|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] |
20 mei 2013 feestdag H. Bernardus van Siëna |
«Beste vriend, je heiligheid is nauw verbonden met je professionele bekwaamheid, schreef een priester aan een jonge student geneeskunde. Net zoals het onmogelijk is een goede priester te zijn en tegelijk een slechte aalmoezenier, zo ook, hoewel om een andere reden, kunnen we niet tegelijkertijd een goede christen zijn en een middelmatige arts.» Die student, Pedro Tarrés, arts en vervolgens priester geworden, is door Paus Johannes Paulus II op 5 september 2004 zalig verklaard.
Pedro Tarrés is geboren in mei 1905 in de stad Manresa, midden in het hart van het Iberisch Catalonië (Spanje). Deze oudheidkundige stad is eveneens de geestelijke bakermat van H.Ignatius van Loyola.. De jonge geborene ontvangt het Doopsel op 4 juni, in de kerk van Notre-Dame-du-Mont-Carmel. Zijn vader is slotenmaker-hersteller in een textielfabriek. Later zal hij na een periode van werkloosheid werk vinden als chauffeur-hersteller bij een rijke weduwe in de stad. In 1908 wordt Pedro gevolgd door een eerste zus, Francesca, en in 1910 door een tweede, Maria-Salud. Wanneer hij ziet dat iedereen alleen Francesca vertroetelt wordt Pedro overvallen door een verschrikkelijke aanval van jaloezie. Op een dag wanneer het klein meisje op een hoge stoel wordt gehesen duwt Pedro hard tegen de stoel zodat deze omvalt. Als papa niet pijlsnel had ingegrepen, had de val van het meisje wel eens ernstige gevolgen kunnen hebben. Maar de crisis gaat over en Pedro wordt een zeer liefdevolle broer. Hij heeft voor zijn zusjes een hele voorraad koosnaampjes in voorraad en verklaart: «Wij zullen niet doen als die broers en zussen die, wanneer ze groot zijn, niet meer van elkaar houden. Wij, wij zullen altijd van elkaar houden en zullen proberen heiligen te zijn.» Wat hemzelf betreft, hij noemt zich graag Guy, ter ere van Guy de Fontgalland, een Parijs kind dat is gestorven in de geur van heiligheid en waarvan hij de levensbeschrijving heeft gelezen. Op een dag wordt de jongste dochter ernstig ziek. Alles lijkt verloren en het kleed voor de begrafenis ligt al klaar. Op voorstel van een dame snelt Pedro naar de fontein van H.Ignatius om er water te halen dat de reputatie heeft wonderdadig te zijn; dat water wordt aan de kleine die op sterven ligt gegeven en zij wordt tot ieders verbazing geheel genezen.
Donderslag
Pedro begint zijn schooljaren bij de Broeders van de Piès Scholen, maar rond zijn tiende jaar wordt hij als loopjongen in dienst genomen bij de stedelijke apotheek. De apotheker ziet al gauw hoe intelligent het kind is en verkrijgt voor hem een beurs om middelbaar onderwijs te kunnen volgen. Op een dag bezwijkt Pedro voor de verleiding om abrikozen te stelen. Hij zit in de boom wanneer de boer plotseling verschijnt en hem toeroept: «Jou ken ik! Je bent de zoon van de slotenmaker. Ik zal het tegen je vader zeggen.» Dit dreigement is voor het kind als een donderslag want het heeft zijn ouders nog nooit verdriet aangedaan. De volgende dag is de familie uitgenodigd op een bruiloft waarna Pedros maag opeens ernstig van streek blijkt te zijn. Wanneer zijn vader naar hem komt kijken, begrijpt het kind dat hij al op de hoogte is van de abrikozenkwestie, maar meneer Tarrès laat zijn zoon eenvoudig zelf opkomen voor de gevolgen van zijn misstap.
