|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
1 januari 2013 feestdag Heilige Moeder Gods |
Een tweeëndertigjarige dominicaan, priester sinds 18 maanden, betreedt op 15 september 1864, voor de eerste keer, een strafinrichting, een gevangenis. Zijn naam is Jean-Joseph Lataste. De gevangenis is gelegen in het voormalig hertogelijk kasteel van Cadillac-sur-Garonne, het wijnbouwstadje van zijn kinderjaren. Bijna vierhonderd vrouwen, verdeeld in drie categorieën, naar gelang de aard en de duur van hun straf, zitten er opgesloten. Op verzoek van de prior van het klooster van Bordeaux komt pater Lataste voor deze vrouwen een retraite preken van vier dagen: het zal een beslissende ervaring worden voor de verdere loop van zijn leven.
Alcide Vital Lataste is op 5 september 1832 in Cadillac geboren. Hij wordt de dag daarna gedoopt. Zes broers en zusters zijn hem voorafgegaan. Zijn vader, Vital, eigenaar van een kleine wijngaard, heeft ook een stoffenhandel die hem enige welvaart verschaft. Hij wordt beschouwd als een eigenaardig persoon en zelf doet hij zich graag voor als vrijdenker. Hij is niet godsdienstig, maar verzet zich niet tegen de vroomheid van zijn vrouw die hij alle ruimte laat om hun kinderen christelijk op te voeden. Zijn leven lang zal Alcide zich ongerust maken om het heil van zijn vader.
Al vroeg wordt het kind ernstig ziek. Het wordt toevertrouwd aan een voedster bij wie het drie jaar zal blijven. Wanneer zijn ouders hem weer komen halen betekent dat opnieuw groot verdriet dat nog wordt verergerd door het intreden van zijn lievelingszus en meter bij de Zusters van Wijsheid.
Een periode van moedeloosheid
Aan het eind van de lagere school schrijven zijn ouders in september 1841 hem in voor het klein seminarie van Bordeaux. Zo zeer als hij zich voelt aangetrokken tot het priesterschap, zo zeer heeft hij ook het uitgesproken gevoel er niet toe waardig te zijn: «Ik durfde geen beslissing te nemen, zo groots leek mij de opdracht van een priester en zo zeer vond ik mezelf onwaardig voor een dergelijke taak.» Na een paar jaar wordt hij naar de middelbare school van Pons gestuurd «om zijn roeping op de proef te stellen». Het is het begin van een periode van onduidelijkheid. Aan het eind van het eerste jaar schrijft de superieur aan zijn ouders dat hij «denkt dat het kind niet tot het kerkelijk ambt is geroepen ». Het kind is ontmoedigd en laat zich vanaf het begin van het volgend schooljaar meeslepen door de minst serieuze klasgenoten... «Ik vergat langzaam de Goede God en mijn liefde voor de Heilige Maagd werd minder... Ik geloofde eerder dat ik geen roeping had, omdat ik deze ook minder verlangde te hebben.» Dan krijgt hij te kampen met de duivel van de onkuisheid, een beproeving die veel voorkomt op die leeftijd. Maar Alcide vindt in de apostolische volharding van zijn zus die non is geworden een ferme en overigens altijd vriendelijke ondersteuning. Hij klampt zich vast aan het gebed. Vanaf zijn twintigste zal zijn correspondentie geen sporen van die periode van strijd meer dragen. In 1850 haalt hij zijn einddiploma. Na een sabbatsjaar in het ouderlijk huis gaat hij in dienst bij de overheid. Eerst als stagiair, vervolgens als ambtenaar, zal hij van 1851 tot 1857 voor de Belastingdienst werken. In Bordeaux raakt hij bevriend met een jonge collega, Léon Leyer, vurig katholiek die hem diep beïnvloedt.
