|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] [Esta carta, em Português] |
10 augustus 2017 feest van H. Laurentius |
«Voor ons ontspoord mensdom dat God niet meer weet te vinden of dat Hem mismaakt, dat zoekt op welk woord zijn hoop te vestigen, legt Elizabeth van de Drie-eenheid het getuigenis af van een zich volmaakt openstellen voor het Woord Gods», verklaarde heilige Johannes Paulus II, in zijn preek voor de zaligverklaring van deze karmelietes (25 november 1984). De volgende dag, als hij zich tot de pelgrims richt, voegt de Paus eraan toe: «Als bewonderenswaardige getuige van de genade van het Doopsel die is opgebloeid in een wezen dat deze zonder voorbehoud ontvangt, helpt zij ons op onze beurt de wegen van het gebed en de zelfgave te vinden».
In de ochtend van de 18e juli 1880 heerst in de legerplaats Avor, dichtbij Bourges, angst rondom het huisje waar mevrouw Catez haar eerste kind verwacht: «Ik heb een dochter gekregen», zal ze vervolgens uitleggen, Marie-Elisabeth, voor de geboorte reeds opgegeven want de twee artsen die bij me waren hadden tegenover mijn man verklaard dat de baby waarvan het hart niet meer klopte, moest worden opgeofferd; maar God waakte over ons en tijdens het laatste evangelie van de Mis die ik aan de aalmoezenier had gevraagd en die werd opgedragen in de kapel van de legerplaats, maakte de kleine Elisabeth haar intrede in het leven, heel knap, heel levendig.»
Een Biecht die tekent
In de maand november 1882 vestigt de familie Catez zich in Dijon. Op 20 februari 1883 wordt een tweede meisje geboren, Marguerite, bijgenaamd “Guite”. Een diepe genegenheid zal de twee zussen, die qua temperament toch zoveel van elkaar verschillen, met elkaar verbinden: zo fel en vurig als Elisabeth is, zo zachtmoedig en gereserveerd blijkt Guite te zijn. Als dochter en kleindochter van een officier heeft Elisabeth inderdaad een gestaald karakter meegekregen. «Als kind, zo zal Guite getuigen, was Elisabeth erg opvliegend, heel fel, impulsief... zeer gevoelig en heel lief van aard en voor haar was de ergste straf de strelingen van haar moeder te moeten ontberen.» Op 2 oktober 1887 sterft meneer Catez plotseling, in de armen van Elisabeth die nog geen zeven jaar oud is. Daar de financiële middelen zijn verminderd, verlaten mevrouw Catez en haar twee dochters hun villa voor een woning, nog steeds in Dijon. Het leven gaat voort en de opvliegendheid ook. Elisabeth probeert zich te beheersen om haar naasten en Jezus een genoegen te doen. Tegen het einde van het jaar belijdt ze haar eerste Biecht. Die dag blijft in haar geheugen gegrift als die van haar “bekering” en van haar ontwaken ten opzichte van de dingen Gods. Moeder Germaine, de Priorin (overste) van de Carmel zal het zo bevestigen: «Elisabeth heeft mij toevertrouwd dat haar wel overwogen en vastbesloten voornemen haar opvliegendheid te overwinnen dateert van die eerste Biecht.»
In de loop van de zomervakantie van 1888 bevindt Elisabeth zich in Saint-Hilaire (Aude) in de familie. De plaatselijke pastoor, de kanunnik Angles, krijgt van haar deze confidentie: «Het was op een avond, zo zal hij in 1907 schrijven aan Moeder Germaine. Elisabeth was erin geslaagd op mijn knieën te klauteren. Snel boog ze zich naar mijn oor en zei: “Meneer Angles, ik word religieuze; ik wil religieuze worden!” Ik zal me nog lang dat engelachtig stemgeluid herinneren en ook de enigszins geërgerde uitroep van haar moeder: “Wat zegt ze, die kleine dwaas?” Mevrouw Catez vroeg mij ongerust of ik serieus geloofde in een roeping; en ik antwoordde met een woord dat als een zwaard haar ziel doorboorde: “Dat geloof ik!” «Op 19 april 1891 doet Elisabeth haar eerste Communie in de parochiekerk Saint-Michel in Dijon. Haar ontmoeting met de levende Jezus die in haar hart aanwezig is, is een ogenblik van genade en vreugde die een nieuwe innerlijke transformatie oplevert. «Vanaf die dag, nooit meer woede!» zal haar moeder schrijven. In de namiddag gaat Elisabeth naar de Carmel en Moeder Maria van Jezus deelt haar mee dat haar naam “Huis van God” betekent.
