|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
22 oktober 2019 feest van h. Johannes Paulus II |
Na zijn priesterwijding is pastoor Balley nog twee jaar werkzaam bij de jonge kanunniken van Ham. Hij neemt onder hen een dwarse geest waar die hem teleurstelt: de jonge aspirant priesters lijken meer op zoek naar een carrière dan naar het dienen van God. Hij gebruikt dan ook al zijn tact en al zijn energie om ze tot piëteit, studie van de godsdienstwetenschap en tot orde en regelmaat te brengen: hij vreest echter in de woestijn te preken. Op 1 september 1779 roepen zijn superieuren hem naar de priorij Saint-Irénée van Lyon om aldaar de functie te bekleden van novicemeester, en vervolgens die van kapelaan in de parochie. In 1784 aanvaardt hij met blijdschap de herderlijke verantwoordelijkheid over het dorp Choue in de Perche. Daar is de ruwe plattelandsbevolking meer geneigd tot bijgelovigheid dan dat ze zich interesseert voor de wederopbouw van hun in verval geraakte kerk. De pastoor kan echter rekenen op de medewerking van een kapelaan die daar al zeven jaar werkzaam is. Reeds in de lente van 1785 brengt hij de notabelen bijeen in de parochieraad en krijgt ze zo ver dat ze beginnen aan de renovatie van de kerk. Hij maakt de inventaris van de sacristie op en ontvangt een toelage voor de renovatie van de versleten ornamenten. In drie jaar is de eredienst merkbaar in aanzien gegroeid. Pastoor Balley voert ook een verbeten strijd tegen de godsdienstige onwetendheid, legt overal de waarheden van het geloof uit. Zonder de basisopvoeding van zijn gelovigen te verwaarlozen, combineert hij zijn taak als onderwijzer met die van waardige meester in de leer. Zijn naastenliefde blijkt op een zeer bijzondere manier tijdens de strenge winter van 1788-1789 wanneer hij met de plaatselijke kasteelheer werk organiseert dat is bedoeld om de allerarmsten iets te bieden waar ze van kunnen leven.
Maar weldra verspreidt de onrust van de Franse Revolutie zich in het koninkrijk. In 1790 volgen drie burgemeesters elkaar op in het klein dorp Choue. In februari verbiedt de Wetgevende Vergadering de plechtige geloften en heft de religieuze ordes op; op 12 juli vaardigt dezelfde Vergadering de Burgerlijke Inrichting van de Geestelijkheid uit met de bedoeling een nationale Kerk te vormen die is onderworpen aan de politieke macht en afgesneden van de Paus. Zij legt weldra de bisschoppen en pastoors het afleggen van de eed van trouw «aan de Natie, aan de Wet en aan de Koning» op. De dwarsliggers krijgen de naam hun verantwoordelijkheden te ontlopen. Iets meer dan een derde van de priesters van het district Mondoubleau, waarin de parochie van Choue ligt, weigeren de eed af te leggen. Pastoor Balley drukt zich in de volgende bewoordingen uit: «Ik, ondergetekende, pastoor van de parochie Saint-Clément de Choue, verklaar dat mijn geweten mij niet toestaat de eed op de Constitutie zonder restrictie af te leggen. Maar om me te voegen naar het decreet van de Verenigde Vergadering van 27 november, voor zover mijn godsdienst het mij toestaat, zweer ik met zorg te waken over de gelovigen van mijn parochie die God mij heeft toevertrouwd door het ambt dat mij is toebedeeld door mijn bisschop, trouw te zijn aan de Natie, de Wet en de Koning en de Constitutie die is uitgevaardigd door de Verenigde Vergadering en bekrachtigd door de Koning in alles wat burgerlijke en wereldse zaken aangaat, met uitdrukkelijke uitzondering van alles wat het geestelijk leven aangaat, waar de Kerk alleen het recht op verordening heeft, en in alles wat niet tegenstrijdig is met mijn geweten.»
