|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] |
4 november 2009 H. Karolus |
«Ja, de beschaving van de liefde is mogelijk, het is geen utopie! Zij is echter alleen mogelijk dankzij een voortdurend beroep doen op de Vader naar wie alle vaderschap [en moederschap] op aarde is genoemd (Vgl. Ef 3, 14-15), van wie ieder menselijk gezin uitgaat» (Johannes Paulus II, Brief aan de gezinnen, 2 februari 1994, n. 15). Binnen het gezin ontstaat en ontwikkelt zich namelijk de beschaving van de liefde.
Welnu, «sedert enige tijd wordt het gezin als instituut herhaaldelijk aangevallen. Het gaat daarbij om aanvallen die des te gevaarlijker en verraderlijker zijn doordat zij de onvervangbare waarde van het op het huwelijk gebaseerde gezin miskennen» (Johannes Paulus II, 4 juni 1999). Het huwelijk is het verbond waardoor «een man en een vrouw met elkaar een algehele levensgemeenschap vormen, die uit haar natuurlijke aard is gericht op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen» (Wetboek van Canoniek Recht, c. 1055, par. 1). De eerbiediging van een dergelijke verbintenis is «van onschatbare waarde voor de persoonlijke groei van alle gezinsleden, voor de waardigheid, de stabiliteit, de vrede en voorspoed van geheel de mensengemeenschap» (Vaticanum II, Gaudium et spes, 48). Daarom verdedigt de Kerk met kracht de identiteit van het gezin en van het huwelijk. Voor dat doel verwijst ze naar het voorbeeld van de ouders van de heilige Teresia van Lisieux, Louis en Zélie Martin, die op 19 oktober 2008 werden zalig verklaard.
«Het komt doordat ik geloof!»
Louis Martin werd op 22 augustus 1823 in Bordeaux geboren, als tweede in een gezin met vijf kinderen. Zijn vader, beroepsofficier, bevindt zich op dat moment in Spanje. Het gezin Martin wordt meegesleept door vader van garnizoen naar garnizoen: Bordeaux, Avignon, Straatsburg. In december 1830 wordt hij gepensioneerd en vestigt zich in Alençon, in Normandië. Hij is een officier met een voorbeeldige vroomheid. De aalmoezenier die hem vroeger eens had verteld dat men zich erover verbaasde in zijn legeronderdeel dat hij tijdens de Mis, na de consecratie zo lang geknield bleef zitten, had hij zonder blikken of blozen geantwoord: «Zeg hun maar dat het komt doordat ik geloof!» Louis krijgt in het gezin en vervolgens bij de Broeders van de Christelijke Scholen een zeer gedegen godsdienstige opvoeding. Hij kiest niet voor een militaire loopbaan, traditioneel in zijn familie, maar voor het vak van horlogemaker dat beter past bij zijn meditatieve en zwijgzame aard, evenals bij zijn grote bekwaamheid om handarbeid te verrichten. Zijn leertijd vindt plaats in Rennes en daarna in Straatsburg.
Vlak voor de herfst van 1848 neemt Louis de beslissing zich geheel en al aan God te geven. Hij begeeft zich naar het hospitium van de Grote-Sint-Bernard, in het hart van de Alpen, waar kanunniken zich wijden aan het gebed en het redden van reizigers die in de bergen zijn verdwaald. Hij meldt zich bij de Prior die hem voorstelt terug naar huis te keren om zijn studie van het Latijn af te maken alvorens het noviciaat in te gaan. Na een vruchteloze poging op latere leeftijd de studie te hervatten, ziet Louis, niet zonder spijt, van zijn voornemen af. Ter afronding van zijn leertijd, gaat hij naar Parijs. Vervolgens vestigt hij zich weer in Alençon, woont er bij zijn ouders en leidt een zeer geregeld leven zodat zijn vrienden van hem zeggen: «Louis is een heilige».