Léon Leyer introduceert Alcide in de Sint-Vincentius Conferentie van de Saint-André parochie. Vanaf het begin neemt de nieuweling het bezoeken van de armen ter harte. Hij stelt zich niet tevreden met het geven van een broodbon of een warm kledingstuk aan de behoeftigen, maar neemt alle tijd voor zijn bezoek. Van de vertrouwelijkheid die ontstaat maakt hij goed gebruik om een christelijk woord door te geven. Hij besteedt daarnaast veel tijd aan catechismusonderwijs en avondlessen voor de soldaten. Naar aanleiding van het bezoek aan Bordeaux van Pater Hermann Cohen, beroemde pianist die lid is geworden van de Orde van Karmelieten, strekt Alcides ijver zich voortaan ook uit tot nachtelijke aanbidding van het Heilig Sacrament. Na een paar maanden wordt hij van Bordeaux naar Privas en vervolgens naar Pau en naar Nérac overgeplaatst. De rode draad door zijn leven is zijn onvoorwaardelijke trouw aan de Sint- Vincentius Conferentie. Deze is in zijn ogen een gunstige voedingsbodem voor het doen ontluiken van ware vriendschap, voor een vorm van gezinsleven waarbij het gezin is uitgebreid met mensen van allerlei maatschappelijke oorsprong. In Nérac zet hij een voordelige keuken op touw, een soort volksgaarkeuken die in één jaar tijd meer dan 46.000 warme maaltijden aan de armen heeft uitgedeeld.
Alcide was in maart 1853 in Privas aangekomen, nadat hij al een vleiende reputatie onder de confraters van de plaatselijke Conferentie had verworven. Vanaf de eerste dag is er een meisje van zestien jaar, uit een adellijke, maar ongefortuneerde familie die bewondering en liefde voor hem koestert. Alcide legt de wederkerigheid van die gevoelens uit als het teken van de wil van God. Maar hij is nog niet meerderjarig. Vital Lataste, die het huwelijksplan van zijn zoon niet goed gezind is, krijgt het voor elkaar dat de overheid hem overplaatst naar een stad die dichter bij Bordeaux ligt: dat is dan Pau. Alcide zal Cécile de Saint-Germain nooit meer weerzien. Aan zijn broer Emile schrijft hij: «Wanneer de plicht roept, beschouw ik haar stem als die van God, en ik gehoorzaam... Vandaar dat ik besloot, zonder morren, alles te doen wat mijn vader wilde.»
Dubbele beproeving
Twee jaar verlopen in Pau. In oktober 1855 ontvangt Alcide een verschrikkelijk bericht: zijn zuster die non is, in wie hij alle vertrouwen had, is zojuist tot God teruggeroepen. Zij heeft haar lijden en leven voor de roeping van haar broer ten offer gebracht. Deze schok brengt een volledige ommekeer in zijn leven teweeg: «Twee weken na de dood van mijn zuster nam ik het besluit mijn leven aan God te wijden.» Dan verneemt hij dat Cécile is bezweken aan de tyfuskoorts. Hij is er diep door aangeslagen: «Daar ligt mijn hart open en bloot als een verwoest heiligdom.» Kort daarop komen drie dominicanen naar Pau voor een retraite. Ze preken over het leven dat zegeviert over de dood en dat steunt hem in zijn beslissing zich aan God te wijden, maar hij twijfelt tussen het kloosterleven en het celibaat in de wereld, in dienst van de armen. Het gevoel van zijn onwaardigheid is nog altijd een obstakel...
De ontmoeting, in de trein, met pater Edmond, die de orde der Norbertijnen in Frankrijk heeft hersteld, moedigt Alcide aan. Hij wendt zich tot pater Lacordaire die zojuist de orde der Predikbroeders heeft hersteld; deze geeft hem de raad het Leven van Heilige Dominicus te lezen. In maart 1857, tijdens een retraite bij de Karmelieten van Agen, wordt hem duidelijk dat het kloosterleven het middel is zijn bekwaamheid tot liefhebben op God te richten. Op de tegenwerping: «En je vrijheid dan? Wil je die voor altijd opgeven?» antwoordt hij bij zichzelf: «Wat zoek je en wat wil je? Het heil! De zekerheid lief te hebben en op een dag te worden liefgehad met liefde zonder eind.» Op 4 november 1857 gaat Alcide naar het noviciaat van de dominicanen in Flavigny-sur-Ozerain, middeleeuwse stad met een benedictijner klooster als oorsprong, dat werd gesticht in 720 en zal blijven bestaan tot de Revolutie in 1790.
