Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
[Esta carta, em Português]
25 maart 2017
feest van Aankondiging van de Heer


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

In 1894 werpt een jonge karmelietes in Lisieux zich op als vrijwilligster voor de karmel die onlangs is gesticht in Saigon, Indochina. Men vroeg haar wat ze dacht daar te gaan doen in dat verre missieland. Ze antwoordde:» Denkt u dat ik naar de missie ga om er iets te doen? Ik weet zeker dat ik er helemaal niets zou doen.» Heilige Teresia van het Kindje Jezus wilde daarmee zeggen dat in Gods ogen niet zozeer de concrete resultaten tellen, maar de liefde waarmee we de dingen ondernemen. Het korte leven van de zalige Mario Borzaga, priester missionaris, op achtentwintigjarige leeftijd vermoord in Laos, na drie jaar onopvallend apostolaat, is een mooi voorbeeld van vruchtbaar geloof dat in liefde is verborgen.

Mario Borzaga is geboren in 1932 in Trente, aan de voet van de Italiaanse Alpen, en wordt, wanneer hij naar het seminarie gaat om priester te worden, op twintigjarige leeftijd gegrepen door het getuigenis van een missionaris. Hij treedt in in het noviciaat van de Oblaten van Maria Onbevlekt Ontvangen, een missiecongregatie die is gesticht in de XIXe eeuw in Marseille door heilige Eugène de Mazenod. Juist voor hij zijn eeuwige belofte aflegt, in 1956, drukt Mario in zijn dagboek uit welke “droom van geluk” hij voor zijn leven heeft: «Ik heb mijn roeping begrepen: een gelukkig man worden tot aan de inspanning toe me met de gekruisigde Christus te vereenzelvigen. Hoeveel is er nog te lijden, Heer? U alleen weet het en ik zeg ieder ogenblik van mijn leven Fiat voluntas tua, dat Uw wil geschiede. Ik zou willen zijn als de Eucharistie, smakelijk brood, om door mijn broeders als hun goddelijk voedsel gegeten te worden. Ik moet dus eerst de dood aan het kruis ervaren. Eerst het offer, dan mezelf uitdelen aan de broeders en zusters in de hele wereld. Als ik mezelf zonder me eerst te sublimeren via het offer aan mijn naar God hongerende broeders geef, zou ik slechts een hoopje mens geven. Maar indien ik mijn dood aanvaard in vereniging met die van Jezus, zal ik uit eigen handen Jezus zelf kunnen geven aan mijn broeders. Het gaat dus niet zozeer om afstand doen van mezelf als wel om versterken van al wat ik in me heb dat in staat is te lijden, opgeofferd te worden, ten offer gebracht te worden ten goede van de zielen die God mij heeft gegeven om te beminnen» (Eerwaarde Mario Borzaga, o.m.i., Het dagboek van een gelukkig man, 17 november 1956).

Gekozen voor het martelaarschap

Wanneer hij in 1957 priester wordt gewijd schrijft Mario in zijn dagboek: «Omdat Jezus mij zijn liefde heeft gegeven, moet ik Hem liefde geven, omdat Hij mij zijn bloed heeft gegeven, moet ik Hem mijn bloed geven! De Christus die mij heeft gekozen is dezelfde die martelaren en maagden het leven en de kracht heeft gegeven: het waren mensen zoals ik, zwak en breekbaar. Ik ben ook gekozen voor het martelaarschap.»

Een groep Missionarissen Oblaten wordt naar Laos gestuurd en Mario biedt zich aan voor die gevaarlijke missie: hij verwacht er een leken bevolking aan te treffen die hij zal moeten evangeliseren in een context van armoede en opoffering. Hij weet dat het land in oorlog is en is ervan op de hoogte dat Pater Jean-Baptiste Malo, priester van de Missions Etrangères de Paris en gestationeerd in Laos, in 1954 overleden is van uitputting, terwijl hij op weg was naar een Vietnamees concentratiekamp. 