In beslag genomen door zijn diverse bezigheden, denkt Louis niet aan trouwen. Dat verdriet zijn moeder, maar op de kantwerkschool waar ze lessen volgt wordt haar aandacht gevestigd op een meisje dat handig is en goede manieren heeft. Zou dat niet de «parel» zijn die ze voor haar zoon wenst? Dat meisje is Zélie Guérin, tweede van drie kinderen, geboren op 23 december 1831 in Gandelain, in de Orne (Normandië). Haar vader en moeder komen uit zeer christelijke gezinnen. In september 1844 vestigen zij zich in Alençon, waar de twee oudste meisjes een gedegen opleiding krijgen in het pensionaat van de Zusters van de H. Harten (Picpussen).
Zélie denkt erover non te worden, evenals haar oudste zus die later Zuster Marie-Dosithée wordt in het klooster van de Visitatie in Le Mans. Maar de Overste van de Zusters van Liefde aan wie Zélie om toelating vraagt, antwoordt haar zonder aarzelen dat zulks niet de wil van God is. Tegenover zo'n categorische verklaring buigt het meisje het hoofd, maar niet zonder droefenis. Met een aandoenlijk bovennatuurlijk optimisme roept ze uit: «Mijn God, ik stap in het huwelijk om uw heilige wil te doen. Geeft u mij dan alstublieft veel kinderen en mogen zij u ook toegewijd zijn». Zélie bekwaamt zich dan in het Alençonkantwerk, een bijzonder vermaarde kanttechniek. Op 8 december 1851, feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis, krijgt ze een ingeving: «Point d'Alençon laten maken». Vanaf dat moment gaat ze voor eigen rekening werken.
Op een dag kruist ze een jonge man van wiens edele voorkomen, gereserveerde manier van doen en een houding van een en al waardigheid, ze diep onder de indruk komt. Zélie hoort van binnen een stem die zegt: «Dit is degene die ik jou heb toebedacht». De identiteit van de voorbijganger, Louis Martin, wordt haar weldra onthuld. Al spoedig waarderen en beminnen de jongelui elkaar. Ze zijn het zo snel met elkaar eens dat ze op 13 juli 1858 trouwen, drie maanden na hun eerste ontmoeting. Louis en zijn echtgenote zijn van plan als broer en zus te leven, het voorbeeld volgend van de H. Jozef en de Maagd Maria. Tien maanden samenwonen in volledige onthouding stellen hen in staat hun beider zielen te doen samensmelten in diepgaande geestelijke gemeenschap. Maar door de behoedzame tussenkomst van hun biechtvader en door hun verlangen kinderen aan de Heer te schenken, besluiten ze dit heilig experiment te onderbreken. Zélie schrijft later aan haar dochter: «Ik voor mij wenste veel kinderen te krijgen om ze op te voeden voor de Hemel». In minder dan dertien jaar krijgen ze negen kinderen. Schoonheid en vruchtbaarheid zullen hun liefde kenmerken.
Het volledig tegendeel
«Een liefde die niet «schoon» is, dat wil zeggen een liefde die wordt teruggebracht tot louter bevrediging van de begeerte of tot een wederzijds «gebruik» van man en vrouw, maakt de mensen tot slaaf van hun eigen zwakheden» (Brief aan de gezinnen, 13). Binnen dit perspectief worden personen gebruikt als dingen: de vrouw kan voor de man lustobject worden en omgekeerd; de kinderen een last voor de ouders; het gezin een instelling die de vrijheid van zijn leden in de weg staat. Dan hebben we te maken met het volledig tegendeel van de ware liefde. «Door slechts het genot te zoeken, kan men ertoe komen de liefde te doden en de vrucht ervan te doden, zegt de Paus. Voor de genotscultuur wordt de vrucht van uw schoot (Lc 1, 42) in zekere zin een «vervloekte vrucht», dat wil zeggen onbegeerlijk en die we door middel van abortus uit de weg willen ruimen. Deze cultuur van de dood is in tegenspraak met de wet van God: «De Wet van God ten aanzien van het menselijk leven is eenduidig en categorisch. God gebiedt: Gij zult niet doden (Ex 20, 13). Geen enkele menselijke wetgever kan daarom stellen : u mag doden, u heeft het recht te doden, u zou moeten doden» (Ibid., 21).
