Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[Aquesta carta en català]
[Questa lettera in italiano]
25 januari 2000
Bekering van de H. Paulus


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Op drie maart 1953 ontvangt dokter Luis García Andrade te Madrid María Victoria Guzmán Gascó op spreekuur. Dit meisje van twee-en-een half jaar lijdt aan een ernstige infectie die gepaard gaat met hersenvliesstoornissen. Soms krijgt ze vijf à tien minuten lang stuiptrekkingen waarbij haar handen en benen zich geheel verstijven. De diagnose laat nauwelijks enige hoop toe: tuberculeuze meningitis. Ondanks een ingrijpende behandeling verergert de toestand van María-Victoria; op 8 maart schijnt ze dood te zijn: ingezonken ogen, verstijfde neusvleugels, onhoorbare ademhaling, een lichaam zo koud als marmer en geen enkele reactie vertonend.

Iemand verklaart dat men het meisje had kunnen redden als men het aan pater Rubio had aanbevolen. De moeder die dacht dat voor God niets onmogelijk was, laat een relikwie van de pater halen. Terwijl ze het kind in haar armen neemt, legt ze het relikwie op alle plekken van het lichaam en smeekt: «pater Rubio, doe wat het beste is», waarmee ze wilde zeggen dat, wanneer het kind weer tot leven zou komen, het in goede gezondheid zou zijn. Volgens de artsen zou het kind inderdaad, in het onwaarschijnlijke geval dat het zou overleven, blind en geestelijk gehandicapt blijven. Na een tijdje opent María-Victoria tot ieders stomme verbazing de ogen, gaat op de arm van haar moeder zitten en zegt: «Mama, mijn mooie schoenen om naar buiten te gaan». Op 10 maart wordt María-Victoria naar dokter Andrade gebracht. Een bloedanalyse toont aan dat alle symptomen die vier dagen eerder tot de zeer verontrustende diagnose hadden geleid waren verdwenen. «Het is een waar wonder van pater Rubio, verklaart de dokter. Voor u Madrid verlaat moet u even langsgaan bij het Jezuiëtenhuis om van dit alles verslag uit te brengen aan pater Cuadrado» (vice-postulator bij de zaligverklaring van pater Rubio).

Onverklaarbaar

Het wonder wordt onderzocht door de dokters Bosch Marin, lid van de Academie van Geneeskunde, en Torres Gost, directeur van het ziekenhuis voor infectieziektes. Op twee-en-een halfjarige leeftijd kan het wonderbaar genezen meisje geen neurotica of simulante zijn. Bovendien tonen de analyses aan dat ze een acute organische infectie heeft gehad waarvan ze plotsklaps is genezen en zonder het geringste psychische letsel. De artsen van de medische commissie van de Congregatie voor Heiligenzaken erkennen op 27 juni 1984 dat de genezing «terstond, volledig en van blijvende aard is, zonder mogelijkheid tot natuurlijke verklaring». Het wonder is van dienst geweest bij de zaligverklaring van pater Rubio.

Alvorens over te gaan tot zaligverklaring of heiligverklaring van een dienaar Gods, wacht de Kerk op een wonder dat kan worden toegeschreven aan diens tussenkomst. Tegenwoordig worden voor dergelijke zaken voornamelijk wonderen van lichamelijke genezing in aanmerking genomen. Zeven criteria maken het mogelijk te beoordelen of een genezing wonderbaarlijk is: 1. De ziekte of het gebrek moet ernstig zijn en, naar de mening van de bevoegde artsen ongeneeslijk of tenminste buitengewoon moeilijk te genezen. 2. De zieke moet niet op het punt staan te genezen of zich in een crisis bevinden die, naar men gevoeglijk kan aannemen, aan de genezing voorafgaat. 3. Geneeskundige hulp is nog niet geboden of heeft geen effect gehad. 4.De genezing moet terstond zijn ingetreden. 5. Zij moet volmaakt zijn, dat wil zeggen de ziekte in haar totaliteit betreffen zonder ernstige nawerkingen. 6. De genezing moet niet zijn voorafgegaan door een periode van verlichting of van herstel. 7. De genezing moet onomkeerbaar en van blijvende aard zijn, niet gevolgd worden door terugval of herhaling van de ziekte. Wanneer aan al deze criteria is voldaan en er geen enkele mogelijkheid overblijft om de genezing natuurlijkerwijze te verklaren, kan het wonder worden erkend.