Het noviciaat dat door pater Lacordaire in dit gehucht is gevestigd telt meer dan dertig leden. Alcide is vervuld van vreugde over de sfeer van innig gebed en naastenliefde en men kent hem daar als vriendelijk, blij en edelmoedig. Reeds op 13 november ontvangt hij het kloosterkleed van de Orde en de naam Broeder Jean-Joseph, en hij hernieuwt zijn acte van zelfgave aan Maria. De novicenmeester is getroffen door zijn zielskracht alsook door zijn regelmatige aanwezigheid voor het Heilig Sacrament. Alcide is gericht op de hoofdzaak: een heilige worden. Eén voorschrift boezemt hem schrik in: de vereiste boetedoening. «Als u wilt dat ik lijd, zegt hij tegen God, stuur mij lijden...Maar rekent niet op mij om me lijden op te leggen!» Weldra raakt de novice met de vinger geklemd tussen twee meubelstukken met als gevolg een ontsteking in de wijsvinger; de kwaal verergert en men overweegt amputatie. Dat bracht in die tijd met zich mee dat men de Heilige Mis niet meer kon opdragen. Alcide aanvaardt deze mogelijkheid; de ontsteking geneest echter. Kort daarna openbaart zich een beenderontsteking aan de heup die hevige pijn veroorzaakt en die hem een toekomst als mankepoot met zwakke gezondheid in het vooruitzicht stelt. De superieuren vragen zich af of de jonge novice wel professie kan doen. Deze blijft onverstoorbaar. Omdat hij wel is gedwongen een enigszins eenzaam leven te leiden, geeft hij zich over aan het gebed. Toch houdt hij van het gemeenschapsleven en zoekt het ook op. In 1863 is hij echter geheel en al genezen. Hij wordt naar het klooster van Toulouse gestuurd om te profiteren van de zuidelijke warmte. Op 10 mei 1859 mag broeder Jean-Joseph professie doen, dat wil zeggen zes maanden na de normale datum.
«Wanhoop nooit!»
In de dagen die volgen op zijn professie geniet Broeder Lataste van een nooit eerder ervaren vrede, in de zekerheid te beminnen en te worden bemind door Hem die Liefde is. De volgende dag vertrekt hij naar het studieklooster van Chalais, dichtbij Grenoble; daar zitten zeventien broeders bij elkaar. In juli verhuizen ze allemaal naar het oud klooster van Saint-Maximin, in de Var, dat pater Lacordaire weer voor de Orde heeft teruggekregen. Door de opleiding die ze genieten komt hun innerlijk leven in het teken te staan van kennis van Jezus Christus en van diens liefde. De ontmoeting met H.Maria Magdalena wier relikwieën in het klooster liggen is doorslaggevend voor Broeder Lataste. «Welke plaats denkt u dat Magdalena in de hemel heeft? vraagt hij. Ik zou persoonlijk niet verbaasd zijn als ik op een dag de berouwvolle zondares onmiddellijk achter de Onbevlekte Maagd zou zien staan.» Op 10 mei 1862 doet hij plechtige professie; op 8 februari 1863 wordt hij in Marseille tot priester gewijd. Zijn eerste openbare preek op de daaropvolgende Goede Vrijdag geeft blijk van zijn bezorgdheid om de zielen: «Al uw misdaden, hoe groot ze ook mogen zijn, zullen nooit de proporties kunnen benaderen van zijn oneindige liefde en van zijn oneindige Barmhartigheid! Ik smeek u, broeders en zusters, wat u ook mag hebben gedaan, verlies nooit de hoop op de barmhartigheid van God, maar stel u daarom niet bloot aan de wanhoop door koppig weerstand te bieden aan zijn genade die u op ditzelfde ogenblik de hand reikt».