«Er groeit, vervolgt de Paus, vooral onder de jongeren, een nieuw besef van eerbied voor het leven vanaf de conceptie... Het is een zuurdesem van hoop voor de toekomst van het gezin en de mensheid» (Ibid.). In de nieuwgeborene wordt inderdaad het gemeenschappelijk goed van het gezin en van de mensheid verwezenlijkt. Het ouderpaar Martin ervaart deze waarheid door het verwelkomen van hun vele kinderen: «We leefden alleen nog voor onze kinderen, dat was ons hele geluk en dat hebben we slechts in hen gevonden», schrijft Zélie later. Hun huwelijksleven verloopt echter niet zonder beproevingen.
Drie kinderen sterven op jonge leeftijd, waaronder de twee jongens. Daarna het plotseling overlijden van Marie-Hélène op vijf-en-een-halfjarige leeftijd. Gebeden gevolgd door bedevaarten te midden van alle angst, in het bijzonder in 1873 tijdens de ernstige ziekte van Thérèse en de tyfus van Marie. Het vertrouwen van Zélie op de momenten van de grootste ongerustheid wordt versterkt wanneer ze het geloof van haar man ziet, namelijk doordat hij zo nauwgezet de zondagsrust in acht neemt: nooit en te nimmer opent Louis op zondag zijn winkel. Het is het «feest van de Goede God» dat in het gezin wordt gevierd, ten eerste via de diensten in de parochie en vervolgens door de lange wandelingen. De kinderen worden meegenomen naar de feesten van Alençon met de ene optocht na het andere vuurwerk.
De kinderen worden opgevoed in vreugde, in liefde en tegelijk wordt er het een en ander van hen geëist. Zodra hun verstand ontwaakt leert mevrouw Martin hun de ochtendofferande van het hart aan de Goede God, de eenvoudige aanvaarding van de dagelijkse moeilijkheden «om Jezus genoegen te doen». Een onuitwisbaar kenteken dat de grondslag zal vormen van de «kleine weg» die door hun benjamin wordt onderwezen: de toekomstige Heilige Teresia van het Kind Jezus. «De huiselijke haard is bijgevolg de eerste school voor het christelijk leven», zoals de Catechismus van de Katholieke Kerk (CKK, 1657) ons leert. Louis staat zijn echtgenote ter zijde: om vier uur 's ochtends gaat hij op weg, op zoek naar een voedster voor een van de jongsten die ziek is; hij vergezelt zijn vrouw 's nachts in de vrieskou naar het ziekbed van hun eerste zoon, Joseph, op tien kilometer van Alençon; hij houdt de wacht bij zijn zieke oudste dochter, de dertienjarige Marie, door tyfus aangetast...
