons eraan herinnert dat «hoe meer Jezus in het midden van ons leven staat, hoe meer Hij ons uit onszelf haalt, ons uit het middelpunt brengt en ons de anderen nabij brengt. Deze liefdesdynamiek is als de beweging van het hart… zich concentreren om de Heer te ontmoeten en onmiddellijk opengaan, uit zichzelf komen uit liefde, om getuigenis af te leggen van Jezus en over Jezus te spreken, om Jezus te prediken. Deze geeft zelf het voorbeeld: Hij trok zich terug om de Vader te bidden en ging onmiddellijk hen tegemoet die honger en dorst naar God hebben, om ze te genezen en te redden.» (Boodschap van 5 juli 2017, aan de deelnemers aan het internationaal symposium over de catechese, in Buenos Aires – 11-14 juli 2017). Laten we de Heilige Geest vragen van ons ware getuigen van Jezus Christus te maken.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.