Pater Lataste wordt in het klooster van Bordeaux geplaatst. Op doortocht in Lourdes heeft hij een onderhoud met Bernadette Soubirous dat hem overtuigt van de echtheid van de verschijningen. Meteen bij aankomst in Bordeaux wordt hij belast met diverse ambten en na een jaar ongeveer wordt hij naar de vrouwengevangenis van Cadillac gestuurd om er te preken. In de loop van de negentiende eeuw benadrukt men uit vrees voor recidive de therapeutische werking die men van hechtenis verwacht. De overheid doet graag beroep op de religieuze ordes om de gevangenen begeleiding en een moreel kader te bieden. Op 1 mei 1835 waren twaalf Zusters Dochters der Wijsheid in Cadillac aangekomen om daar, onder het gezag van de directeur de zorg voor de zieken en de binnenwacht in de gevangenis op zich te nemen. Alle gevangenen krijgen volmaakte stilte opgelegd : men wil vooral voorkomen dat ze elkaar kwaad leren. Om welke misdaden gaat het meestal? De documenten geven aan dat het kindermoord en diefstal zijn.
De toon van een medemens
Bij het betreden van de gevangenis vraagt pater Lataste zich af wat voor goeds hij voor hen die vaak gevallen vrouwen worden genoemd zou kunnen doen. Hij gaat echter volledig tegen dat gevoel in: Dierbare zusters..., zegt hij om te beginnen. De toon is er een van een medemens die hen komt helpen na te denken over de wortels van hun zonden om ze zodoende tot inkeer te brengen. Daar gaan drie preken mee gemoeid, waarvan één over de hel. De derde dag trekt hij een parallel tussen Judas en de goede moordenaar, die niet heeft getwijfeld aan de Barmhartigheid en houdt daarna een overpeinzing over Maria Magdalena. De verslagen gezichten zijn meteen opgeklaard en beginnen te stralen. De laatste dag houdt hij een preek over de Eucharistie en nog een over de Hemel. Tijdens de lange zittingen in de biechtstoel beschouwt de pater aandachtig de Barmhartigheid in de zielen. Verrukt ontdekt hij de diepgang van het christelijk leven en de waarachtigheid van de vergeving waartoe deze vrouwen in staat zijn. Het Heilig Sacrament dat op de laatste avond in de kapel wordt uitgestald wordt door alle vrouwen aanbeden en bemind. Deze ervaring brengt de pater op het idee een liefdewerk op te zetten dat de rehabilitatie van vrouwelijke gevangenen beoogt. De beproeving die zij aanvankelijk noodgedwongen ondergaan kan met de hulp van de genade geheel vrijwillige gave worden.
In september 1865 keert pater Lataste naar Cadillac terug voor een tweede retraite, op verzoek van de gedetineerden zelf. Hij geeft slechts één preek per dag om tijd vrij te maken voor de biecht en de geestelijke begeleiding. De preken zijn eenvoudig en gaan over de dood, het oordeel, de Hemel, de Eucharistie. Dat is sober, maar realistisch want de gedetineerden zien in hun huis gemiddeld om de negen dagen een lijkkist voorbijkomen. Het gaat erom deze werkelijkheid te bezien met een blik die door het geloof is geïnspireerd. De pater preekt over een verwachting die de aardse hoop overstijgt: de schoonheid van de hemelse erfenis die hem wacht zal de christen helpen bij zijn bekering en de aanvaarding van straffen en vernederingen. Op de laatste avond aanbidden deze vrouwen, sommigen tot middernacht, weer anderen van middernacht tot de dageraad, in volledige stilte, het Heilig Sacrament dat staat uitgestald. Bij het verlaten van de biechtstoel wordt de pater getroffen door dit schouwspel en schrijft zijn laatste preek op basis van de brandende woorden van H.Catharina van Siena: «Ik heb Gods geheimen gezien; ik heb prachtige dingen gezien!» Het contrast tussen het moreel hoogstaand leven dat hij in de gevangenis waarneemt en de minachting die deze vrouwen in de buitenwereld te wachten staat als ze vrijkomen is voor hem onverdraaglijk; «Wat komt er van hen terecht» vraagt hij zich af.