In de encycliek Redemptoris missio (7 december 1990) haalt heilige Johannes Paulus II een bezwaar aan dat vaak tegen de missie wordt aangevoerd: «Toch vragen sommigen zich af, ook vanwege de moderne veranderingen en de verspreiding van nieuwe theologische ideeën: Is de missie onder de niet-christenen nog wel actueel? Is zij niet vervangen door de dialoog tussen de godsdiensten? Is de verheffing van de mens niet een voldoende oogmerk? Sluit de eerbied voor het geweten en de vrijheid niet elk voornemen om te bekeren uit? Kan men niet in onverschillig welke godsdienst het heil vinden? Geen andere naam onder de hemel is aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden dan die van Jezus (Hand. 4,12) Deze uitspraak die gericht is tot het Sanhedrin, heeft een universele waarde, daar voor allen - joden en heidenen - het heil alleen van Jezus Christus kan komen. Christus is de enige middelaar tussen God en de mensen (cf. 1Tim. 2,5) De mensen kunnen dus alleen door Christus in gemeenschap met God treden, onder de werking van de Geest. Verre van een obstakel te zijn voor de opgang naar God, is deze enige en universele bemiddeling van Christus de weg die God zelf heeft vastgesteld » (RM n. 4-5).

Mario Borzaga begeeft zich op weg naar Laos in de herfst van 1957. Dit Indochinees land ligt ingeklemd tussen Vietnam en Thailand. De huidige bevolking telt zeven miljoen mensen, merendeels boeddhisten. Koninkrijk in de bergen zonder toegang tot de zee. Pas in 1884 ziet het de eerste katholieke missionarissen aankomen. In 1893 komt Laos onder protectoraat van Frankrijk, maar de antiklerikale Franse gezagsdragers verlenen de katholieke missies geen enkele steun. De missionarissen zijn gedoemd zo onopvallend mogelijk kleine missieposten ter evangelisatie in te richten. De meeste christenen zijn buitenlanders, vooral Vietnamezen, en bekeringen onder Laotianen zijn zeldzaam; het evangelie wordt evenwel gunstig ontvangen door enkele stammen bergbewoners, die tot dan toe animisten waren. In 1940 valt Japan Indochina binnen en worden de Franse priesters verjaagd. Na de capitulatie van Japan ontketent de Pathet Lao, emanatie van de Viet Minh (Vietnamese communistische partij) een guerrillaoorlog tegen de Laotiaanse koninklijke regering. In 1954 verlaat Frankrijk Indochina; wanneer Laos onafhankelijk is geworden wordt het verwoest door de Vietnamoorlog die zich deels op haar grondgebied afspeelt.

Mijn kruis

Pater Mario Borzaga wordt al spoedig met zware problemen geconfronteerd. Op de missiepost van Kengsadock moet hij alles leren: eerst de Laotiaanse taal, een werk van lange adem en basisvoorwaarde voor de communicatie met hen die hij is komen evangeliseren. Hij moet ook de honderd-en-een vormen van praktische kennis verwerven die hem in staat zullen stellen te overleven en een behoeftige bevolking te hulp te komen: jacht, visserij, houten huttenbouw, werking van machines, dat alles in een warm en vochtig klimaat en in een context van burgeroorlog. De jonge missionaris ontdekt mettertijd dat het «moeilijk is in stilte van iedereen te leren, moeilijk vooral om te geloven, te lijden en lief te hebben». God vraagt hem niet de heldhaftige prestaties te leveren waarvan hij droomde, maar te werken in de duisternis, met geduld en ogenschijnlijk zonder resultaten. Hij kent evenals Jezus in de Hof van Olijven de angst om te lijden en te sterven (cf. Mk 14,33). Op een dag van innerlijke beproeving schrijft hij: «Mijn kruis dat ben ik zelf; mijn kruis is de taal die ik maar niet geleerd krijg; mijn kruis is mijn verlegenheid die mij belet ook maar één woord in het Laotiaans uit te spreken.» Hij schrijft ook dit gebed: «Alles behoort U toe, Heer, zelfs het onbehagen, de angst, de wroeging, het onbegrip. Ik houd van U want U bent Liefde.» 