De legitieme herders
De bisschop van Blois, Mgr. De Thémines, heeft geweigerd de eed af te leggen. Wanneer deze naar de Savoie is uitgeweken, wordt hij vervangen door eerwaarde Grégoire, tot bisschop gekozen van het nieuw departement Loir-et-Cher. De pastoor van Choue weigert de indringer te erkennen en doet zijn best, alvorens op zijn beurt te worden verbannen, aan zijn parochianen uit te leggen waarin de Burgerlijke Inrichting van de Geestelijkheid schismatiek is: «Op grond van de eigen woorden van het Evangelie en op grond van de leer die voortdurend is onderwezen door de Kerk vanaf haar oprichting door Onze Heer Jezus-Christus, kunnen er in de Kerk geen andere legitieme herders bestaan dan zij die deze opdracht van Jezus Christus zelf hebben ontvangen, een opdracht die hun is doorgegeven via het legitieme ambt van bisschop, dat wil zeggen van hem die (van de Paus) een ware kerkrechtelijke opdracht heeft ontvangen. Daaruit volgt dat degene die zijn kerkrechtelijke aanstelling heeft ontvangen altijd de ware herder is en dat de gelovigen in zijn parochie in geweten verplicht zijn hem te beschouwen als hun legitieme herder en voor het geestelijke op geen enkele manier contact te onderhouden met degene die de heren kiesmannen in zijn plaats hebben benoemd.» Pastoor Balley waarschuwt hen nogmaals dat, om dezelfde reden, de priester die hem zal opvolgen onvoldoende gemachtigd zal zijn de zonden te vergeven en dat zij die door hem zich sacramenten laten toedienen zich van de Kerk afscheuren.
De parochie is weldra verdeeld in christenen die pastoor Balley trouw zijn en aanhangers van de beëdigde priester die in zijn plaats is benoemd. Het districttribunaal daagt pastoor Balley voor het gerecht vanwege oproerkraaien. De priester meldt zich zonder omhaal van woorden als pastoor van Choue: «Ik ken geen andere kerkrechtelijke instelling voor pastoors, verklaart hij tegenover de rechter, dan die van hun legitieme bisschop; daar mijn post niet vacant is door mijn dood, ontslag of kerkrechtelijke afzetting, beschouw ik mezelf nog steeds als de legitieme pastoor van Choue.» De procedure die voor de moedige pastoor slecht had kunnen aflopen wordt door de strafrechtkamer van het tribunaal echter afgeblazen op grond van een vormfout. Maar de pastoor wordt uit zijn parochie verjaagd op instigatie van een groep opstandige dorpelingen. Hij blijft nog een jaar in de nabijheid, tot 26 augustus 1792, datum waarop alle weerspannige priesters tot verbanning worden veroordeeld. Hij verbergt zich dan en al zijn bezittingen zullen worden verkocht.
“Carlos”
Na de val van Robespierre op 27 juli 1794 is een zekere ontspanning in de godsdienstpolitiek merkbaar. Pastoor Balley wordt teruggevonden in Lyon, stad die door de Revolutie veel heeft geleden. Daar oefent hij een clandestien apostolaat uit op gezag van de legitieme bisschop, Mgr. Marbeuf, die dan verbannen is naar Lübeck. Etienne, de broer van de pastoor is op de guillotine onthoofd op 14 januari 1794, de dag zelf van zijn aanhouding door de tijdelijke Commissie – met dit motief: «Daar hij geenszins de eed wil afleggen, een uitzinnige fanaticus is en zijn priesterbrieven niet wil overleggen omdat hij die van God heeft gekregen». De twee zusters blijven trouw aan hun wijding en leven tevens in de wereld; de jongste zal van ellende sterven eind 1795. Maar de broer in de congregatie van Sainte-Geneviève heeft alle verlangde eden afgelegd, hetgeen hem kwam te staan op behoud van zijn pastorie in Etalante, Bourgondië; het is een pijnlijke doorn in het hart van Charles. Deze werkt echter met grote ijver onder de geuzennaam “Carlos”. De weerspannige priesters worden geholpen door heldhaftige vrouwen die zich ongelimiteerd voor hen inzetten. Overdag geeft Carlos les als huisleraar, ’s nachts oefent hij zijn clandestien ambt uit in een aanvankelijk betrekkelijke rust, daarna vanaf 1798 op gevaar van eigen leven.
