|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
15 oktober 2008 H. Teresia van Avila Maand van de Rozenkrans |
Als negende kind in een gezin van tien, is Marcellin geboren op 20 mei 1789 in Rosey, klein gehucht van de gemeente Marlhes in het departement Loire. Marlhes is een dorp van tuinders dat ver af ligt van elke grote verbindingsweg. Het geloof is er bewaard gebleven, onderhouden door de ijver van fervente priesters. Berichten over de Revoluties bereiken echter ook Marlhes en de nieuwe gedachten hebben ook daar hun invloed. Jean-Baptiste Champagnat, de vader van Marcellin, die een zekere scholing had genoten, wordt bevorderd tot kolonel in de Burgerwacht van het kanton. Via die functie zit hij ook de tiendaagse republikeinse eredienst voor, die in de plaats komt van de zondagsmis in de kerk van Marlhes, die is veranderd in een tempel voor de godin van de Rede. Dat neemt niet weg dat hij zijn zus, een religieuze, onderdak biedt en dat hij zijn echtgenote en kinderen de missen laat bijwonen van priesters die de eed op de Constitutie hebben geweigerd en zich in de streek verborgen houden. Zijn vrouw die zich weliswaar meer op de achtergrond houdt dan hij ontbreekt het niet aan persoonlijkheid.
Een ongelukkige manier van handelen
Marcellin schept er genoegen in zijn vader overal te volgen: naar de oven, naar de molen, naar de akkers, naar de weiden. In het werk is hij nauwgezet en ontwikkelt een speciale aanleg voor de handel: hij krijgt twee lammetjes toevertrouwd waar hij voor zorgt en die hij een paar maanden later weer verkoopt. Met zijn broer Jean-Pierre vat hij het plan op een winstgevend bedrijf op te zetten.
In de loop van de zomer van 1803 melden zich twee priesters bij de familie Champagnat. Ze maken een reis door het bisdom op verzoek van de aartsbisschop van Lyon, Mgr. Fesch, oom van Napoleon, om de priesterroepingen te stimuleren. De pastoor van Marlhes had hen op het idee gebracht een bezoek te brengen aan het gezin dat drie jongens telde die goed bekend stonden. Enigszins verbaasd antwoordt vader Champagnat: «Mijn kinderen hebben nooit laten blijken dat ze graag priester zouden worden. Maar ze zijn hiernaast; neemt u rustig zelf een kijkje». Zijn broers antwoorden dat ze het niet van plan zijn, maar Marcellin geeft blijk van zijn tot dan toe onuitgesproken verlangen naar het priesterschap. Om hem aan de studie te zetten stuurt men hem naar zijn zwager, onderwijzer in een naburig dorp. Daar treft hij de gunstige omstandigheden aan om zijn achterstand in te halen; maar dan krijgt hij de smart van het plotseling verlies van zijn vader te verwerken. Aan het eind van het schooljaar verklaart de zwager tegenover mevrouw Champagnat: «Uw kind is koppig en wil doorgaan met studeren, maar dat zou u niet moeten toelaten. Hij heeft te weinig talent om de studie met succes te voltooien, teveel gebreken om het zo ver te brengen». Marcellin is zich bewust van zijn beperkingen, maar zijn moeder steunt hem; samen gaan ze naar La Louvesc, op één dag loopafstand van Marlhes, waar zich het graf bevindt van H.François-Régis, een XVIe eeuwse apostel uit de streek. Bij de terugkeer verklaart de jongeman: «Maakt u mijn spullen klaar, ik wil naar het seminarie. Het zal lukken want God wil het». Hij vertrekt dus in de herfst van 1805 naar het klein seminarie van Verrières. Daar zet hij zich volledig in voor de studie. Hij is al ouder dan zestien; zijn klasgenoten zijn veel jonger dan hij, maar drijven even goed de spot met hem. Het begin is niet gemakkelijk en de leraren zijn weinig aanmoedigend. Bovendien laat het gedrag van Marcellin soms te wensen over; voor zijn naamdag gaat hij onder invloed van een paar klasgenoten een glas drinken in een kroeg. Aan het einde van het eerste jaar wordt Marcellin onbekwaam geacht de studie voort te zetten. Hij blijft er echter van overtuigd dat hij door God is geroepen en maakt een nieuwe bedevaart naar La Louvesc; vervolgens smeekt hij de Overste van het seminarie hem nog een jaar een kans te geven. Dankzij een priester en een medeleerling die hem hun steun verlenen wordt deze nieuwe poging met succes bekroond. In 1810 verliest Marcellin zijn moeder. Hij zet echter acht jaar zijn studie voort aan het klein seminarie om vervolgens op 1 november 1813 naar het groot seminarie Saint-Irénée in Lyon te gaan. De drie jaren die hij daar doorbrengt zijn een periode van vrede, vroomheid en studie, ondanks de politieke gebeurtenissen in verband met de val van Napoleon. Er voltrekt zich een verandering in de seminarist in die zin dat hij met grotere trouw al zijn plichten vervult. Tijdens de vakantie geeft hij catechismusles aan de kinderen van zijn dorp.