Eind 1958 wordt Pater Borzaga, op zesentwintigjarige leeftijd, naar Kiukatiam gestuurd, zijn eerste missiepost, in een dorp van de Hmong stam. Deze christengemeenschap werd enkele tientallen jaren daarvoor gesticht. Weldra zit Mario daar alleen, in het midden van de inboorlingen voor wie hij zowel de geestelijke als de materiële zorg draagt. De Mis vieren, catechismusles geven, catechisten vormen, catechumenen voorbereiden op de Doop, biecht horen, zieken opnemen en verzorgen op de ziekenpost van de missie, de dorpen in de buurt bezoeken, met die taken vult hij zijn dagen, zonder een moment rust. Tot overmaat van ramp spreken de Hmong geen Laotiaans, maar een andere dan de Pater onbekende taal. Mario laat de moed echter niet zakken, maar geheel en al vertrouwend op God zet hij zich aan het werk. Hoewel verlegen, put hij zelfvertrouwen uit de zekerheid daar te zijn waar de Heer Jezus hem wil hebben. Ter compensatie van zijn gedwongen zwijgzaamheid bewijst hij honderd-en-een diensten en verovert zo de harten van de Hmong die, doordat ze zich bemind voelen, hem de bijnaam “ernstig en oprecht hart” geven. Zijn geduld is grenzeloos, zelfs op ogenblikken van ontmoediging en droefheid. De Pater die zeer muzikaal is leert zijn gelovigen religieuze liederen en componeert een fraai Salve Regina in de Hmong taal. Hij moet evenwel strijden tegen een levendige afkeer van Laotiaans voedsel, het gebrek aan hygiëne onder de bewoners en het afmattend klimaat. In zijn dagboek schrijft hij: «Onder alle omstandigheden glimlach ik, niet omdat ik me zelfverzekerd voel, maar omdat ik zeker weet dat Jezus in de strijd ook gebruikte bajonetten, verroeste kanonnen, ingedutte infanteristen benut ; daarom vind ik het van belang dat Hij weet dat ik er deel van uitmaak, opdat Hij mij voor iets zal gebruiken. Hoe kan ik God niet eindeloos bedanken voor zijn voorkeursliefde voor mij waarmee Hij mij het geloof heeft gegeven, zijn Kerk heeft laten ontdekken? Oh mijn God, wat bent u ontzaglijk goed voor mij! Wat heb ik gedaan om zoveel liefde te verdienen?»

Een vlammetje in de nacht

In twee brieven van 1959 beschrijft de jonge missionaris realistisch hoe het in zijn missie toegaat: «De oogst van de Heer is ontzaglijk groot, overstijgt de heidevelden en de door buffels omgeploegde moerassen, op de bergen waar de Hmong wonen. Alles moet nog beginnen, met de genade van God: alleen al in onze zone zouden we honderden oogstwerkers nodig hebben. We zijn maar met zijn zessen. Bid opdat onze heiligheid als een vlammetje oplicht in de nacht. De missionaris is een zwerver geworden voor hen die wanhopig in de duisternis rondzwerven; hij is kluizenaar geworden uit liefde voor hem die in de ijzige eenzaamheid van het heidendom naar een hand zoekt die de poort naar het Hemelse Rijk voor hem opent.»

Paus Johannes Paulus II aarzelt niet met klem te spreken van het legitieme en onontbeerlijke karakter van de missie: «Verkondiging en getuigenis van Christus, wanneer die met eerbied voor ieders geweten geschieden, schenden de vrijheid niet. Het geloof vraagt om de vrije instemming van de mens, maar moet aangeboden worden, want de mensenmenigten hebben het recht de rijkdommen van het mysterie van Christus te kennen; waarin, zoals wij geloven, heel de mensenfamilie op de meest volledige en onverwachte wijze alles kan vinden wat zijzelf al tastend vraagt over God, over de mens en zijn toekomstig lot over het leven en de dood, over de waarheid. Daarom houdt de Kerk ook haar missie-ijver levendig, tracht die zelfs te vergroten in ons historisch tijdsbestek» (RM 8).