Een wonder is een zintuiglijk waarneembaar vaststaand feit dat zich onttrekt aan de constante en ons bekende natuurwetten en is niet mogelijk zonder een speciale tussenkomst van God. Waarom doet God wonderen? Ten eerste om het geloof te sterken. De H. Augustinus beweert dat de eerste functie van wonderen het grondvesten van geloof is (De Staat Gods, I. XXLL).

Wonderen kunnen ook blijk geven van de heiligheid van een mens die God ons tot voorbeeld wil stellen. In geval van een zaligverklaring eist de Kerk een wonder ter bevestiging van het voorafgaande oordeel dat ze heeft geveld over de heldhaftige beoefening der deugden van de kandidaat.

Geruime tijd met Maria

Maar wie is de zalige pater Rubio? José María Rubio komt in Andalusië op 22 juli 1864, ter wereld. Zijn ouders, boeren, zijn zeer goede christenen: iedere avond wordt in het gezin de rozenkrans gebeden. Het «Wees gegroet, Maria» is een gebed dat uit de hemel komt. «Christenen, zegt Paus Johannes Paulus II, leren die te bidden in het gezin wanneer ze nog heel klein zijn en ontvangen de rozenkrans als een kostbare gave die ze hun hele leven bewaren. Ditzelfde gebed, bij de rozenkrans tientallen malen gebeden, helpt talloze gelovigen in biddende beschouwing te treden van de evangelische geheimen en soms geruime tijd in intiem contact met de Moeder van Jezus te verkeren... Ze vragen aan de heilige Moeder van de Heer dat zij hen begeleidt en hen beschermt op de weg van het dagelijkse bestaan» (15 november 1995). Maria's bemiddeling brengt inderdaad overvloedig vruchten van heiligheid voort en maakt roepingen wakker.

Al vroeg komt José María regelmatig in de kerk en als die is gesloten vraagt hij de sleutel aan de koster om voor het Heilig Sacrament te bidden en onthult op die manier zijn bovennatuurlijke geest. Hij betoont zich ook vol liefde voor de zijnen – hij heeft twaalf broers en zusters waarvan er zes op jonge leeftijd overlijden – is zeer vlijtig op school. Na zijn studie filosofie en theologie aan het seminarie van Granada, wordt José María priester gewijd in 1887. Eerst als kapelaan en daarna benoemd tot pastoor, neemt hij ook meer dan dertien jaar lang het ambt van aalmoezenier van de Zusters Bernardinessen op zich. Binnen zijn priesterlijk apostolaat zorgt hij ook voor de zieken en de armen die hij met liefde de geloofswaarheden bijbrengt. «Het was een genoegen hem aan te horen», zal een getuige zeggen. Via zijn eenvoudige taal, zonder aanstellerij, was God Zelf aan het woord. In de biechtstoel geeft hij geestelijke leiding waarbij hij hoge eisen stelt. Degenen die bij hem om hulp komen blijven hem vervolgens trouw, zelfs wanneer zijn leiding verlangt dat zij hun slechte gewoonten opgeven. Hij dringt er bij de boetelingen op aan dat zij de «Geestelijke Oefeningen» van de H. Ignatius doen. Hij dompelt ze onder in het bovennatuurlijke, waarbij hij hen leert zich met God te onderhouden in meditatie en gebed, een gewetensonderzoek te doen en omwille van Gods liefde de moeilijkheden van het leven te verdragen.

De «Erewacht» en de «Maria's»

In 1905 verlaat zijn vader deze aarde voor de eeuwigheid. Deze smartelijke rouw maakt de reeds veertigjarige don José María vrij. Al op het seminarie had hij bij de jezuïeten willen intreden, maar zijn ouders hadden het geweigerd. In 1906 wordt zijn verlangen werkelijkheid. Op het noviciaat van de jezuïeten geeft pater Rubio zich vol vuur over aan gebed en penitentie. Hij schrijft: «Alles komt van mijn God en moet naar Hem terugkeren. Zo moet ook mijn hart verliefd blijven op mijn Lieve-Heer, Jezus, mijn goed, mijn rust, mijn troost, mijn rijkdom en op een dag, in de hemel, mijn vreugde en mijn eeuwige glorie.»