«Belast jij je met de Broeders!»
Op 22 juli 1816 ontvangt Marcellin met éénenvijftig medebroeders de priesterwijding. De volgende dag gaan er twaalf onder hen naar het Maria-heiligdom van Fourvière om hun priesterambt en leven toe te wijden aan de Heilige Maagd, en zich te verbinden tot de stichting van de Congregatie van Maristen. De 13e augustus hieropvolgend komt abbé Champagnat in het dorp La Valla aan, op de helling van de Mont-Piat waar hij is aangesteld als kapelaan. De streek is arm: het bergachtig terrein laat weinig plaats over voor bouwland. Het godsdienstig leven staat op een laag pitje vanwege het feit dat de mensen ver uit elkaar wonen en ook als gevolg van de Revolutie. De pastoor die Marcellin acht jaar als kapelaan ter zijde zal staan is een bejaarde man die moeilijk uit zijn woorden komt, die zo min mogelijk preekt en geen catechismusles geeft. Marcellin die dan zevenentwintig is steekt de handen uit de mouwen. Zijn zorg gaat in het bijzonder uit naar de kinderen. Hij brengt ze iedere zondag bij elkaar en in de winter iedere ochtend. Zijn lessen zijn eenvoudig, duidelijk, verlucht met vergelijkingen die afkomstig zijn uit het milieu waarin zijn toehoorders leven en met de fijne trekken die zijn geput uit de Heilige Schrift en de heiligenlevens. In zijn zondagspreken herinnert Marcellin aan de grote geloofswaarheden. Hij vertoont soms een zekere gestrengheid die door zijn grote goedheid aanvaardbaar wordt gemaakt. Omdat hij zijn kudde liefheeft kan hij het zich veroorloven haar de les te lezen als hij ziet hoe zij zich verliest in alcohol en dorpsfeesten die zo gevaarlijk zijn voor de ziel. Jaloezie en redetwisten tussen familieleden kan hij niet uitstaan.
Zelf studeert hij iedere dag theologie. Weldra draagt hij, met toestemming van zijn pastoor, zondagsmiddags een Officie op waaraan hij enige praktische overwegingen toevoegt waar zijn toehoorders vaak door worden geraakt. Deze komen in steeds grotere getalen naar deze bijeenkomst. Zijn eenvoudige en zachtmoedige wijze van zich uitdrukken ontlokt zijn gehoor de opmerking: «Het is goed te merken dat hij uit Rosey (het gehucht waar hij is geboren) komt; zijn woorden zijn zo zacht als rozenblaadjes!» In ieder seizoen, zelfs bij ontij en sneeuwstorm legt Marcellin zichzelf urenlange trajecten te voet op om de zieken te bezoeken, het sacrament van Boetedoening toe te dienen of de stervenden bij te staan. Geleidelijk aan voltrekt zich onder de christenen van La Valla en omstreken een ware transformatie.
Op 28 oktober 1816 wordt de abbé in een veraf gelegen gehucht geroepen aan het bed van een ziek kind, Jean-Baptiste Montagne. Hij stelt tot zijn smartelijke verrassing vast dat de jongen in het geheel niets van godsdienst weet en zelfs niet weet of er een God bestaat. Twee uur lang brengt hij hem de grondbeginselen van het geloof bij en neemt hem vervolgens de biecht af. Wanneer hij weer terug is, na een andere zieke te hebben bezocht, is het kind niet meer van deze wereld. Vervuld van dankbaarheid jegens de goddelijke Voorzienigheid die hem naar de stervende had gevoerd, is hij tegelijkertijd ontzet over zoveel onwetendheid in een parochie die toch als christelijk bekend staat. Voortaan laat het idee hem niet meer los dat hij zonder uitstel een Sociëteit van Broeders moet stichten om de kinderen christelijk onderricht te geven.