Zingen met de Pater

De jonge catechismusleerlingen van Mario bewaren aan hem die voor hen een echte vader was dierbare herinneringen. Een van hen schreef: «Pater Mario Borzaga was zeer geduldig en had een goed hart. Hij hield van iedereen. Hij begreep de Hmong taal een beetje; ik heb hem die geleerd». Een andere catechist geeft dit getuigenis: «Ik heb ongeveer een jaar bij de Pater gewoond. Ik was pas zestien en kon nog geen huis bouwen. We zijn met de Pater gaan praten. Voor een huis van zes bij acht meter heeft hij op een papier uitgerekend dat het plaatijzer en de balken enz. negen zilverstaven zouden kosten. Daarmee ben ik akkoord gegaan; vervolgens zijn we grote bomen gaan kappen en hebben die naar de Pater gebracht om gezaagd te worden. Er was ook een Broeder die Pater Borzaga was komen helpen: ze hebben het hout gezaagd voor de bouw van mijn huis en dat hebben we ingericht. Iedere avond gingen we aan het eind van de maaltijd gebeden zingen met Pater Borzaga. Hij had een mooie krachtige stem.» Een andere getuige zegt: «Hij was heel aardig, vriendelijk, knap, zeer hulpvaardig. Hij verzorgde de zieken goed en waakte nauwlettend over zijn catechisatieleerlingen die afkomstig uit andere sectoren bij hem kwamen studeren. Wij woonden in een klein huis achter het zijne. Hij kocht kleren en zaklampen voor ons. Hij was heel geduldig, wond zich niet op en was zeer wilskrachtig. Hij waakte goed over ons. De verantwoordelijke, de oudste onder ons, werd vaak aan zijn tafel uitgenodigd.»

Missionarissen beperken zich niet tot humanitaire actie: door de boeren te helpen aan voedsel of door voor hen te zorgen proberen ze hun zielen te openen voor de liefde tot Jezus Christus. Een Laotiaan zal aan de ouders van een in 1961 door rebellen vermoorde Oblaat, Pater Vincent L’Hénoret, schrijven: «Uw zoon heeft ons veel geleerd; hij heeft ons geholpen de goede God te leren kennen; hij heeft ons attent gemaakt op deugden; hij stond altijd klaar om ons te genezen. Door hem hebben we zonden vermeden, hij schonk ons Gods genade.» De missionarissen bestrijden de nog altijd hardnekkige gewoonte onder de christenen om de geesten kippenoffers te brengen ter genezing van hun ziektes. Uit zorg voor het behoud van het geloof van de jongeren verbieden zij hen aan de boeddhistische feesten deel te nemen.

In 1959 vraagt de Heilige Stoel aan de missionarissen die in landen werken die in oorlog zijn, op hun post te blijven, zelfs met gevaar voor eigen leven. Deze instructie wordt unaniem aanvaard door de aanwezige priesters in Indochina die toch weten dat ze zijn blootgesteld aan het risico martelaar te worden. Op zondag 24 april 1960 is Mario na de Mis druk in de weer met de verzorging van de zieken op de ziekenpost. Er meldt zich een groepje Hmong mensen om te vragen of hij naar hun dorp wil komen dat is gelegen op een afstand van drie dagen lopen. Zij willen onderricht worden in de christelijke godsdienst; ze hopen ook op medische zorg voor hun zieken. De gelegenheid moet worden aangegrepen want vanwege de paasvakantie zijn twee andere Oblaat-missionarissen ter plekke die op de missie kunnen passen. Mario belooft die mensen dat hij ze de volgende dag zal volgen. Hij is van plan meerdere dorpen aan te doen en op die manier een aardige missietoer te maken voor het regenseizoen begint. Hij nodigt de catechist Paul Thoj Xyooj, negentien jaar oud, uit om hem te vergezellen en belooft een of twee weken later terug te zullen zijn. Op 25 april 1960, feest van de evangelist H. Marcus, gaan ze op weg, als brengers van het Goede Nieuws van Jezus en diens liefde voor de armen en zieken. Ze zien de Pater vertrekken, met zijn rugzak, baret op het hoofd, geheel in het zwart gekleed zoals de Hmong; bij de eerste afslag verdwijnt hij met zijn metgezel de rimboe in. Beiden komen aan in het dorp waar ze naar toe moesten, Ban Phoua Xua, waar de Pater de zieken verzorgt; nadat ze hebben beloofd een paar maanden later terug te keren, vertrekken ze weer. Hun tocht is des te gevaarlijker daar elementen van de communistische guerrilla in deze zone geïnfiltreerd zijn en er ongehinderd rondlopen.