Onze scholier is een studiebol en stelt er een eer in de mensen die het hem mogelijk maakten te studeren niet teleur te stellen. Zijn geheim is stug en met methode doorwerken. Hij legt eveneens een grote vroomheid aan de dag. Hij bidt de rozenkrans met zijn zusjes die hij berispt wanneer ze er niet met hun aandacht bij zijn. Op veertienjarige leeftijd ontvangt hij het scapulier van Onze-Lieve-Vrouw van de Berg Carmel. De Heilige Maagd wordt zijn vertrouwenspersoon: «Wanneer ik het huis uitga, zeg ik haar waar ik naar toe ga en wanneer ik thuis kom zeg ik haar hoe het is geweest» Hij is zeer gesteld op de stedelijke jezuïeten bij wie hij ook misdienaar is. Het verlangen komt op om priester te worden; «die wordt vast jezuïet», hoort men de mensen in zijn omgeving zeggen. Zijn vader die hem niet wil verliezen wordt bang en vraagt hem van geestelijk leidsman te veranderen. Maar vanaf zijn zestiende begint Pedro aan de studie geneeskunde in Barcelona, want men heeft hem gezegd dat de beoefening van de geneeskunde veel weg heeft van het priesterschap. Hij zoekt een nieuwe geestelijk leidsman: «De menselijke ziel, denkt hij, lijkt op het lichaam, zij heeft iemand nodig die voor haar zorgt, iemand die weet hoe haar verwondingen, welke niets anders zijn dan uit de hand gelopen hartstochten, zelfzucht en eigenliefde, met liefde te verzorgen.» Hij vindt die geestelijk leidsman in de persoon van eerwaarde Serra, oratoriaan en toekomstig martelaar. Deze laatste schrijft hem: «Het stemt me gelukkig te bedenken welke deugden jij bij de gratie Gods bestemd bent in praktijk te brengen, in een loopbaan waarvan de maatschappelijke invloed zo belangrijk is. Je zult zeer ordelijk moeten zijn...» Pedro neemt de gewoonte aan iedere dag ter communie te gaan; hij vat daardoor een grote liefde voor de kuisheid op die zijn kracht en zijn vreugde bepaalt.
Begin juli 1925 zit Pedro aan het ziekbed van zijn vader die tyfus heeft opgelopen. Hij fluistert hem schietgebeden in het oor en voegt eraan toe: «U vraagt Jezus met heel uw hart om vergeving, nietwaar, vader? U vergeeft allen die u hebben beledigd, nietwaar?» De geliefde vader sterft een vredige dood. Vijf maanden later hoort Pedro dat zijn moeder door een wielrijder omver is gereden. In alle haast gaat hij naar Manresa en treft haar op bed aan met een gebroken dijbeen. Hij blijft bij haar en verzorgt haar met bewonderenswaardige toewijding. «Arm kind, zal zij later zeggen, wat heeft hij in die verschrikkelijke nachten door mij te lijden gehad!»
Een buitengewone impuls
Pedro zet zich in voor de Conferenties van H.Vincentius a Paulo en stimuleert de Katholieke Actie in Barcelona. Op het Kerstfeest van 1927 wijdt hij voor altijd zijn maagdelijkheid toe aan Onze-Lieve-Heer: «In de Kerstnacht, zegt hij, voelde ik een krachtige opwelling, een buitengewone bovennatuurlijke impuls. God vroeg me om de eeuwige gelofte van kuisheid.» Hij spreekt erover met zijn geestelijk leidsman die hem bevestigt dat het Gods wil is.
In zijn encycliek Sacra Virginitas (25 maart 1954), schreef Paus Pius XII: «De heilige kerkvaders hebben deze band van volmaakte kuisheid als een soort van geestelijk huwelijk beschouwd waardoor de ziel zich met Christus verenigt... Voor mij is maagdelijkheid een in Maria aan Christus toegewijd zijn (heilige Hiëro-nymus)... De zoetste vrucht van de maagdelijkheid is dat de maagden de volmaakte maagdelijkheid van hun Moeder de Kerk zelve en de heiligheid van haar nauwe verbondenheid met Christus illustreren en als het ware openbaar maken» (n 16, 64, 29).