Verschillende ambten worden hem toegewezen. Het internationaal eucharistisch congres te Madrid, in 1911, brengt een vernieuwing teweeg in de godsdienstige praktijk en in de godsvruchtige werken met betrekking tot de Heilige Eucharistie. Een daarvan, de «Erewacht van het Heilig Hart» wordt aan pater Rubio toevertrouwd. Zij verenigt haar leden voor diensten op de eerste vrijdagen van de maand (met het heilig uur aan de vooravond), de eerste zondagen van de maand, de maandelijkse recollectie, de novene van het feest van het Heilig Hart en liefdadige activiteiten. Weldra geeft de priester hierin blijk van zijn kwaliteiten als organisator. Daar komt nog een ander werk bij, dat van «Maria's van de tabernakels». Het gaat erom de verlaten, door de Christenen in de steek gelaten tabernakels te voorzien van «Maria's»-aanbidsters. De priester verlangt van de «Maria's», welke de heilige vrouwen voorstellen die zich op Golgotha bevonden, dicht bij het Kruis van Jezus, elke vorm van mondain leven op te geven: geen romans, geen mode, geen bals. Hij leert hun te leven van de bovennatuurlijke deugden van geloof, hoop en liefde.

De door de pater georganiseerde heilige uren hebben buitengewoon groot succes en brengen diepgaande geestelijke veranderingen teweeg. De aanbidding van het Heilig Sacrament is inderdaad een zeer nuttige oefening voor de zielen. Christus-Jezus die is gestorven, verrezen, gezeten aan de rechterhand van God en die voor ons bemiddelt, is op talrijke wijzen aanwezig in zijn Kerk, maar in het bijzonder onder de eucharistische gedaanten (vgl. KKK, 1373). In het allerheiligst sacrament van de eucharistie zijn «waarachtig, werkelijk en wezenlijk het lichaam en het bloed samen met de ziel en de godheid, van onze Heer Jezus Christus, en bijgevolg de gehele Christus tegenwoordig» (KKK, 1374).

De katholieke Kerk kent deze eredienst van aanbidding toe aan het sacrament van de eucharistie, niet alleen gedurende de mis, maar ook buiten deze viering: met de grootste zorg bewaart zij de geconsacreerde hosties, biedt zij ze de christengelovigen ter plechtige verering aan en draagt zij ze in processie rond. «De Kerk en de wereld hebben de verering van de eucharistie hard nodig. Jezus wacht op ons in dit sacrament van de liefde. Laten wij niet zuinig zijn met onze tijd als het erom gaat bij Hem samen te komen in aanbidding, in een beschouwend gebed vol geloof en erop gericht de zware schulden en misdaden van de wereld goed te maken. Dat onze aanbidding toch nooit ophoude» (Johannes Paulus II, vgl. KKK, 1380).

Een innemende eenvoud

Het succes van de predikingen van pater Rubio is van dien aard dat zelfs priesters en jezuïeten er versteld van staan. Hele menigten komen op hem af. «Hij slaagde erin als een scherpschutter tot de harten door te dringen», zal men later zeggen. En toch is vader Rubio, menselijk gesproken, een prediker zonder talent. Niets bijzonders in zijn leer, zijn stijl en zijn wijze van uitdrukking. Hij drukt zich enigszins naïef eenvoudig uit, zoals in een particulier gesprek. Hij laat de zielen delen in zijn diep innerlijk leven.

Toen hij, bijvoorbeeld, een zekere dag sprak over de plicht om de begane fouten goed te maken, zei hij: «Beste broeders, zouden jullie een andere vorm willen om het weer goed te maken? Volbrengt jullie plicht van staat. Vaders van gezinnen, vervult jullie schone opdracht. Echtgenotes, dames die naar mij luisteren, volbrengt u ieder uw plicht op de plaats waar het goddelijk Hart u geroepen heeft. Het volbrengen van de plicht vereist offers.» En, in zijn eenvoudige en voor ieder toegankelijke taal, verklaart hij zonder aarzelen dat het in gebreke blijven ten aanzien van zijn plicht van staat, uit weigering offers te brengen, iemand op de weg naar de hel zet, een oprechte inkeer dan noodzakelijk is om de gang naar de hemel te hervatten.