De uitvaardiging, in 1802, van het Concordaat dat is getekend door de eerste consul Bonaparte en Paus Pius VII, luidt een periode in van vrede voor de Kerk van Frankrijk. De “concordataire” bisschoppen maken de lijst op van priesters die zij ter beschikking hebben om het ambt uit te oefenen. Pastoor Balley staat zowel op de lijst van de bisschop van Blois van priesters die zijn teruggekeerd naar Choue als op de personeelslijst van Lyon. Van beide zijden één en al lof: «Getalenteerd, ijverig, vroom.» Wanneer hij eenmaal is benoemd als aartsbisschop van Lyon, wijst kardinaal Fesch, oom van Napoleon, pastoor Balley aan als bedienaar van de pastorie van Ecully, ten noorden van Lyon. Het betreft een parochie van 1250 inwoners die zijn verdeeld over een twintigtal gehuchten en twee voorsteden. De bevolking leeft van de landbouw; ze zijn praktiserend hoewel bijwoning van de zondagsmis in de oogstperiode afneemt. De nieuwe pastoor stelt vast dat er in driekwart van de huishoudens wijwater is, dat het Nieuwe Testament en de Navolging van Christus regelmatig worden gelezen en men samen bidt. Alles wat de eredienst, gebouwen, relikwieën, altaren en ornamenten aangaat, verkeert ondanks de Revolutie nog in redelijke staat. Maar Charles Balley staat de schoonheid in de liturgie voor ogen: hij vernieuwt of restaureert alle voorwerpen, de heilige vaten, de boeken, de draaghemel… In 1807 zal hij aan zijn kerk een marmeren altaar geven. Hij besteedt zorg aan de openbare processies die door het Concordaat in ere zijn hersteld; zo krijgen, na een onderbreking van vijftien jaar, de Kruisdagenvieringen, de Sacramentsdag en de processie ter herinnering aan de belofte van Lodewijk XIII op 15 augustus een bijzonder plechtig karakter. De oude Aartsbroederschap van het H. Sacrament wordt nieuw leven ingeblazen: zij is belast met de Eucharistische Aanbidding iedere zon- en feestdag. De Vasten is een tijd van groot belang voor de parochie: meneer pastoor geeft de penitentie weer haar volle gewicht, en brengt iedere avond zijn parochianen bijeen voor gebed, overpeinzing en, op bepaalde dagen, een lezing. Vanaf Allerheiligen tot aan Pinksteren, wanneer de kinderen hun eerste communie doen, geeft hij drie kwartier catechismusles na de zondagsvespers, ongeacht de ochtendles, vijf op de zeven dagen, tijdens de Advent en van de eerste zondag van de Vasten tot aan Pinksteren.
Twee leerlingen
De pastoor bezoekt graag zijn parochianen en gaat ook de mensen die het verst van de Kerk staan tegemoet. Dankzij zijn beminnelijke zachtmoedigheid slaagt hij erin de situatie in ongeregelde huwelijken op orde te brengen, ook ten gunste van voormalige revolutionairen, en trekt ouders over de streep om hun kinderen te laten dopen. Hij bevordert bovendien zoveel als in zijn vermogen ligt de scholen van de parochie, hoewel het onderwijs dat er wordt gegeven kwalitatief niet veel voorstelt. Anderzijds heeft kardinaal Fesch er bij zijn vicaris-generaals op aangedrongen dat zij onder de priesters de ijver ter verkrijging van roepingen stimuleren. In maart 1807, ter gelegenheid van een Vormselplechtigheid, heeft Charles Balley het genoegen twee leerlingen aan zijn aartsbisschop voor te stellen: Mathias Loras, een adolescent van veertien jaar met een levendige geest en een jongen van het platteland van twintig jaar die bepaald geen studiehoofd heeft en wiens naam Jean-Marie Vianney is.
Jean-Marie Vianney, afkomstig uit Dardilly, een dorp in de buurt van Ecully, wilde reeds lang priester worden. Hij had een beschermheer gevonden in de persoon van de pastoor, eerwaarde Fournier, die hem had leren lezen en schrijven terwijl hij al zeventien jaar oud was. Maar deze priester stierf vroegtijdig in 1806. Tijdens de uitvaart had pastoor Balley door zijn lengte en zijn ascetisch voorkomen indruk gemaakt; de moeder en de tante van Jean-Marie hadden zich dan ook te zijnen gunste tot hem gewend. Ze kregen echter nul op hun rekest: maar de pastoor had echter wel geaccepteerd de jongeman te ontmoeten. Als hij ziet hoe vroom en vastbesloten die is, verandert pastoor Balley van mening en vanaf de winter van 1806-1807 komt Jean-Marie in de pastorie studeren in ruil voor het bewijzen van een paar diensten van huishoudelijke aard. Aan zijn jeugd die gewijd was aan arbeid op het land, heeft Jean-Marie een robuuste gezondheid, de zin voor concrete dingen evenals een koppig en geduldig doorzettingsvermogen overgehouden. Franse en Latijnse grammatica bestuderen is voor hem daarentegen een te zware opgave, maar hij zet door met een nederige vasthoudendheid. Pastoor Balley staat hem bij en ondanks het feit dat hij maar langzaam vooruitgang boekt, blijft hij hem onvermoeibaar aanmoedigen. Hij kan ook streng zijn. Wanneer de leerling, door ontmoediging gedreven, om verlof vraagt om naar zijn vader te gaan, voor wie ieder voorwendsel goed is om hem op de boerderij te houden, zegt de pastoor berispend: «Waar wil je heen? Ben je op zoek naar ellende? Zegt Jezus niet dat wie vader of moeder meer bemint dan Mij, Mij niet waardig is? (Mt 10,37).» Wanneer hij ziet welke vooruitgang Jean-Marie in zijn geestelijk leven boekt, hoe zijn gebedsleven is, hoe sober hij leeft, hoe zachtmoedig hij is en hoe groot zijn liefde voor God en de armen is, is de pastoor inderdaad vastbesloten zich tot het bittere eind op te offeren om ervoor te zorgen dat hij priester wordt.