Waarom hebben jullie geschoten?

Op 1 mei ontmoet een patrouille van de Patet Lao in Muang Met, een dorp van de volksstam Kmhmu’, de Pater en zijn jonge metgezel. De communistische guerrillero’s beschuldigen Mario ervan Amerikaan te zijn en binden zijn handen en armen op zijn rug en spreken hem zeer bars toe. De catechist Paul roept: «Maak hem niet dood, het is geen Amerikaan, maar een Italiaan, en het is een heel goede priester, heel aardig voor iedereen. Hij doet alleen maar goede dingen.» Vervolgens zegt hij tegen de soldaten die hem aanraden te vluchten: «Ik ga niet weg, ik blijf bij hem; als jullie hem dood maken, maak ook mij dood. Daar waar hij dood zal zijn, zal ik het ook zijn, en daar waar hij zal leven, zal ik leven.» De guerrillero’s slaan wild op de catechist in om hem het zwijgen op te leggen en besluiten de twee mannen uit te schakelen zonder getuigen, op enige afstand van het dorp. Intussen blijft Mario kalm en zwijgzaam, zoals Jezus tegenover zijn aanklagers. Meerdere decennia hierna zal de groepschef vertellen: «Wij hebben hen gedwongen een kuil te graven. Ik heb op hen geschoten. De Hmong was terstond dood maar de Amerikaan heeft geroepen terwijl hij in de kuil viel: “Waarom hebben jullie op mij, de Pater, geschoten?” We hebben ze onmiddellijk met aarde overdekt en vervolgens de tas van de Amerikaan doorzocht. Er zat niet veel in: kralensnoertjes waaraan twee gekruiste stukjes ijzer zaten, plaatjes van een stralende vrouw, alleen of met een kind, en plaatjes van een man met het hart aan de buitenkant». Rozenkransen, plaatjes van het Heilig Hart van Jezus en de Maagd Maria, dat was de schat van de missionaris, zijn enige wapens. Die 1e mei was een zondag. Waarschijnlijk had Mario in dit niet-christelijk dorp, alleen met zijn catechist, een zeer vroege Mis gevierd: het was zijn Viaticum.

Uit het getuigenis van een catechist: «In april 1960 is de Pater de dood tegemoet gegaan en ik heb tot juli op zijn huis gepast en zijn dieren verzorgd. Toen zijn ze gekomen om al zijn dieren, kippen, varkens af te maken. Ze hebben al zijn Miswijn gepakt, al zijn kleren meegenomen, zijn huis gehavend. Ik moest zijn huis verlaten en het woud in vluchten. Ik houd van hem en ik denk altijd veel aan hem: hij had een goed hart en hij was heel geduldig. Hij hield van iedereen, hij hield van mij en hij is dood. Ik heb gehuild en de tranen stromen over mijn wangen. Momenteel denk ik veel aan hem omdat hij als een vader voor mij is. Ik geloof en weet zeker dat hij de Goede God bidt om mij iedere dag te helpen. Ik weet zeker en vertrouw erop dat Xyooj en hij bij de goede God zijn; want die twee zijn een zeer moeilijke weg gegaan. Xyooj en de Pater zijn zeker heiligen en voor eeuwig in de Hemel.» Weer een andere oud-leerling van Pater Borzaga verklaart: «Ik bevestig met klem dat Pater Mario gedood is omdat hij zich naar dat dorp begaf om er de geesten te verjagen en de mensen het christendom te kunnen brengen. Wij zijn er allemaal van overtuigd: hij is gedood omdat hij het Goede Nieuws van Jezus kwam brengen en om de zieken te verzorgen.» De leiders van de guerrilla, opgeleid in China en in Vietnam, wilden de opmars van het christendom in Laos een halt toeroepen. Naar hun overtuiging zou het volk, wanneer de missionarissen eenmaal vertrokken waren of uit de weg geruimd, gemakkelijk te winnen zijn voor de marxistisch-leninistische ideologie.