Twee maanden later ontvangt ze het sacrament van het Vormsel. «Van dat ogenblik af, getuigt een vriendin, Marie-Louise Hallo, neemt de vroomheid van Elisabeth nog meer toe, ze ging vaker ter communie en vergoot daarna een overvloed aan tranen.» Haar moeder schrikt van deze vroomheid die zij te intens acht, maar Elisabeth voelt in zichzelf de honger toenemen naar die Vriend die haar spijst en wonderlijk sterkt. Jezus is voor haar meer en meer de “Wel Beminde van de Eucharistie”. Maar jaren lang zal het haar niet worden toegestaan meer dan één of twee keer per week ter communie te gaan, naar de gewoonte van die tijd. Ze mag de Wel Beminde die aanwezig is in het tabernakel wel bezoeken en aanbidden. Ze wenst in te treden bij de Karmelietessen, maar haar moeder is een andere mening toegedaan: ze verbiedt haar naar de spreekkamer van het nabijgelegen klooster te gaan, en spoort haar aan het leven in de wereld te ontdekken. Elisabeth wordt koket; ze draagt graag fraaie jurken en ook juwelen, en neemt enthousiast deel aan wereldse avondjes, en doet daarbij haar best Gods aanwezigheid te behouden.
«Mijn geheim»
Vanaf haar achtste ging Elisabeth naar het conservatorium. Schrijven bleef voor haar altijd een beetje moeilijk, maar de lange uren die ze voor haar piano doorbracht, in gezelschap van Chopin, Schumann, Liszt en andere grote componisten, brengen haar diepe zin voor schoonheid tot ontwikkeling. Op haar dertiende behaalt ze de eerste prijs van het Conservatorium en het jaar daarop de prijs van uitmuntendheid. Op een dag zal ze haar geheim onthullen wanneer ze aan een vriendin schrijft: «Ik zal tot Onze-Lieve-Heer bidden voor Madeleine opdat Hij haar zal overweldigen tot aan haar pinken; dan daag ik wie dan ook uit zich met haar proberen te meten. Ze hoeft zich niet op te winden; ik ga haar mijn geheim verklappen: ze moet iedereen vergeten die naar haar luistert en zich alleen wanen met de goddelijke Meester; dan speelt men voor Hem met heel zijn ziel en haalt men uit zijn instrument volle, tegelijk krachtige en lieflijke klanken. Oh! Wat vond ik het heerlijk om zo tegen Hem te praten!» Wanneer Elisabeth speelt is ze inderdaad, met «de immer aanwezige Vriend», de God-een-en-al-Liefde van Wie haar hart vol is.
Tegelijkertijd neemt Elisabeth deel aan de activiteiten in de parochie: ze geeft catechismusles, zingt in het koor, sleept jongeren mee naar de kerk om er te bidden in de meimaand. Maar haar verlangen geheel Jezus te zijn toegewijd neemt alleen maar toe. Op een ochtend ontvangt ze aan het eind van de Mis een speciale genade: «Ik was bijna veertien, zo zal ze aan Moeder Germaine verslag uitbrengen, toen ik op een dag na mijn dankgebed me onweerstaanbaar gedreven voelde om Jezus te kiezen en zonder langer te wachten verbond ik me aan Hem door de gelofte van maagdelijkheid. We zeiden niets tegen elkaar, maar wij gaven ons aan elkaar terwijl we ons zo sterk beminden dat het besluit Hem geheel en al toe te behoren in mij nog definitiever werd.» Een paar weken later, opnieuw aan het slot van de Mis, wordt haar een aanwijzing gegeven: «Het leek, zo zal zij zeggen of het woord “Carmel” in mijn ziel werd uitgesproken.» Maar haar moeder wil haar roeping nog altijd niet accepteren. Elisabeth die wettelijk nog niet meerderjarig is, respecteert dit en wacht rustig af. Uit haar gedichten die ze van haar veertiende tot haar negentiende schrijft, klinken de namen op van haar Geliefde Jezus, haar goede engel, heiligen in het paradijs, in het bijzonder van heilige Jeanne d’Arc, «de maagd die niet te onteren is».