Op 26 juni 1928, na zes jaar van schitterende successen, behaalt Pedro Tarrés cum laude zijn doctoraat in de geneeskunde. Hij bestijgt ogenblikkelijk de heilige Montserrat berg om de H. Maagd te bedanken. Vervolgens opent hij een dokterspraktijk in Barcelona. Zijn moeder en zijn zusje Maria-Salud, voegen zich bij hem. Francesca, de oudste, is ingetreden als religieuze bij de Zusters van de Concepcion; Maria-Salud zal haar in 1930 volgen. Pedro krijgt een goede kring van patiënten; ondanks alle onbetaalde diensten die hij verleent aan de armen van de stad, verdient hij goed de kost en schaft een mooie auto aan waarin hij zijn moeder voor haar verstrooiing rondrijdt. «Ik beschouw ze voor alles als vrienden», zegt onze dokter wanneer hij spreekt over zijn patiënten. Soms zegt hij in vertrouwen tegen zijn collegas: «Voor mij is een arts tegenover een zieke als een priester voor een altaar. Het bed is het altaar; de zieke, het slachtoffer dat lijdt; de arts, de priester. Hebben jullie dat nooit gedacht wanneer jullie tegenover een zieke zaten?» Zijn aanwezigheid maakt de moeilijkste patiënten mild. Later zal hij eens bekennen: «Ik verzeker jullie dat ik al de tijd dat ik mijn vak heb uitgeoefend al het mogelijke heb gedaan opdat de zieken de sacramenten konden ontvangen. De dood is het ogenblik waarop Gods barmhartigheid boven een ziel zweeft en de arts kan helpen om die in goede banen te leiden. Ik ben getuige geweest van werkelijk troostrijke gevallen.» Zijn fijngevoeligheid jegens patiënten is grenzeloos. Een arme bejaarde man lijdt vooral onder het feit dat hij het huis niet uit kan. Dokter Tarrés neemt hem mee in zijn auto om de zinnen te verzetten, alsof het zijn eigen vader betrof.
«Dankzij het geloof kunnen wij in hen die om onze liefde vragen, het gelaat van de verrezen Heer herkennen. Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringste van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan (Mat 25, 40): deze woorden van Hem zijn een vermaning die men niet mag vergeten, en een voortdurende uitnodiging de liefde waarmee Hij voor ons zorgt, terug te geven» (Porta fidei, 11 oktober 2011, 14).
Apostelen in pantalon en jasje
Op een dag gaat Pedro naar een arme wijk van de stad waar hij een vriend moet vervangen en wordt plotseling omringd door een groep mannen en vrouwen die hem beroven van alles wat hij heeft. Geenszins van zijn stuk gebracht vraagt hij: «Zegt u mij waar de kliniek is want ik ben de arts die dokter X vervangt.» Met stomheid geslagen maken zijn belagers hem excuus en geven terug wat ze van hem hebben gestolen. Dan vraagt hij hun of ze weten waar een huis met een zieke is. Ze brengen hem naar een kelder waar een vrouw ligt die aan tbc lijdt, omringd door drie broodmagere kinderen. De aanblik van dit ellendig schouwspel zal Pedro er later toe brengen het sanatorium voor armlastige tbc-lijders, Nuestra Señora de la Merced, op te richten. Ook met de gedachte aan dit drama in het hoofd wordt hij een gedreven raadslid van de Federatie van Christelijke Jongeren van Catalonië, een beweging die is ontstaan uit de behoefte de maatschappelijke leer van de Kerk bekend te maken onder de verwaarloosde en aan communistische en anarchistische utopieën overgeleverde arbeidersjeugd. Dokter Tarrés geeft ook onderwijs aan de universiteit, als hulpdocent, en schrijft bevlogen artikelen in het tijdschrift Vlam, het orgaan van de Federatie waarvan hij de ware aanvoerder is geworden. «Wij hebben apostelen nodig, verklaart hij; apostelen in pantalon en jasje om te gaan evangeliseren op werkplaatsen, in fabrieken en kantoren... om met liefde het zaad van ons geloof uit te strooien, de reden van ons bestaan, de waarheid van onze leer uit te dragen.»