De inzet van de katholieke missies is het eeuwig heil der zielen, een kwestie van de eerste orde waarvoor iedere mens zich gesteld ziet. «Er bestaat nu de verleiding om het christendom te reduceren tot een menselijke wijsheid, tot een soort wetenschap om goed te leven. In een sterk geseculariseerde wereld heeft een «geleidelijke secularisatie van het heil» plaatsgevonden, waarbij men wel voor de mens opkomt, maar voor een gehalveerde mens die gereduceerd is tot zijn horizontale dimensie. We weten daarentegen dat Jezus gekomen is om het integrale heil te brengen dat heel de mens en alle mensen omvat, en om hen open te stellen voor de wonderbare horizonten van het kindschap Gods. Waarom de missie? Omdat aan ons, zoals aan de apostel Paulus, «de genade is gegeven de heidenen de ondoorgrondelijke rijkdom van de Christus te verkondigen» (cf. Ef 3,8; RM, n.11).

Geloven en liefhebben

Het leven van Pater Mario Borzaga toont aan dat de roeping van missionaris, wanneer deze in liefde wordt ervaren, een ware weg naar de heiligheid is: «Ik wil in mij een geloof en een diepgaande en stevig als een rots zijnde liefde tot wasdom brengen, schreef hij. Zonder die twee kan ik geen martelaar zijn: het geloof en de liefde zijn onontbeerlijk. Al wat we te doen hebben is geloven en liefhebben.»

Op 5 juni 2015 heeft Paus Franciscus het decreet van zaligverklaring van zeventien in Laos tussen 1954 en 1970 gestorven martelaren getekend; onder hen bevonden zich tien Fransen, zes Indochinezen en een Italiaan (Mario Borzaga). De ceremonie van zaligverklaring zal plaatsvinden in Laos op 10 en 11 december 2016, tenzij de regering bezwaar aantekent. Een betrekkelijke versoepeling van het communistische regime maakt het voortaan mogelijk dat 50.000 katholieken profiteren van een zekere verdraagzaamheid die in stand wordt gehouden dankzij een grote discretie. Tegenwoordig is de meerderheid van de katholieke priesters Laotiaan; zij hebben de uitdaging overgenomen die de Europese missionarissen waren aangegaan om hun in de steek gelaten volk te hulp te komen. Volgens een Laotiaanse zuster is echter «in het noorden van het land de situatie bijzonder moeilijk: iedere openbare uiting van het geloof is verboden met inbegrip van de plaatsen van eredienst, kruisen, afbeeldingen, heilige boeken evenals ieder gebaar of woorden die mogelijk uitgelegd kunnen worden als bekeringsijver» (getuigenis van 2013).

De missie, zo onderstreept heilige Johannes Paulus II, is een zaak die alle christenen aangaat: « Het aantal mensen dat op Christus wacht, is nog enorm groot. Wij kunnen niet rustig blijven toekijken als wij denken aan de miljoenen broeders en zusters die ook verlost zijn door het bloed van Christus, maar leven zonder Gods liefde te kennen. Zowel voor de afzonderlijke gelovige als voor de gehele Kerk moet de zaak van de missie op de eerste plaats komen, omdat zij de eeuwige bestemming van de mens betreft en beantwoordt aan het geheimvolle en barmhartige plan van God» (RM, n.86).

«Het bloed van de martelaren is het zaad van nieuwe christenen” (Tertullianus). Laten we Jezus vragen, op voorspraak van de zalige Mario Borzaga en diens metgezellen, in de aarde van Laos gevallen graankorrels, aldaar een overvloedige oogst voor het eeuwig leven te doen ontkiemen.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.