|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
16 april 2006 Pasen |
Catherine Scherer is, als vierde van zeven kinderen, geboren op 31 oktober 1825 in Meggen, op de oever van het Vierwoudenmeer (Zwitserland) in een grandioos decor van bergen. Al vroeg leert men haar huishoudelijke bezigheden op zich te nemen, in de tuin en op de velden te helpen, te leven in soberheid en eenvoud. Op 15 februari 1833 wordt haar vader uit deze wereld weggerukt door een acute longontsteking. Catherine wordt aan familie toevertrouwd: twee vrijgezellen broers waarvan er een haar peetoom is en wordt zo gescheiden van haar moeder en haar broers en zusjes die echter in hetzelfde dorp, Meggen, wonen.
Catherine is geen modeldochter: «Ik was een babbelkous, verstrooid en onoplettend, zal ze later in haar oprechtheid bekennen... Ik was prikkelbaar en had de neiging gauw kwaad te worden. Ik hield van mooie kleren, ik schiep er genoegen in door anderen geprezen te worden. De dienstmeid kreeg vaak lik op stuk van mij en naar haar luisteren deed ik evenmin vaak.» Ze is evenwel intelligent, gewetensvol, begenadigd met een uitstekend geheugen en de studie levert haar geen enkel probleem. «Ik hield van de preken, schrijft ze ook, en ontving de sacramenten wanneer ik daartoe in de gelegenheid was».
Op zestienjarige leeftijd vertrekt ze naar Luzern. «De pastoor van mijn parochie, evenals mijn moeder, mijn oudste broer en zus, zal ze later schrijven, die wisten hoe driftig, ijdel en verzot op muziek ik was, besloten om mij bij mijn peetoom weg te halen en me toe te vertrouwen aan de liefdezusters van Besançon, in Luzern, waar ik met tegenzin heen ging». De beginperiode in het hospitaal is niet gemakkelijk. Aangesteld als ziekenverzorgster, wordt ze voortdurend geconfronteerd met lijden en dood. Haar geest wordt belaagd door een stortvloed van vragen. Ze gaat gebukt onder de strenge eentonigheid van het strakke werkschema en dito voorschriften. Het werk staat haar zo tegen dat ze door overspanning in een crisis belandt. Maar op een dag breekt, dankzij de tussenkomst van de goddelijke genade, het licht weer door in haar ziel: «Ik begon meer te bidden en kwam meer in contact met de sacramenten». Er doet zich een radicale verandering voor: ze overwint haar afkeer en vindt vreugde in het wegschenken van zichzelf ten dienste van de zieken. Drie jaar in het hospitaal maken het meisje rijp. In juli 1844 maakt ze een pelgrimstocht naar de benedictijner abdij van Einsiedeln, denkt er ernstig na over de keuze verbonden aan haar roeping en neemt korte tijd later de beslissing in te treden in een actieve religieuze orde. Een kapucijner monnik van het klooster van Altdorf is dan juist bezig met het opzetten van een vrouwelijke communauteit die wel eens aan Catherines verlangens zou kunnen beantwoorden. «Reeds voor 1839, zo zal ze schrijven, had ik het plan opgevat het antigodsdienstige onderwijs te vervangen door een katholieke christelijke vorming; aan armen, behoeftigen en gevangenen, door middel van religieuze congregaties die aan de noden van het land zouden zijn aangepast, hulp verlenen die zou berusten op de beginselen van het geloof en van de christelijke naastenliefde». Het project van pater Théodose is bedoeld als antwoord op de sterke laïcisering die zich laat gelden in de leidinggevende posities in het confederale Zwitserland dat genadeloos katholieke scholen en religieuze communauteiten opheft.
Een vergissing
Op 20 oktober 1939 schreef Paus Pius XII reeds: «Eerwaarde broeders, kan er een grotere en dringendere plicht bestaan dan het verkondigen van de ondoorgrondelijke rijkdom van de Christus (Ef 3,8) aan de mensen van onze tijd?... De weg die naar de geestelijke en morele armoede van de huidige tijd voert, is toegankelijk gemaakt door de rampzalige bemoeienissen van een groot aantal mensen om God te onttronen, door het loslaten van de wet van de waarheid die Hij heeft verkondigd, van de wet van de liefde die leven inblaast in zijn heerschappij. De erkenning van de koninklijke rechten van Christus en de terugkeer van ieder afzonderlijk en van de maatschappij in haar geheel naar de wet van zijn waarheid en zijn liefde zijn de enige weg naar het heil....
Voor alles staat het vast dat de diepere en uiteindelijke wortel van de kwaden die wij betreuren in de moderne maatschappij de ontkenning en de verwerping van een regel van universeel moreel besef is, hetzij in het leven van het individu, hetzij in het leven van de maatschappij en in de internationale betrekkingen: dat wil zeggen het tegenwoordig wijd verspreide miskennen en verloochenen van de natuurwet welke haar oorsprong heeft in God zelf, almachtige Schepper en Vader van allen, verheven en absolute wetgever, alwetende en rechtmatige wreker van het menselijk handelen. Wanneer God wordt afgezworen, staat iedere grondslag van moreel besef gelijk op losse schroeven.