In de brief Porta fidei, verklaart Paus Benedictus XVI in dezelfde geest: «Waar de wereld van vandaag vooral behoefte aan heeft, is het geloofwaardig getuigenis van mensen die, in geest en hart verlicht door de Heer, in staat zijn het hart en de geest van vele anderen te openen voor het verlangen naar God en naar het ware leven, het leven dat geen einde heeft» (n 15).
Pedro zelf stapt met een paar jongeren in zijn auto om over Jezus en zijn Evangelie te gaan spreken in de verschillende wijken van de stad. Zijn welsprekendheid is van dien aard dat jongeren, nadat ze zijn toespraak hebben aangehoord, hun kaart van lidmaatschap van anarchistische verenigingen verscheuren. Maar soms moet hij ook met zijn metgezellen in allerijl op de vlucht slaan in de zwarte Opel waarvan de ruiten niet altijd gespaard blijven. «Wij zijn sterk omdat we vrij zijn, zegt hij ook, en wij zijn vrij omdat we kuis zijn. De zuiverheid van de jeugd is het zout dat de volken verhindert te ontaarden... zij is de garantie voor de duurzaamste vrede in het gezin.»
Jezus zegt ons: «Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien» (Mat. 5, 8). Met de zuiveren van hart worden diegenen bedoeld, die hun verstand en hun wil hebben afgestemd op de eisen van Gods heiligheid, vooral op drie terreinen: de naastenliefde, de kuisheid of de seksuele eerbaarheid, de waarheidsliefde en de rechtgelovigheid. Er is een verband tussen de zuiverheid van het hart, van het lichaam en van het geloof: De zuiverheid van het hart zal ons in staat stellen God te zien; nu al geeft zij ons de mogelijkheid alles te zien in het licht van God. De loutering van het hart verlangt van de mens gebed, beoefening van de kuisheid, zuiverheid van de bedoeling en van de blik (Catechismus van de Katholieke Kerk, 2518, 2531, 2532).
Als was
Deze weg van loutering waaraan een begin is gemaakt met het Doopsel, moet worden onderhouden met heiligmakende genade. «In de doop ontsteekt de Heer als het ware een licht in ons leven, dat de Catechismus de heiligmakende genade noemt. Wie dit licht bewaart, wie in genade leeft, die is heilig... Christus eist geen schitterende prestaties, maar zou graag willen dat zijn licht in jullie schijnt. Hij roept jullie niet omdat jullie goed en volmaakt zijn, maar omdat Hij goed is en jullie tot zijn vrienden wil maken. Ja, jullie zijn het licht der wereld, omdat Jezus jullie licht is... Een kaars kan slechts dan licht geven, wanneer zij zich door de vlam laat verteren... Laat toe dat Christus in jullie brandt, ook wanneer dat vaak offers en afzien kan betekenen... Hebt de moed om jullie talenten en gaven voor Gods Rijk in te zetten en jullie over te geven zoals de was van een kaars waardoor de Heer door jullie het donker licht maakt.» (Paus Benedictus XVI, 2011)
In Barcelona is het prestige van dokter Tarrés enorm. Men stelt hem voor zich kandidaat te stellen voor de verkiezingen, maar hij weigert, want hij is van oordeel dat hij daar niet op zijn plaats is. De burgeroorlog breekt uit in Spanje en de situatie in Barcelona wordt onhoudbaar omdat de stad aan anarchie ten prooi is gevallen. Binnen de beschutting van zijn geneeskundig prestige zet Pedro Tarrés zijn apostolaat voort. Begin augustus 1936 melden twee gewapende mannen zich in zijn praktijk: «Trek je jas uit en volg ons!» Op het commissariaat krijgt Pedro de raad zich vrijwillig aan te geven om zijn leven te redden. Dat weigert hij, maar wanneer hij kort daarop wordt vrijgelaten verlaat hij zijn huis en verbergt zich bij vrienden waar hij tot zijn leedwezen niet ter communie kan: «Mijn God, kon ik maar ter communie!» zal hij in zijn dagboek optekenen. Elf maanden gaan voorbij in deze kluizenaarsruimte van zeven vierkante meter. Tenslotte vestigt Pedro op 24 augustus 1937 zich weer in zijn huis, wanneer hij verneemt dat een betrekkelijke rust in de Catalaanse hoofdstad is weergekeerd. Die maanden van intens gebed hebben het verlangen priester te worden verlevendigd. Maar op 28 mei 1938 wordt hij in het republikeins leger ingelijfd (Spanje is dan in burgeroorlog) als luitenantarts. In zijn dagboek schrijft hij de dato 13 juni 1938: «Ik wil dat geen soldaat zal kunnen zeggen dat ik hem onzorgvuldig heb behandeld.» Het komt inderdaad voor dat hij een hele nacht bij een gewonde doorbrengt. Op een keer bekent een soldaat die door hem is verzorgd: «Dokter, men had mij de order gegeven u te doden maar ik besef nu dat uw godsdienstige ideeën van grote waarde zijn.»