Aan het eind van die maand wordt pater Lataste benoemd tot meester van de dominicanen in opleiding in Flavigny. Hij zal er een jaar doorbrengen, van oktober 1865 tot oktober 1866. Omdat hij het groot publiek bekend wil maken met het werk, waarvan hij denkt geroepen te zijn het op te zetten, schrijft hij een brochure onder de titel: Gerehabiliteerd. Hierin toont hij aan dat de ware rehabilitatie voortvloeit uit de vergeving die God de mens biedt.
De menselijke gerechtigheid beperkt zich tot straffen van de schuldigen; «de goddelijke gerechtigheid, zegt Benedictus XVI, zoekt het goede en maakt dat ook krachtiger doorheen de vergiffenis die de zondaar hervormt, bekeert en hem redt. Als de boosdoeners de vergiffenis van God aanvaarden en hun schuld bekennen door zich te laten redden, zullen ze niet langer het slechte blijven doen. Ook zij zullen dan rechtvaardig worden zonder dat het nodig zou zijn hen te straffen» (18 mei 2011).
Een miskend drama
De brochure van pater Lataste verschijnt in mei 1866. Het komt in essentie hierop neer: vrouwen die uit de gevangenis komen en bereid zijn de wereld te verlaten om zich aan God te geven door wie ze gered zijn in het religieus leven verwelkomen. De pater vat dus het plan op een congregatie te stichten waarin contemplatieve religieuzes bereid zijn deze vrouwen na een proeftijd in hun midden op te nemen. De pater beseft wel dat deze congregatie slechts een klein aantal vrouwen zal opnemen. Maar door zijn brochure naar afgevaardigden en journalisten te sturen hoopt hij zijn medeburgers opmerkzaam te maken op het drama dat gedetineerde vrouwen moeten meemaken wanneer ze uit de gevangenis komen, en op de verantwoordelijkheid van de maatschappij ten aanzien van deze vrouwen. De pater geeft de stichting ook een andere benaming: Huis van Bethanië dat later Congregatie van de dominicaner zusters van Bethanië zal worden. Bethanië is het dorp in Judea waar de drie vrienden van Jezus: Lazarus, Martha en Maria, de zondares die zich bekeerde tot een contemplatief leven, woonden (pater Lataste identificeert Maria-Magdalena, in de Latijnse traditie waarvan H.Augustinus en H.Gregorius voorbeelden zijn, met Maria van Bethanië). Jezus kwam graag bij hen om uit te rusten.
De superieuren van de dominicanen moedigen pater Lataste met zijn project aan, maar preciseren dat de stichting niet onder de verantwoordelijkheid van de Orde valt. Een belangrijk steunpunt voor zijn werk vindt de pater in Moeder Henri-Dominique Berthier. Deze zuster van de Presentatie uit Tours voelde zich aangesproken door dit apostolaat voor gedetineerde vrouwen. Ze mag in mei 1866 een retraite onder leiding van pater Lataste doen en is bereid de last van de stichting op zich te nemen. Het is het begin van een volledig vertrouwen dat de zuster in de pater heeft die tien jaar jonger is dan zij en het begin van een samenwerking van tweeëneenhalf jaar, in diepgaande eensgezindheid. Op 14 augustus nemen Moeder Henri-Dominique en zuster Marguerite-Marie, een jongere religieuze eveneens uit Tours, bezit van een huis in Frasnes-le-Château, dichtbij Besançon. In de Franse maatschappij van de XIXe eeuw draagt de nieuwe stichting evenwel een verbazingwekkend en zelfs aanstootgevend karakter. De vijandige reacties komen in het bijzonder van de reguliere dominicaner Derde Orde, waarop pater Lataste Bethanië graag had geënt. Die zusters die veelal waren voorbestemd voor het onderwijs en de opvoeding van meisjes zien met schrik een toekomst tegemoet waarin ze door de publieke opinie konden worden vereenzelvigd met «tot inkeer gekomen zondaressen». Het provinciaal kapittel van de Orde deelt de Pater mede al moeite te hebben met het uitgangspunt van de stichting. De stichter laat zich niet ontmoedigen. Die tegenspraak vindt hij eerder een door het kruis gegeven teken van God. Uiteindelijk worden de moeilijkheden bezworen en kan de stichting voortgang vinden.