Hij zal priester worden!
Op 18 oktober 1809 wordt Jean-Marie echter onder de keizerlijke wapenen geroepen. Het is des te meer een harde klap daar Napoleon de Kerk vervolgt in de persoon van de Heilige Vader. Moeten de orders van een geëxcommuniceerde vorst worden opgevolgd? Na afloop van een ziekenhuisopname wegens ziekte verzuimt Jean-Marie naar zijn regiment terug te keren, en laat zich door een deserteur meenemen naar het dorp van de Noës bij de Loire en de Allier. Wanneer Mevrouw Vianney aan de pastoor van Ecully komt vragen hoe haar zoon het maakt krijgt ze dit vastberaden antwoord: «Moeder, maakt u zich om uw zoon geen zorgen. Hij is niet dood en niet ziek. Hij zal nooit soldaat worden, maar priester!» Jean-Marie keert naar de pastorie terug in maart 1811, nadat zijn broer zich bereid had verklaard hem te vervangen in het leger. Maar zijn vader, die de maand tevoren zijn echtgenote had verloren, is zeer verbolgen op hem door de last die hij had veroorzaakt met zijn ontlopen van dienstplicht.
Jean-Marie vindt weldra troost in het feit dat zijn pastoor hem voordraagt voor de kruinschering: hij zet op die manier op vijfentwintigjarige leeftijd zijn eerste stap naar het altaar des Heren. De studie blijft hem evenwel grote moeite kosten: de aktes die pastoor Balley hem soms laat vastleggen in de parochieregisters laten de vreemdste schrijffouten zien. Maar in zijn geestelijk leven loopt de leerling in het voetspoor van zijn meester. «Om de Goede God lief te hebben was het al genoeg als ik pastoor Balley hoorde zeggen: Mijn God, ik heb U lief!» zal hij later graag benadrukken.
Op het feest van Allerheiligen in 1812 wordt hij dankzij pastoor Balley toegelaten tot het seminarie van Verrière, in de hoop dat hij er enig begrip op zal doen van de wijsbegeerte. Het is een zeer zwaar jaar voor Jean-Marie: er zijn veel te veel leerlingen, discipline blijft in gebreke, de lessen Latijn zijn voor hem onbegrijpelijk en wanneer hij wordt overhoord in het Frans boekt hij nauwelijks meer succes, ook al doet hij nog zo hard zijn best. Hij mag dan profiteren van een door Mgr. Fesch genomen maatregel die oudere seminaristen toestaat rechtstreeks aan de studie theologie te beginnen. Maar na zes weken in het groot seminarie van Lyon draait het eerste examen van Jean-Marie Vianney, in aanwezigheid van de aartsbisschop, uit op een ramp: hij wordt totaal ontmoedigd naar Ecully teruggestuurd. Pastoor Balley kent zijn beschermeling echter goed: hij beurt hem op en zet hem krachtdadig opnieuw aan het werk: «Als je het nu opgeeft kun je dag zeggen tegen de Mis, en dag tegen de zielen!» Hij zelf wijdt zijn vrije tijd aan het in het Frans onderrichten van zijn leerling in de theologie. Jean-Marie wordt op die manier door een persoonlijke relatie ingewijd in de levende traditie van zijn vereerde meester.