Een duidelijk antwoord
Het debacle van het republikeins leger is echter nabij. Op 27 januari 1939 keert Pedro, nadat de verwarde troepen uiteengejaagd zijn, terug in zijn praktijk. Hij gaat naar het seminarie zodra dit zijn deuren opent en kleedt zich op 29 september in soutane. Dan moet hij een nacht door van geestelijke duisternis, maar zijn biechtvader stelt hem gerust. Ondanks zijn 34 jaren onderwerpt hij zich aan de verlangde discipline. Maar korte tijd later wordt hij door bloedarmoede intellectueel totaal onbekwaam. Gelukkig wordt hij weer gezond en kan hij met succes de studie hervatten. Tijdens een recreatie vraagt een seminarist aan Pedro: «Als je priester bent, blijf je dan ook de geneeskunde uitoefenen?» Het antwoord dat hij terstond krijgt is duidelijk: «Nee!» Hij legt uit dat het om twee roepingen gaat die een volledige zelfgave verlangen en dat hij dientengevolge heeft afgezien van de geneeskunde.
In de loop van de zomer van 1941 overlijdt zijn moeder. Op 30 mei 1942 wordt Pedro tot priester gewijd en de volgende dag viert hij zijn eerste mis in de basiliek Nuestra Señora de la Merced. Drie dagen later wordt hij als kapelaan aangesteld in een kleine parochie, San Esteban de Sesrovires. «Het is een van de kleinste parochies van het bisdom, schrijft hij naar zijn zus Francesca, maar al was er maar één ziel, zou ik me er nog gelukkig voelen, zo hoog is de prijs van een ziel!» De eerste boeteling die de nieuwe kapelaan in de biechtstoel aantreft is zijn pastoor, een goede priester wiens kleine natuurlijke gebreken lichtgeraaktheid, minderwaardigheidscomplex, norsheid - door de ver gevorderde leeftijd geaccentueerd worden... Beetje bij beetje hervormt de nieuwe kapelaan de parochie. De kinderen krijgen catechismusles en worden tegelijk met toneel bekend gemaakt; hij organiseert studiekringen en zelfs een voetbalelftal, zonder evenwel het biechthoren te verwaarlozen. Een waar mystiek leven is de voedingsbron van een grote werkcapaciteit.
Op een dag wordt hij geroepen om een vrouw die op sterven ligt in het kraambed de laatste sacramenten te geven. Eerwaarde Tarrés dient haar het H.Oliesel toe; met zijn beroepsblik stelt hij snel het geneeskundig probleem vast. Men kan nog iets doen, maar er is geen tijd meer te verliezen, het is een kwestie van minuten... Een onweerstaanbare kracht drijft hem tot handelen en zo worden de moeder en het kind gered. Het zal nog een paar keer voorkomen dat hij een stervende weet te redden door middel van een paar discrete raadgevingen; zijn medisch optreden blijft echter uitzonderlijk.