De dynamiek van de liefde
De «zachtaardige dromer» zoals Louis Martin soms wordt beschreven, is zeer krachtdadig. Om Zélie, die handen tekort komt door het succes van haar handwerkonderneming, te helpen geeft hij de horlogemakerij op. Het kant wordt bewerkt per deeltje van 15 à 20 centimeter. Daarbij wordt garen van lijnwaad van zeer goede kwaliteit en uiterst dun, gebruikt. Wanneer het «spoor» eenmaal is uitgezet, gaat het «stuk» van hand tot hand al naar gelang het aantal points er zijn er negen, die ieder op zich een specialiteit zijn. Daarna moet worden overgegaan tot het samenvoegen: een delicaat werk dat wordt uitgevoerd met steeds fijnere naalden en draden. Zélie voert zelf het onzichtbaar aan elkaar voegen van de delen uit, die haar worden geleverd door thuiswerkende kantwerksters. Er moeten echter afzetgebieden worden gevonden. Daar is Louis heel goed in, waardoor hij de winst van de onderneming aanzienlijk verhoogt. Maar hij weet ook de tijd te vinden voor ontspanning en voor de vissport. Daarnaast zijn de Martins lid van verschillende religieuze verenigingen: de Derde Orde van de H. Franciscus, nachtelijke aanbidding enz. Hun kracht putten ze uit het liefdevol in acht nemen van de voorschriften en raadgevingen van de Kerk: vasten, onthouding, dagelijkse Mis, veelvuldige biecht. «De goddelijke krachten zijn veel machtiger dan uw moeilijkheden! schrijft Paus Johannes Paulus II aan de gezinnen. De doeltreffendheid van het sacrament van boete en verzoening is onmetelijk veel groter dan het kwaad dat in de wereld werkzaam is... Vooral de kracht van de Eucharistie is onvergelijkelijk veel groter... In dit sacrament heeft Christus zichzelf aan ons nagelaten als spijs en drank, als bron van heiligende kracht... Het van hem afkomstig leven is voor u, beste echtgenoten, ouders en gezinnen! Heeft hij de Eucharistie niet ingesteld in een soort gezinsverband, tijdens het Laatste Avondmaal?... De woorden die toen zijn uitgesproken behouden al de kracht en de wijsheid van het Kruisoffer» (Ibid., 18).
Duurzame vruchten
Aan de eucharistische bron put Zélie een energie waarmee ze de gemiddelde vrouw ruimschoots overtreft, en haar echtgenoot put er een tederheid uit waarmee hij de gemiddelde man ver overtreft. Louis beheert het geld. Zonder morren stemt hij in met wat zijn echtgenote vraagt: «Voor de retraite van Marie in het klooster van de Visitatie, schrijft Zélie aan Pauline, je weet dat papa het niet fijn vindt van jullie gescheiden te worden en eerst had hij dan ook met stelligheid gezegd dat ze er niet naartoe zou gaan... Gisteravond beklaagde Marie zich daarover; ik heb tegen haar gezegd: «Laat mij maar begaan, het lukt mij altijd te krijgen wat ik wil en zonder ervoor te strijden; we hebben nog een maand tijd; meer dan genoeg om je vader tien keer op andere gedachten te brengen». Ik had me niet vergist, want nauwelijks een uur later, toen hij thuis was gekomen begon hij heel vriendschappelijk tegen je zuster (Marie) te praten... «Goed, zei ik bij mezelf, dit is het juiste moment!» En voorzichtig heb ik het geval te berde gebracht. «Jij wil dus heel erg graag die retraite doen?» zei vader tegen Marie: «Ja, papa. Welnu, ga dan maar!»... Ik vind dat ik een goede reden had om Marie op retraite te willen sturen. Het is weliswaar een uitgave maar geld is niets wanneer het gaat om de heiliging van een ziel en vorig jaar is Marie geheel veranderd bij ons teruggekomen. De vruchten zijn nog waarneembaar; het is echter wel tijd dat ze haar voorraad weer gaat aanvullen».
Geestelijke retraites leveren vruchten van bekering en heiliging op, want onder invloed van de dynamiek ervan, wordt de ziel die zich onderdanig laat verlichten door en open staat voor de Heilige Geest steeds meer gezuiverd van de zonden, daarbij Jezus Christus als volmaakt voorbeeld navolgend, om te komen tot een innigere vereniging met hem. Vandaar dat paus Paulus VI kon zeggen: «Getrouw jaarlijks de oefeningen doen in een beschermde omgeving is een garantie voor vooruitgang van de ziel». Van alle methodes van geestelijke oefeningen «is er één die de volledige en herhaalde goedkeuring heeft weggedragen van de Heilige Stoel... de methode van de H. Ignatius van Loyola, degene die het Ons behaagt Meester, gespecialiseerd in geestelijke oefeningen, te noemen» (Pius XI, Encycliek Mens Nostra).