De vakanties vinden vaak plaats in de bergen, in de Pyreneeën, de Jura, de Vogezen en de Zwitserse Alpen, of aan zee. Zij verschaffen de gelegenheden om te dansen, muziek te spelen en uitstapjes te maken. Op haar achttiende begint Elisabeth een dagboek bij te houden. Daarin leest men op datum van 30 januari 1899: «Ik heb vandaag met vreugde aan mijn Jezus meerdere offers mogen aanbieden voor mijn voornaamste gebrek, maar die hebben wel wat gekost! Ik erken hier mijn zwakte. Als men tegen mij een onterechte opmerking maakt, lijkt het of het bloed in mijn aderen begint te koken, zo komt heel mijn wezen ertegen in opstand. Maar Jezus was in mijn hart en toen was ik bereid alles te verdragen uit liefde voor Hem.» Op een dag stelt haar moeder, die kennis heeft genomen van een goede partij, haar voor om te trouwen; maar Elisabeth herhaalt haar wil in te treden in de Carmel. Mevrouw Catez stemt uiteindelijk in met een ontmoeting met de overste van het klooster, maar weigert dat ze non wordt voor ze meerderjarig is, dus eenentwintig is.
«Hij is daar!»
Begin 1899 leest Elisabeth “Weg der Volmaaktheid” van heilige Theresia van Avila. In de verklaringen van de Heilige, erkent ze hetgeen de Heer haar reeds heeft geleerd over het stille gebed. «Dat interesseert me enorm en doet me veel goed», schrijft ze in haar dagboek. Ze zoekt de aanwezigheid van God in haar ziel en bekent tegenover een vriendin: «Het komt me voor dat Hij daar is». Pater Vallée, dominicaan die ze meerdere malen ontmoet in de Carmel, wakkert haar liefde aan voor God, oneindige liefde, te grote Liefde (Ef 2,4) die ons in Jezus wordt aangeboden. Vervolgens herinnert hij haar eraan dat deze God van liefde waarvan ze de aanwezigheid reeds ervaart Vader, Zoon en Heilige Geest is; hij wijst haar de weg naar de Heilige Drie-eenheid, overeenkomstig deze woorden van heilige Johannes: Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen (Joh 14,23).
Wij weten dat God Drie-eenheid is dankzij Jezus die ons dit geheim uit het intiem leven van de Schepper heeft onthuld. De Catechismus van de Katholieke Kerk leert: «De menswording van de Zoon van God openbaart dat God de eeuwige Vader is en dat de Zoon één in wezen is met de Vader, d.w.z. dat Hij in Hem en met Hem dezelfde ene God is. Met de Vader en de Zoon wordt Hij tezamen aanbeden en verheerlijkt.» (CKK 262,263). Daarom verklaart de Kerk: «Wij belijden geen drie goden, maar één God in drie personen: «de Drie-eenheid die één in wezen is. De goddelijke personen verdelen het ene goddelijke wezen niet onder elkaar, maar elk van hen is geheel God. De goddelijke personen zijn onderling werkelijk verschillend. «Vader», «Zoon», «Heilige Geest» zijn niet eenvoudigweg namen die modaliteiten van het goddelijke aangeven, want zij zijn onderling werkelijk verschillend. Zij verschillen onderling door hun oorsprongsrelatie: «Het is de Vader die voortbrengt, de Zoon die voortgebracht wordt, en de heilige Geest die voortkomt» (CKK 253-254). «Het uiteindelijk doel van de hele goddelijke heilseconomie is het binnengaan van de schepselen in de volmaakte eenheid van de gelukzalige Drie-eenheid. Maar nu al zijn wij geroepen om woning te zijn voor de allerhoogste Drie-eenheid» (CKK 260). Dit geheim waar Elisabeth van geleefd heeft, is het licht van ons geestelijk leven.