Reeds in 1814 krijgt pastoor Balley, dankzij het vertrouwen dat hij geniet, het voor elkaar dat zijn leerling opnieuw geëxamineerd wordt. De vicaris-generaal informeert naar de vroomheid van de kandidaat: bidt hij de rozenkrans, is hij nederig? Wanneer de pastoor deze vragen positief beantwoordt, stuurt hij een examinator naar de pastorie om de seminarist in het Frans te ondervragen. Omdat hij de vragen goed begrijpt geeft Jean-Marie naar grote tevredenheid antwoord. Hij wordt tot de kleine wijdingen geroepen en vervolgens tot het sub-diakenschap, dat hij ontvangt op 2 juli 1814. Het eindejaarsexamen heeft een paar dagen later plaats: Jean-Marie wordt te zwak bevonden. Hij mag echter wel zijn studie hervatten bij pastoor Balley, die alle vertrouwen geniet van het bisschoppelijk gezag. In een context van politieke instabiliteit worden de diakenwijdingen vervroegd uitgevoerd en eerwaarde Vianney mag die wijding samen met zestig confraters op 23 juni 1815 ontvangen. Pastoor Balley spant zich nog eens extra in ten gunste van zijn kandidaat: hij voert de behoefte aan van een kapelaan die het diocees hem niet kan geven, en vraagt eerwaarde Vianney zo spoedig als mogelijk tot priester te laten wijden. Hij zal zichzelf belasten met de nodige aanvullende studie. Zondag 13 augustus wordt Jean-Marie in Grenoble bij volmacht van de destijds in ballingschap verkerende kardinaal Fesch tot priester gewijd. Wanneer op zondag 20 augustus pastoor Balley zijn jonge kapelaan assisteert bij de Mis van zes uur, ervaart hij de stille en overheersende blijdschap dat hij een prachtig resultaat heeft geboekt.
De pastoor moet nu zijn leerling zijn ervaring als biechtvader doorgeven, om hem erop voor te bereiden dit ambt zelf ooit uit te oefenen. Intussen belast hij hem met de catechisatie van kinderen met een achterstand en het voorbereiden van preken, maar laat hem slechts zelden preken om zijn verlegenheid en zijn diep verankerde overtuiging dat hij niet goed genoeg is, te ontzien. Hij leert hem hoe men een parochie goed beheert, en laat hem de parochieregisters invullen: die van het jaar 1817, toen pastoor Balley ziek was en die niet heeft kunnen verbeteren wemelen nog van schrijffouten en allerlei lacunes. Maar het geheim van de pastorie van Ecully is te vinden in de zoektocht naar heiligheid door het stille ochtendgebed voor het tabernakel, de spirituele gesprekken, het gemeenschappelijk brevieren, de korte retraites, de bedevaarten naar Fourvière, de penitentie ten gunste van de geliefde armen; om niet te spreken van de goed voorziene tafels wanneer er een gast wordt ontvangen.
Stop dat weg!
In 1817 moet de pastoor die lijdt aan een zweer op zijn been, steeds meer steunen op zijn kapelaan; op Allerheiligen voelt hij dat hij gaat sterven en laat Jean-Marie bij zich komen en overhandigt hem zijn boetewerktuigen: «Pak aan, mijn arme Vianney, en stop dat weg! Als men dit na mijn dood zou vinden, zou men kunnen denken dat ik mijn zonden al genoeg heb uitgeboet en zou men mij laten zitten in het vagevuur.» Hij sterft op 16 december 1817 op zesenzestigjarige leeftijd. Mathias Loras, destijds jonge superieur van het seminarie van Meximieux, viert de uitvaart.
Jean-Marie Vianney die weldra in Ars wordt aangesteld zal daar hetzelfde doen wat hij door zijn beminde leermeester had zien doen. Met hart en ziel en soms misschien met iets minder gevoel voor maat, maar gedreven door een steeds grotere godsvrucht. «Ik had best eens een beetje wijs kunnen worden als ik het geluk had gehad altijd met meneer Balley te leven», zal hij later verklaren. Onder invloed van de Heilige Geest zal hij de Heilige Pastoor van Ars worden, prototype van de priester in zijn ambt, en patroon van de pastoors van de hele wereld. Dat is het grootse werk van pastoor Charles Balley.
De ijver van deze voorbeeldige priester komt overeen met de wens die door Paus Benedictus XVI is uitgedrukt: «Houd in u en om u heen het verlangen in stand, met de steun van de genade van de Heilige Geest, nieuwe priesterroepingen onder uw gelovigen op te wekken… Niets zal ooit een Mis voor het heil van de wereld kunnen vervangen!» (Fatima 2010).