Weldra stuurt zijn bisschop hem naar de universiteit van Salamanca voor een studie theologie. Daar lijdt hij honger en kou en wel zo zeer dat hij later met humor zal zeggen: «Mocht ik ooit verdwalen, is er één plek waar men mij niet hoeft te zoeken en dat is Salamanca.» Op 13 november 1944 behaalt hij zijn baccalaureaat in de theologie en de bisschop roept hem naar Barcelona om hem de verantwoordelijkheid voor de godsdienstlessen op de scholen en de leiding over diverse werken toe te vertrouwen. Hij is overbelast, maar blijft vrolijk voor iedereen klaar staan. Om tijdelijk een andere priester te vervangen wordt hij benoemd tot raadsman van de vrouwenafdeling van de Katholieke Actie. «De vrouw, zo zegt hij, bezit zon groot vermogen tot liefhebben, zon vermogen zichzelf te geven dat deze, wanneer ze ten dienste gesteld worden van de Kerk, zij een zeer sterke steun kunnen worden.»
In dezelfde geest merkte Paus Benedictus XVI op 10 mei 2009, in Amman, in Jordanië, op: «De Kerk en de maatschappij in haar geheel zijn gaan begrijpen hoe zeer wij urgent behoefte hebben aan wat Paus Johannes Paulus II het profetisch charisma van de vrouwen noemde. Als draagsters van liefde, onderrichters in de barmhartigheid en vredestichtsters, die warmte en menselijkheid brengen in een wereld die al te vaak de waarde van personen baseert op de kille criteria van nut en profijt.»
«Ik zie er alleen maar helderheid in...»
Het aan Nuestra Señora de la Merced opgedragen sanatorium waarvan eerwaarde Tarrés de spil is geweest, wordt geopend in 1947. Hetzelfde jaar moet deze een weinig rust nemen in de Pyreneeën, in het heiligdom Nuestra Señora de Nuria. Eenmaal terug in Barcelona, wordt een centrum voor zieke vrouwen, afkomstig uit de prostitutie, aan hem toevertrouwd. Zijn laatste Goede Week brengt hij door met het preken van een retraite voor deze vrouwen. Hij deelt de maaltijd met hen en laat een grote hoeveelheid koekjes voor hen kopen die hij met een kinderlijk genoegen naar hen toe brengt. Hij bezoekt eveneens de gevangenis van Barcelona waar zijn liefde en zijn goedheid zorgen voor de bekering van drie ter dood veroordeelde anarchisten. Een vierde is door zijn woorden zo aangeslagen dat hij de dag voor zijn executie te zijner ere een gedicht maakt met deze woorden: «Mijn ogen doordringen zijn lijf en leden... Ik zie er alleen maar licht...»
«In het gebed, zo verklaart eerwaarde Tarrés, wordt mijn ziel gesterkt... Met dat gebed heb ik voldoende kracht om te lopen.» In de maand april 1950, echter, wordt hij, uitgeput door een lymfosarcoom, in zijn sanatorium Nuestra Señora de la Merced opgenomen: «Ik heb veel gepreekt over lijden, zegt hij, nu moet ik het aan den lijve ondervinden.» Soms verzucht hij: «Welke prijs moeten de zielen hebben dat we zoveel voor hen te lijden hebben!» Hij staat er op zijn brevier te bidden: «Ik weet dat ik er van vrijgesteld ben, bekent hij, maar het Officie is zo mooi... Ik zal het zo lang als ik kan blijven bidden...» Hij draagt nog steeds de mis op, maar op 30 mei moet hij die bij de offerande onderbreken om die op een andere manier voort te zetten, op het altaar van zijn bed. Een ontelbare hoeveelheid gelovigen komt de een na de ander naar zijn ziekbed en ontvangt er een genade van troost die voortkomt uit zijn persoon. Na hem te hebben gezien en gehoord roept een oud professor in de geneeskunde uit: «In dat katholicisme, ja, daar geloof ik in...» Op 7 augustus wordt een telegram van het Vaticaan bezorgd: «Heilige Vader zegent Tarrés met liefde» Deze roept uit: «Als zijn dienaren tevreden zijn over mij, dan is God ook tevreden over mij!» Op 31 augustus, rond elf uur, begint hij aan een zoete doodstrijd en even voor zes uur treedt hij het eeuwig leven binnen.
Mogen wij op onze beurt diepgeworteld leven in de hoop op die nieuwe hemelen en die nieuwe aarde waar de gerechtigheid zal heersen.