In 1900 bezoekt zij de wereldtentoonstelling in Parijs. Ze gaat evenwel liever naar de basilieken Sacré-Coeur van Montmartre en Notre-Dame-des-Victoires. In de loop van de daarop volgende maanden doorloopt Elisabeth de beproeving van geestelijke dorheid die zo groot is dat ze zichzelf «gevoelloos als een blok brandhout» noemt. Ze woont vele wereldse feesten bij, maar blijft verlangen naar het klooster. Aan een vriendin laat ze zien hoe belangrijk het is aandacht te hebben voor Gods aanwezigheid: «“God in mij, en ik in Hem”, laat dit ons devies zijn!»
«Kan ik Hem in de steek laten?»
Eindelijk wordt haar intreden in de Carmel van Dijon vastgesteld op 2 augustus 1901. Donderdag de 1e brengt Elisabeth een deel van de nacht in gebed door, omdat ze de Geliefde wil vergezellen in de eenzaamheid van Gethsemanie. Mevrouw Catez kan niet slapen. Ze knielt dichtbij het bed van haar dochter neer. Hun tranen vermengen zich: «Waarom wil je me verlaten? Ach, lieve moeder, kan ik de stem van God die mij roept weerstaan? Hij steekt de armen naar mij uit en zegt dat Hij wordt miskend, gelasterd, veronachtzaamd. Kan ik Hem dan ook in de steek laten? Ik moet gaan ondanks mijn verdriet u achter te laten, u in smart onder te dompelen; ik moet aan zijn roep gehoor geven.» In het begin van haar kloosterleven wordt Elisabeth begenadigd met voelbare genaden: «Wat is de goede God goed! Schrijft ze aan haar zus. Ik weet niet hoe ik uitdrukking kan geven aan mijn geluk. Hier is niets meer, alleen Hij. Hij is overal te vinden, zowel bij de was als tijdens het gebed!» Iedere dag brengt ze meerdere uren door in het koor voor het stille ochtendgebed, het officie, de Mis en ook nog het stille avondgebed. Ze vergeet evenwel hen die zij heeft verlaten niet en vindt hen terug in haar hart bij Jezus. Om met God te leven beoefent Elisabeth het uiterlijke en innerlijke stilzwijgen: «Indien mijn verlangens, mijn angsten, mijn vreugden, mijn smarten, alle van deze machten afkomstige roerselen, niet volmaakt aan God ondergeschikt zouden worden, zou ik geen teruggetrokken leven leiden: er zou lawaai in mij zijn.»
In een ter vermaak aangeboden vragenlijst antwoordt ze op de vraag: «Wat is volgens u het ideaal van heiligheid?» : «Leven van liefde» en op de vraag «Wat is het snelste middel om dat te bereiken?» is haar antwoord: «Zich heel klein maken, zich geheel overleveren». Er wordt ook gevraagd: «Wat is het overheersende kenmerk van uw karakter? – Gevoeligheid.» Vervolgens: «Het gebrek dat u de meeste weerzin inboezemt? – Egoïsme in het algemeen». Op 8 december 1901 ontvangt de novice het kloosterkleed van de Carmel en de naam: Elisabeth van de Heilige Drie-eenheid. Kort daarop maakt het gemak waarmee ze het stil gebed beoefent plaats voor de geestelijke dorheid. Zuster Elisabeth gaat door met zoeken naar God in het geloof: «Het geloof zegt me dat Hij er hoe dan ook is, en waar zijn zachtaardigheid en vertroostingen goed voor? Dat is Hij niet. En Hem alleen zoeken wij. Laten we dan naar Hem gaan in zuiver geloof.» Ze schrijft ook: «Ook ik heb het nodig mijn Meester die zich goed verbergt te zoeken. Maar dan maak ik mijn geloof wakker en ben blijer het genot van Zijn aanwezigheid niet te ervaren om Hem het genot van mijn liefde te schenken.»