Het Heilig Evangelie vertelt dat, toen Jezus werd gekruisigd, er duisternis viel over het hele land (Mt. 27,45): schrikwekkend symbool van wat zich heeft voorgedaan en zich nog steeds voordoet in de geesten. Overal waar de blinde en hovaardige ongelovigheid Christus daadwerkelijk heeft uitgesloten van het moderne leven, namelijk van het openbare leven en tegelijk het geloof in Christus, is het geloof in God op losse schroeven gezet. De morele waarden waarmee in andere tijden particuliere en openbare daden werden beoordeeld, zijn bijgevolg als het ware in onbruik geraakt. De zo geroemde laïciteit van de maatschappij die steeds snellere vooruitgang heeft geboekt en zodoende de mens, het gezin en de staat heeft onttrokken aan de weldoende en herstellende invloed van de Godsidee en van het onderwijs van de Kerk, heeft, zelfs in regionen waar zoveel eeuwen lang de glans en luister van de christelijke beschaving intact was gebleven, steeds duidelijkere, onmiskenbaardere en angstwekkendere tekenen van een verdorven en verderfelijk heidendom te zien gegeven» (Pius XII, Summi Pontificatus). Het is deze heidense geest, die in de XIXe eeuw reeds werkte, die pater Théodose wilde bestrijden.
Een vastberadenheid die de overhand krijgt
Gedenkwaardige handdruk
Met een tamelijk ongewone energie en een groot organisatietalent belast de Moeder Overste zich met de bouw van het nieuwe hospitaal, in weerwil van allerlei soorten obstakels en moedeloos stemmende vernederingen. Voor haar zusters die zijn geroepen om de zieken te verzorgen maakt ze een gebed waaruit hier een fragment volgt: «Heer, mogen zij in de armen en de zieken uw broeders en zusters zien! Mogen zij met heel hun hart van hen houden, hen onvermoeibaar met vreugde bijstaan, hun tekortkomingen en kun klagen met geduld verdragen, kwaad met goed vergelden, ondanks alle moeilijkheden eenvoudig, gehoorzaam en zuiver blijven en hun leed dragen uit liefde voor U, mijn God, en voor het heil van hun zielen». De armoede van het nieuwe hospitaal is groot en de zusters geven voorrang aan de behoeften van de zieken; sommige dagen lijden de zusters dan ook honger. Dankzij een opmerkelijke opbloei van de roepingen stort men zich in allerlei maatschappelijke activiteiten. Naast het hospitaal wordt een weeshuis geopend, een tehuis voor ouden van dagen, een school voor handenarbeid en een meisjespensionaat. Voorts komt in andere steden de ene stichting na de andere tot stand. Om al deze grote uitgaven te kunnen doen stuurt Moeder Marie-Thérèse zusters uit bedelen in Zwitserland en vervolgens ook in het buitenland. Maar weldra bemerkt pater Théodose dat de zusters die in Menzingen zijn gebleven, onder de leiding van Moeder Marie-Bernarde, hebben besloten zich van hem en van de zusters die zich wijden aan andere werken van liefdadigheid af te scheiden; zij willen zich uitsluitend aan het onderwijs wijden. Het wordt de oorzaak van veel verwarring binnen de congregatie. Uiteindelijk wordt besloten tot scheiding en iedere zuster wordt volstrekt vrij gelaten in haar keuze tussen de twee instituten. «De scheiding in twee instituten, zal een zuster schrijven, heeft nooit aanleiding gegeven tot vijandigheid. De Moeders Oversten van de twee tehuizen en pater Théodose hielpen en ondersteunden elkaar wederzijds wanneer de nood aan de man kwam. Hierin herkent men de geest van pater Théodose die graag mocht zeggen: «Is het niet om het even door wie het goede gedaan wordt in de Kerk, als het maar gedaan wordt? Dank God ervoor»».
Het goed humeur bewaren
Moeder Marie-Thérèse geeft blijk van grote goedhartigheid. Ze weet dat een ongelukkige meer belang hecht aan de egards waarmee hij ontvangen wordt dan aan de materiële goederen die hem worden gegeven. In een tehuis waar ze juist is aangekomen staan de zusters om haar heen wanneer er een bedelaar verschijnt. De plaatselijke Overste schiet toe en hoort de bedelaar met geduld aan. De zusters voelen zich een beetje beschaamd en verontschuldigen zich, maar Moeder Marie-Thérèse zegt: «Zo stel ik me een armenzuster voor.Haar liefde voor hen moet zo groot zijn dat zij ze als eersten zal dienen en niet zal vrezen de Generaal Overste op zich te laten wachten. Sterker zelfs, ze zal haar gebed onderbreken indien nodig om een arme te hulp te komen. Ze zal hem niet alleen op voet van gelijkheid behandelen, maar zal zich tegenover hem gedragen als een moeder met haar diep ongelukkig kind».