«Opvoedkundige nood»
Bij terugkeer van zijn bezoek aan de jonge Montagne, ontvangt Marcellin twee jongeren die de grondslagen leggen voor zijn nieuwe Congregatie. Er wordt een zeer nederig begin gemaakt met het werk. Op 2 januari 1817 vestigt abbé Champagnat zijn twee novicen in een klein huis naast de pastorie. Ze leven in de grootste armoede. Hun tijd wordt verdeeld tussen gebed, studie en handenarbeid. Om te leven vervaardigt men spijkers, zoals alle families in de buurt. Weldra voegen zich vier postulanten bij de twee eerste novicen. Een van hen, Gabriel Rivat, is een kind van tien, dat in vroomheid is opgevoed. Sedert twee jaar volgt hij nauwgezet het catechismusonderricht van abbé Champagnat en, na zijn eerste communie voelt hij zich geroepen zich bij de groep te voegen van de Broeders die in La Valla zijn verenigd. Op 6 mei 1818 brengt zijn moeder hem naar de kapelaan. Gabriel, die de naam van broeder Franciscus aanneemt, zal de opvolger worden van de Stichter, aan het hoofd van de Broeders Maristen.
«Het is uw werk!»
Intussen is abbé Champagnat begonnen met het stichten van scholen, waarvan één in Marlhes, de parochie waar hij is geboren. Op de pastories in de streek doen echter bittere opmerkingen over de kapelaan van La Valla de ronde: «Zijn congregatie, zo wordt geïnsinueerd, is een hersenschim die is voortgekomen uit trots en roekeloosheid. Hoe kan hij die noch over de nodige middelen, noch over het nodige talent beschikt erover denken een communauteit op te zetten?» Verre van zijn werk te steunen, houden sommige pastoors zelfs roepingen achter. «Ten onrechte werden wij gewantrouwd en onze beweegredenen om naar Champagnat te komen verdacht gemaakt, zal een van de leerlingen van Marcellin later zeggen. Waren onze motieven van menselijke aard geweest, dan zouden we nog geen dag zijn gebleven. Wie had ons in een huis kunnen houden waar we als slaapzaal een schuur hadden, als bed een beetje hooi of gedroogde bladeren, als voedsel zwart brood dat in kruimels uiteen viel, zo slecht was het gebakken, een paar groenten en water als drank?... Waar we nog wel genoegen in schiepen, in een situatie die zo tegenstrijdig is met de menselijke natuur«was de devotie voor Maria. Hoe dan ook, we werden zo diep geraakt door de mooie dingen die abbé Champagnat tegen ons over de Heilige Maagd zei, dat niets ter wereld ons van onze roeping kon afbrengen».
In de ontreddering
Om hem te helpen bij de uitoefening van zijn taak doet Marcellin een beroep op abbé Courveille, zijn oude klasgenoot van het seminarie, die aan het hoofd staat van de Maristen Sociëteit. Tegelijkertijd is hij ontheven uit zijn functies van kapelaan van La Valla. De twee priesters besluiten een groot terrein in de buurt van Saint-Chamond aan te kopen en hierop een groot gebouw te laten optrekken voor vijfhonderd Broeders. Het project heeft iets ongehoords en wordt door velen in de naaste omgeving niet begrepen. Er breekt een nieuwe lastercampagne uit. Desalniettemin vordert het bouwproject met forse schreden. Het huis wordt Notre-Dame de l'Hermitage genoemd.
Abbé Courveille stelt zich evenwel tot taak leiding te geven aan de Broeders die Marcellin echter als hun Vader beschouwen. Hij houdt koppig vol en onderwerpt de keuze van een Overste aan een stemming. Unaniem wordt Marcellin gekozen.. Abbé Courveille legt de wapens nog niet neer; hij profiteert van de keren dat de stichter afwezig is vanwege scholenbezoek, om verwarring te stichten onder de Broeders. Eind december 1825, wanneer Marcellin terugkomt van een reis, bedelft hij hem onder de verwijten. Uitgeput van vermoeidheid en ondermijnd door de vele zorgen, met name rondom de financiering van zijn werk, stort abbé Champagnat in en moet het bed houden. Een week later ligt hij op sterven. De schuldeisers stromen toe als ze dit horen. Gelukkig betaalt de pastoor van Saint-Chamond een deel van de schulden; maar in huis heerst algehele ontreddering.. De Congregatie lijkt geheel opgegeven wanneer, tegen alle verwachtingen in, er een verbetering optreedt in de gezondheid van de stichter. Abbé Champagnat zal echter nooit meer de oude worden. Abbé Courveille probeert nog altijd erkend te worden als Overste van de Broeders. In mei 1826 is hij echter door een opmerkelijke nalatigheid verplicht zich terug te trekken in het Trappistenklooster van Aiguebelle. Om meer duurzaamheid te verlenen aan de roeping van de Broeders, laat de stichter hen de geloften afleggen tijdens de retraite van de communauteit in 1826.