Het werk van de Heilige Geest
Zuster Elisabeth leest de werken van heilige Johannes van het Kruis, Catherina van Siena en van zuster Teresia van Lisieux, jonge karmelietes, kort voordien overleden (1897), die diepe indruk op haar maakt; ze zal meerdere malen haar “Daad van offergave aan de barmhartige Liefde” nadoen. Maar de diepste geestelijke bron blijft het Nieuwe Testament. Reeds voor haar intreden in de Carmel had ze bijzondere waardering voor het Evangelie van de H. Johannes; na haar professie zal ze zich voeden met de Brieven van H. Paulus en in het bijzonder met de Brief aan de Efeziërs. Moeder Germaine zal schrijven: «De mooiste teksten van de grote Apostel ondersteunen de roerselen van haar contemplatieve ziel. Elisabeth ontdekt er de diepe zin van, identificeert zich met deze substantiële leer die haar sterkt en haar ononderbroken stil gebed voedt». Dit geestelijk werk komt tot stand onder de invloed van de Heilige Geest. De maanden die hierop volgen staan in het teken van twijfels van de jonge zuster over haar roeping; ze maakt momenten mee van ziekelijke angstvalligheid en de dag voor haar eeuwige professie moet men een priester roepen om haar te helpen haar twijfels te verjagen. «In de nacht die voorafging aan de grote dag, zal ze later verklaren, terwijl ik in het koor zat in afwachting van de Echtgenoot, heb ik begrepen dat mijn hemel op de aarde begon, de hemel in het geloof, met het lijden en de zelfopoffering aan Hem die ik bemin.» Op 11 januari 1903 doet zuster Elisabeth professie en de 21e, feest van de heilige Agnes, maagd en martelares, ontvangt ze de zwarte sluier van de professen.
De zestien zusters van de Carmel komen bijeen voor de maaltijden, evenals voor de twee recreaties waarin in alle eenvoud en genoeglijk met elkaar gepraat wordt en tegelijk enige handenarbeid wordt verricht. Maar in de loop van de dag doet iedere zuster zoveel mogelijk geheel alleen haar werk. Zuster Elisabeth verleent verschillende diensten, met name op de kleermakerij. Zuster Marie van de Drie-eenheid getuigt: «Als hulp priores en iedere week belast met het verdelen van de huishoudelijke taken heb ik kunnen vaststellen dat zij een ware schat was in de kloostergemeenschap, een van die mensen aan wie men iedere dienst kon vragen met de zekerheid er haar een genoegen mee te doen.»
Elisabeth van de Heilige Drie-eenheid heeft altijd een bijzondere devotie gekoesterd voor de Maagd Maria. Het geheim van Maria Boodschap heeft haar bijzondere aandacht: «Ik hoef geen enkele moeite te doen om dit geheim van God die gaat wonen in Maria te doorgronden. Het komt me voor alsof een zielen roersel van mij ook het hare was: binnen in me de verborgen God aanbidden.» Op de dag van het feest van de Opdracht van de Heilige Maagd Maria in de Tempel, 21 november 1904, schrijft ze een gebed dat beroemd is geworden en dat men na haar dood zal vinden: “Oh, mijn God, Drie-eenheid die ik aanbid”. Vanuit de Carmel schrijft Elisabeth talloze brieven, met name aan haar zus, met wie ze precieze tijden afspreekt om samen te bidden. Ze schrijft eveneens gedichten en geestelijke overwegingen. Ze deelt graag met al haar vrienden deze ervaring van de aanwezigheid van de Drie-eenheid in haar ziel: «Dit beste deel dat mijn voorrecht schijnt te zijn in mijn geliefde eenzaamheid van de Carmel, wordt door God aan iedere gedoopte ziel aangeboden.» Aan een van haar vriendinnen schrijft ze: «Het is zo eenvoudig. Hij is altijd bij ons, wees altijd bij Hem, in alles wat je doet, in je lijden, als je lichaam gebroken is, blijf onder zijn blik, zie hoe Hij aanwezig is en leeft in je ziel.» Volgens Elisabeth is het voldoende dat je «een daad van bezinning in Zijn aanwezigheid stelt» om dat aan den lijve te ervaren.