Het diep christelijk leven van het ouderpaar Martin staat op natuurlijke wijze open voor de liefde jegens de naaste: discreet verstrekte aalmoezen aan behoeftige gezinnen, met wie de dochters naargelang hun leeftijd in contact staan, hulp aan de zieken. Ze deinzen er niet voor terug om gerechtelijk strijd te voeren ter ondersteuning van de onderdrukten. Zo zetten ze ook samen de nodige stappen om een armlastige in een tehuis opgenomen te krijgen terwijl die er geen recht op heeft daar hij niet oud genoeg is. Deze dienstverlening overschrijdt de kaders van de parochie en geeft blijk van een grote missionaire geest: royale jaarlijkse giften aan de Verspreiding van het Geloof, deelname aan de bouw van een kerk in Canada, enz.
Maar het innig gezinsgeluk van de familie Martin zou niet lang duren. Al in 1865 ontdekt Zélie in haar borst de aanwezigheid van een tumor, die zich openbaarde na een val tegen de hoekrand van een meubel. Haar broer, apotheker en haar man schenken er weinig aandacht aan. Eind 1876 treedt de kwaal aan het daglicht en de officiële diagnose luidt: «fibro-adenoma, niet meer te opereren» want in een te ver gevorderd stadium. Dapper biedt Zélie weerstand tot het bittere einde. Zich bewust van de leegte die haar verscheiden zal veroorzaken, vraagt ze aan haar schoonzuster, mevrouw Guérin, haar man te helpen bij de opvoeding van de jongste kinderen als zij is overleden.
Mevrouw Martin sterft op 28 augustus 1877. Voor de 54-jarige Louis is het een harde klap, een diepe gapende wond die pas in de Hemel weer zal toegaan. Maar hij aanvaardt alles in een voorbeeldige geest van geloof en in de overtuiging dat zijn «heilige echtgenote» in de Hemel is. Hij zal zijn taak, de opvoeding van vijf meisjes, in de vrede van nimmer falende liefde volbrengen. Vandaar dat Teresia schrijft: «het zo gevoelig hart van papa, dat al zo vol liefde was jegens mij, kreeg toen ook nog een moederlijke hartelijkheid erbij!...» Mevrouw Guérin biedt het gezin Martin haar hulp aan en stelt haar zwager voor zijn huis en haard naar Lisieux te verplaatsen. De apothekerij van haar man zal voor de kleine weesmeisjes een tweede thuis worden en de intieme banden die beide families reeds met elkaar onderhielden zullen slechts worden versterkt dankzij dezelfde tradities van eenvoud, arbeidzaamheid en rechtschapenheid. Ondanks de herinneringen en de trouwe vrienden die hij in Alençon moest achterlaten, besluit Louis het offer te brengen en verhuist naar Lisieux.
Een grote eer
Het leven in de «Buissonnets», het nieuwe huis in Lisieux, is soberder en meer teruggetrokken dan in Alençon. De familie onderhoudt weinig betrekkingen met andere mensen en houdt de herinnering in ere aan haar die meneer Martin tegenover zijn kinderen altijd aanduidt met «jullie heilige moeder». De jongste kinderen worden toevertrouwd aan de Benedictinessen van Notre-Dame du Pré. Maar Louis weet ook gelegenheid te scheppen voor vermaak: theatervoorstellingen, een reis naar Trouville, een verblijf in Parijs enz., door alle wederwaardigheden van het leven heen altijd op zoek naar hoe de heerlijkheid van God en de heiliging van de zielen te dienen.