Weten hoe je je rustig moet houden
Marcellin nodigt zijn Broeders vaak uit zich geheel en al aan God en de naasten te geven. Hij geeft zelf het voorbeeld. Wanneer men hem verwijt te overdrijven, antwoordt hij: «Niemand is onmisbaar maar Jezus zegt ons: Gaat uw weg zolang gij dat licht hebt (Joh 12, 35)». Hij doet zijn best om onder zijn Broeders een gedegen devotie tot de Heilige Maagd op te wekken. «Andere religieuzen, zegt hij, heiligen zich, hetzij door armoede, hetzij door gehoorzaamheid, hetzij door vurige ijver voor het heil der zielen. Ik wil dat niemand de Broeders in liefde voor Maria, in vroomheid jegens Maria voorbijstreeft». Maria is niet alleen de patroonheilige van de Broeders die fier haar naam dragen, maar ze is ook hun Moeder, hun voorbeeld, hun eerste Overste en, zoals de Stichter het uitdrukt ook hun «alledaagse bron». Bij iedere gelegenheid wendt men zich tot haar, men neemt zijn toevlucht tot haar bij alle gevaren, haar komt de eer toe voor alle successen. «Zij is degene die bij ons alles heeft gedaan!» verklaart de priester. Op 12 mei 2007 zei Paus Benedictus XVI in dezelfde geest: «Er bestaat in onze heilsgeschiedenis geen enkele vrucht van de genade waarvoor de bemiddeling van Onze-Lieve-Vrouw niet het noodzakelijk werktuig was».
Tegen het einde van het jaar 1839 nemen de krachten van Marcellin aanzienlijk af. Pater Colin, Overste van de Sociëteit van de Paters Maristen, stelt hem voor dat hij een opvolger benoemt aan het hoofd van de Broeders. In de maand oktober levert een stemming de verkiezing op van Broeder François Rivat. De Stichter gaat evenwel nog niet op zijn lauweren rusten, maar weldra kan hij zich door maagpijnen niet meer normaal voeden en wordt hij gedwongen zich te ontzien. In het begin van de maand mei start hij de oefeningen van de Mariamaand; terug in zijn kamer verklaart hij: «Het is afgelopen met mij, ik voel dat ik heen ga». Op 11 mei ontvangt hij de sacramenten der stervenden, in aanwezigheid van de hele communauteit. «Beste vrienden, zegt hij tegen de Broeders, van belang is dat we elkaar liefhebben. Denk eraan dat jullie broeders zijn, dat Maria jullie Moeder is, dat jullie allemaal geroepen zijn tot dezelfde erfenis, de Hemel». Het einde van de maand mei is heel pijnlijk voor de pater. Op 6 juni, tegen half drie in de ochtend, maakt Marcellin de broeder die over hem waakt erop opmerkzaam dat zijn lamp uitgaat. De Broeder helpt hem uit de droom: de lamp geeft nog evenveel licht. «Ik begrijp het al, mijn gezichtsvermogen laat me in de steek, antwoordt de stervende. Mijn tijd is gekomen. God zij gezegend!» Niet lang daarna begint zijn doodsstrijd. De communauteit die in de vroege ochtend bijeen is gekomen zingt naast zijn bed het Salve Regina en de stichter beëindigt in alle rust zijn verblijf op deze aarde.
Johannes Paulus II zal in zijn preek ter gelegenheid van de heiligverklaring van Marcellin Champagnat op 18 april 1999 zeggen: «Dankzij zijn onwankelbaar geloof is hij Christus trouw gebleven, zelfs in de grootste moeilijkheden, in een wereld die soms is gespeend van ieder Godsbesef. Wij zijn op onze beurt ook geroepen om onze kracht te putten uit de contemplatie van de verrezen Christus, in de school van de Maagd Maria».