Een nieuwe naam
In 1905 wordt ze diep geraakt door een passage uit H. Paulus: God de Vader heeft ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade (Ef. 1,5-6). In de loop van de daarop volgende maanden overpeinst ze deze tekst en denkt erin de nieuwe naam te lezen die ze in de Hemel zal krijgen: laudem gloriae (lof van heerlijkheid). De lof van heerlijkheid wordt de kern van haar spiritualiteit: «Het is mijn droom, zo schrijft ze, lof van zijn heerlijkheid te worden. Dat heb ik gelezen bij Paulus en mijn Echtgenoot heeft me duidelijk gemaakt dat dit vanaf mijn ballingschap mijn roeping was. Zuster Elisabeth begint brieven te ondertekenen met de woorden Laudem gloriae. Voor haar bestaat lof van de heerlijkheid uit de heerlijkheid van God weerspiegelen en daarvoor is het nodig dat je jezelf vergeet, dat je van alles afstand doet en de stilte opzoekt. Die stilte en vergetelheid komen de aanbidding en de contemplatie ten goede die het God mogelijk maken iemand om te vormen, in hem/ haar zijn beeltenis te herstellen en van hem/ haar lofzang van zijn heerlijkheid te maken.
Vanaf de lente van 1905 begint Elisabeth de eerste symptomen waar te nemen van de ziekte van Addison, gebrekkig functionerende bijnier, destijds ongeneeslijk en zeer pijnlijk. Op 19 maart 1906 gaat ze naar de ziekenafdeling. «Ik word iedere dag zwakker, schrijft ze, en ik voel dat de Meester mij over niet al te lange tijd zal komen halen. Ik smaak, ik ervaar ongekende vreugden: de vreugden van de smart. Ik droom ervan, voor ik sterf in gekruisigde Jezus te veranderen en dat geeft me zoveel kracht in mijn lijden.» Elisabeth van de Drie-eenheid ziet in haar ziekte de mogelijkheid op Jezus Christus te gelijken, die Zelf ook het lijden heeft willen doorstaan (cf. Luc 24,26), en op die manier Zijn liefde met liefde te beantwoorden. Zij noemt haar ziekte dan ook de “ziekte van de liefde”.
Op Palmzondag verliest zuster Elisabeth het bewustzijn en ontvangt het Heilig Oliesel, maar de volgende zaterdag verbetert haar gezondheidstoestand zich een beetje. Ze stelt de retraite “De Hemel in het Geloof” voor haar zus Guite samen, en doet daarna haar eigen retraite. Moeder Germaine vraagt haar om tijdens de retraite haar “goede ontmoetingen” op schrift vast te leggen: het manuscript zal “Laatste retraite” worden genoemd. Daarin werkt ze met name een overpeinzing over de Maagd Maria uit, waarin ze deze beschrijft als model ter navolging in het innerlijk leven, maar ook in het lijden. Enige tijd voor ze sterft geeft Elisabeth aan een vriendin als testament: «In het licht van de eeuwigheid ziet de ziel de dingen hoe ze werkelijk zijn. Oh! Wat is alles leeg dat niet voor God en met God is gedaan. Ik smeek jullie, druk op alles het stempel der liefde. Dat alleen blijft.» In de loop van de herfst verergert de ziekte en sterft zuster Elisabeth op 9 november 1906, na negen dagen doodsstrijd. Haar laatste verstaanbare woorden zijn: «Ik ga naar het Licht, naar de Liefde, naar het Leven!» Ze is heilig verklaard door Paus Franciscus op 16 oktober 2016.
Enige tijd voor haar dood schreef Elisabeth van de Drie-eenheid: «In vertrouwen zeg ik jullie dat dit van mijn leven een vervroegde hemel heeft gemaakt: het geloof dat een Wezen, dat Liefde heet, ieder ogenblik van de dag en de nacht in ons woont en ons vraagt met Hem samen te leven.» Zijn liefste wens is ons te betrekken in de goddelijke intimiteit: «Ik denk dat mijn missie in de Hemel zal zijn: zielen aan te trekken door ze te helpen uit zichzelf te treden om God aan te hangen door een heel eenvoudig en heel verliefd gebaar, en die zielen in die grote stilte van binnen te bewaren die het God mogelijk maakt zijn afdruk in hen achter te laten, ze in Hem zelf om te vormen». Mogen ook wij deze verborgen schat ontdekken en ervan leven!