Zijn persoonlijke heiligheid blijkt vooral uit het aanbieden van al zijn dochters en daarna van zichzelf. Zélie had de roeping van haar twee oudste dochters reeds voorzien: Pauline treedt in bij de Karmelietessen van Lisieux in oktober 1882 en Marie in oktober 1886. Tegelijkertijd maakt Léonie, een kind met een moeilijk karakter, een begin met een reeks vruchteloze pogingen, eerst bij de Clarissen, daarna bij de Visitatie waar ze na twee mislukte pogingen definitief intreedt in 1899. Thérèse, de benjamin, het «koninginnetje», zal alle hindernissen overkomen om in te treden bij de Karmelietessen op 15-jarige leeftijd in april 1888. Twee maanden later bekent Céline haar vader dat zij zich ook tot het religieuze leven voelt geroepen. Louis Martin heeft op dit nieuwe offer dat van hem wordt verlangd een schitterende reactie: «Kom, laten we samen voor het Heilig Sacrament de Heer danken die mij de eer doet mij al mijn kinderen af te nemen».
«Gij, ouders, brengt dank aan de Heer als hij een van uw kinderen tot het godgewijde leven heeft geroepen. Het moet als een grote eer worden beschouwd zoals dat steeds het geval was, als de Heer naar een gezin ziet en een van de leden daarvan uitkiest om hem of haar te vragen de weg van de evangelische raden te volgen. Koestert het verlangen een van uw kinderen aan de Heer af te staan opdat de liefde voor God in de wereld groeit. Is er wel schoner vrucht van de echtelijke liefde denkbaar?» (Apostolische exhortatie, Vita consecrata, Johannes Paulus II, 25 maart 1996, n. 107).
Roeping is allereerst een goddelijk initiatief. Maar een christelijke opvoeding begunstigt een groothartig antwoord op de roep van God: «In het gezin zijn de ouders door woord en voorbeeld voor hun kinderen de eerste geloofsverkondigers en zij dienen de roeping van elk onder hen, heel bijzonder wanneer het om een gewijde roeping gaat, met zorg te bevorderen» (CKK, 1656). «Wanneer dan ook de ouders de waarden van het evangelie niet beleven, zullen de jongen of het meisje de uitnodiging moeilijk kunnen horen, de noodzaak begrijpen van de te brengen offers, of oog hebben voor de schoonheid van het te bereiken doel. Juist in het gezin immers hebben de kinderen hun eerste ervaringen met de evangelische waarden, met de liefde die zich aan God en aan anderen wegschenkt. Ze moeten verantwoordelijk gebruik leren maken van hun vrijheid om bereid te zijn naar hun roeping de hoogste geestelijke werkelijkheden te beleven» (Vita consecrata, ibid.).
Op 23 juni 1888, gekweld door vlagen van aderverkalking die zijn geestelijke vermogens aantasten, verdwijnt Louis Martin uit zijn woonplaats. Na vele bange ogenblikken wordt hij teruggevonden in Le Havre, op 27 juni. Dat is het begin van een langzame maar onafwendbare lichamelijke aftakeling. Kort na de inkleding van Thérèse, waarbij hij «zo mooi en zo waardig» was geweest, valt hij ten prooi aan een aanval van krankzinnigheid waardoor hij moet worden opgenomen in het Bon-Sauveur ziekenhuis van Caen: een vernederende situatie die hij aanvaardt met een buitengewoon geloof. Wanneer hij zich kan uiten zegt hij herhaaldelijk: «Ik had nog nooit in mijn leven een vernedering ondergaan, ik had er een nodig». Wanneer zijn benen door verlamming zijn aangetast, in mei 1892, wordt hij naar Lisieux gebracht. «Tot ziens, in de hemel» kan hij nog juist zeggen tegen zijn dochters, tijdens zijn laatste bezoek aan de Karmel. Zacht en kalm overlijdt hij ten gevolge van een hartaanval op 29 juli 1894, bijgestaan door Céline die haar intreden in de Karmel heeft uitgesteld om voor hem te zorgen.
Heilige Teresia van het Kind Jezus en het Heilig Aanschijn kan dan ook zeggen: «De goede God heeft mij een vader en een moeder gegeven die de Hemel waardiger zijn dan de aarde». Mogen wij naar hun voorbeeld de eeuwige verblijfplaats bereiken die de heilige van Lisieux «de haardstede van onze Vader in de Hemel» noemt.