De stichting van Bethanië is voor de pater geen vlucht: hij blijft predikbroeder. Om het gemeenschapsleven trouw te blijven wil hij zich niet in Frasnes vestigen. In de predikingen die zijn superieuren hem vragen te houden, cultiveert hij niet de kunst van de welsprekendheid, maar raakt de harten door zijn overtuigingskracht. Die gaat gepaard met een mengeling van terughoudendheid, humor en edelmoedigheid.
Weldra verhoord
De verschillende ziektes van de pater hebben zijn gezondheid ondermijnd. Bewust van zijn zwakke gezondheid, stuurt hij de Paus een wonderlijke brief waarin hij verklaart zijn leven te willen aanbieden opdat H. Jozef zou worden benoemd tot Patroon van de Wereldkerk en dat zijn naam in de Canon van de Mis zou worden opgenomen; daarvoor in ruil vraagt hij aan deze grote heilige te willen waken over het werk van de gerehabiliteerde ex-gevangenen. Bij de eerste regels roept Paus Pius IX uit: «Haha! Die goede heilige broeder! Weldra zal hij worden verhoord!» Het betrof de opname in de Canon van de Mis; dat zal pas ongeveer honderd jaar later gebeuren, onder de gelukzalige Johannes XXIII.
Eind juli 1868 moet de pater in Frasnes ten gevolge van oververmoeidheid bijna volstrekte rust houden. Met Kerstmis lukt het hem de Nachtmis op te dragen, maar waarschuwt Moeder Henri-Dominique dat het de laatste zal zijn. Op kerstdag is het hem een troost dat hij aan een bekeerlinge het kleine zusterkleed mag geven. In zijn gesprekken nodigt hij de zusters uit vertrouwen in God te hebben. Met de volgende woorden onthult hij een aspect van zijn diepgaand innerlijke leven: «In mij vindt een eeuwige aanbidding van God plaats door middel van een eenvoudige daad van mijn ziel, altijd dezelfde en altijd weer nieuw, zonder begin, zonder midden, zonder eind: het is als een weerschijn, een schijnsel van de eeuwigheid.» Hij bedankt de dominicaner Orde voor de jaren waarin hem de genade was gegeven haar habijt te dragen en zovele weldaden te ontvangen, en vergeeft zijn broeders die zijn stichting hebben afgekeurd en zelfs bestreden. Wanneer hij de dood voelt naderen beveelt hij zijn zusters aan God aan, uitgaande van het priesterlijk gebed van Christus (cf. Joh 17). Terwijl hij aangeeft zijn leven voor Bethanië te offeren vertrouwt hij H. Jozef de kwetsbaarheid van zijn werk toe. Op 10 maart geeft hij in alle rust de geest.
De dominicanessen van Bethanië, contemplatieve zusters die in hun midden vrouwen met verschillende achtergronden opnemen, hebben tegenwoordig vier huizen: twee in Frankrijk, een in Zwitserland, een ander dichtbij Turijn. Zij bezoeken de gevangenissen dichtbij hun kloosters. De bindende factor in hun gemeenschapsleven is de contemplatie van de Goddelijke Barmhartigheid die zich met name richt op aanbidding van het Heilig Sacrament, in overeenstemming met de wens van pater Lataste. Diens zaligverklaring zal niet lang meer op zich laten wachten want alle elementen zijn vergaard die voor deze plechtigheid nodig zijn.
Laten we, op uitnodiging van pater Lataste, uit het eucharistisch Hart van Christus de goddelijke Liefde putten die wij nodig hebben om onszelf te vergeten ten gunste van hen die beroofd en halfdood aan de rand van de weg liggen (cf. Lc 10, 30).