Heldhaftige trouw
De schulden zijn nauwelijks afgelost of de Moeder Overste wordt met een nieuw kruis op de proef gesteld. Een neef van pater Théodose, verblind door ambitie en hebzucht, laat vermeende rechten gelden op de erfenis van zijn oom. Pater Théodose had in die neef die hem waardevolle diensten bewees meer vertrouwen gesteld dan deze verdiende. Er komt een drie jaar durend kostbaar proces uit voort waar Moeder Marie-Thérèse zwaar onder gebukt gaat. Eind 1872 wordt de zaak geregeld met een vonnis dat ten gunste van de zusters uitvalt. Moeder Overste schenkt de neef van de pater, gezien diens bewezen diensten aan pater Théodose, toch nog een behoorlijk bedrag.
Aan de beproevingen komt nog geen eind. In augustus 1872 wordt, ter vervanging van pater Théodose die pas is overleden, een nieuwe Overste, kapucijner pater Paul, in Ingenbohl benoemd. Maar weldra vat deze pater het plan op de congregatie te veranderen om haar contemplatiever te maken en probeert de bisschop, zijn eigen kapucijner Oversten, de zusters en de novices voor zijn zienswijze te winnen. Hij bezoekt meerdere zusterhuizen en zaait overal verwarring in de zielen. De Generaal Overste, die vaak op reis is krijgt slechts langzaam maar zeker een idee van de situatie. Met de nodige egards geeft ze de pater te kennen het niet eens te zijn met de maatregelen die hij neemt. Daar deze volhardt in zijn zienswijze richt Moeder Marie-Thérèse zich tot haar bisschop in een brief waarin ze hem verzoekt haar te ontslaan van haar taak van Overste. De prelaat aanvaardt het ontslag. «Laten we denken aan onze Verlosser en de talloze beledigingen die Hem iedere dag worden aangedaan, schrijft Moeder Marie-Thérèse aan een van haar dochters. Ik word niet beter behandeld, zoals u ongetwijfeld weet. Het is ook niet erg, men kan niet iedereen tevreden stellen. Als God maar tevreden met ons is!» De bisschop krijgt echter petities aangeboden die niet alleen afkomstig zijn van de zusters, maar van priesters en talrijke belangrijke persoonlijkheden die eisen dat de Moeder Overste in functie blijft. In juli 1873 wordt een kerkelijk raadsman benoemd om de zaak te onderzoeken; zijn rapport komt tot de volgende conclusie: «Het idee van pater Paul is niet te verwezenlijken in canoniek opzicht en in praktisch opzicht weinig heilzaam». Wanneer de bisschop hierover is ingelicht stelt hij Moeder Marie-Thérèse opnieuw in haar functies van Overste aan en wordt pater Paul overgeplaatst.
Het wezenlijk belang
Haar hele leven heeft de Moeder Overste gezondheidsproblemen gehad: hevige reumatiek, aderspatten, leverziekte... In de loop van 1887 stelt een arts een kankergezwel in de maag vast. Op 1 mei 1888 ontvangt ze het sacrament van de zielen. Tijdens haar laatste dagen lijdt ze bijzonder veel pijn. Op 16 juni begint ze tegen de avond haar doodsstrijd om vervolgens de laatste adem uit te blazen na «Hemel...Hemel!» te hebben gemompeld.
De Congregatie van de Zusters van Liefde van het Heilig Kruis telde op het moment van de dood van haar stichteres 1658 zusters, in meerdere landen werkzaam en verdeeld over 434 instellingen: scholen, weeshuizen, crèches, kinderbewaarplaatsen, instituten voor doofstommen, blinden, pensions voor leerjongens en arme studenten, opvanghuizen voor meisjes, hospitalen, thuisverpleegsters, krankzinnigengestichten, tehuizen voor ouden van dagen...
«Marie-Thérèse blijft voor ons een voorbeeld, zei Paus Johannes Paulus II tijdens de zaligverklaring van de zuster. Haar innerlijke kracht komt voort uit haar geestelijk leven; ze brengt veel uren door voor het Heilig Sacrament». In zijn encycliek «Ecclesia de Eucharistia» verklaart de Heilige Vader: «Ieder streven naar heiligheid... moet de noodzakelijke kracht halen uit het eucharistische geheim... In de Eucharistie vinden we Jezus, is voor ons zijn offer van verlossing aanwezig, ontmoeten we zijn verrijzenis, ontvangen we de gave van de heilige Geest, hebben de aanbidding, de gehoorzaamheid en de liefde jegens de Vader... Onder de nederige gedaanten van brood en wijn, substantieel veranderd in zijn lichaam en bloed, gaat Christus met ons mee als onze dracht en ons voedsel voor onderweg en maakt Hij ons voor allen tot getuigen van de hoop» (17 april 2003).
Laten we tijd maken voor de aanbidding van het Heilig Sacrament en ons in vuur laten zetten door de vlam die Jezus op aarde is komen ontsteken (Lc 12,49) om alle mensen aan te trekken naar het Koninkrijk van de Hemel !