In zijn prediking herhaalt pater Rubio voortdurend dezelfde dingen maar steeds weer zijn de zielen gegrepen door berouw en liefde. Hij spreekt over de uitersten van de mens: de dood, het oordeel, de hemel en de hel. Tegenwoordig «wordt er maar zelden en dan nog weinig gesproken over de uitersten, zei paus Paulus VI. Maar het 2e Vaticaans Concilie herinnert ons aan de plechtige eschatologische waarheden die ons aangaan, met inbegrip van de verschrikkelijke waarheid van een mogelijke eeuwige straf die we de hel noemen waarvan Christus onomwonden gewag maakt» (Audiëntie van 8 september 1971). Dezelfde paus zei ook nog: «Eén van de grondbeginselen van het christelijk leven is dat het moet worden beleefd gericht op de toekomstige en eeuwige eschatologische bestemming. Ja, we beven niet geheel zonder reden. En wat beluisteren we bij de profetische H. Paulus: Bewerk uw redding met eerbied en ontzag (Fil 2, 12). De ernst en het onzekere van ons uiteindelijk lot zijn altijd een onuitputtelijk onderwerp van overdenking en een onvergelijkelijke bron van kracht voor de moraal geweest en ook voor de heiligheid van het christelijk leven» (28 april 1971).

Perspectief...

Ter gelegenheid van 2 november 1983, zei Paus Johannes Paulus II: «Met de overpeinzingen die ons worden ingegeven door het gedenken van de overledenen bevinden we ons meteen midden in het grote hoofdstuk van de uitersten: dood, oordeel, hel, paradijs. Het is het perspectief dat we voortdurend voor ogen moeten hebben, het geheim dat maakt dat het leven de volheid van zijn betekenis vindt. Laten we vaak de uitersten overdenken, dan zullen we meer begrijpen van de zin van het leven». Te allen tijde hebben de heiligen geloofd in wat de Kerk ons leert over de uitersten, met inbegrip van het bestaan van de hel, een dogma dat moeilijk is te aanvaarden door de hedendaagse mentaliteit die zich liever overgeeft aan indrukken en gevoelens dan zich te onderwerpen aan het licht van het geloof. De zalige Frédéric Ozanan schreef: «Sommige moderne geesten kunnen het dogma van de eeuwigheid van de hellestraffen niet verdragen, zij vinden die onmenselijk, maar kunnen zij de mensheid meer liefhebben of een juister bewustzijn hebben van het gerechte en ongerechte dan de H. Augustinus en de H. Thomas, de H. Franciscus van Assisië en de H. Franciscus van Sales? Ze hebben de mensheid niet méér lief, ze hebben alleen een minder sterk gevoel van afschuw van de zonde alsook van Gods gerechtigheid».

Terwijl ook hij deze heilzame waarheden onderricht, laat pater Rubio niet na zijn gehoor aan te sporen op God te vertrouwen en niet te vergeten dat Hij hun bovennatuurlijke middelen in overvloed ter beschikking heeft gesteld om de hemel deelachtig te worden: gebed, penitentie, het ontvangen van de sacramenten, vergeving van schulden, enz. Zijn methode, die is gebaseerd op vertrouwen in de kracht van de genade, verijdelt het gevaar van kleinmoedige bevreesdheid. Op een dag gaat hij preken in de volkswijk Entravias y Vallecas en met aandrang wordt hem aanbevolen te spreken over maatschappelijke vraagstukken en met geen woord te reppen over de biecht. Desondanks roert de jezuïet alleen dit onderwerp aan. Als hij klaar is, vragen alle mannen zonder uitzondering, geknield in de modder, om te biechten.

Onder een trap

Steunend op deze woorden van de profeet Jesaja: Help de verdrukten, verschaf recht aan de weduwe en kom, laten we de zaak afhandelen, zegt de Heer... Zouden uw zonden, die als scharlaken zijn, wit kunnen worden als sneeuw (1, 17-18) en op die van de profeet Daniël: Vereffen uw zonden door aalmoezen (4, 24), geeft de priester als aanbeveling goede werken te doen en de armen te helpen. Hij geeft zelf het voorbeeld. Elke dag ontvangt hij brieven waarin hem hulp wordt gevraagd. Hij moet een tehuis zien te vinden voor ouden van dagen, bruidsschatten voor toekomstige religieuzen, werk voor werklozen; hij moet aanbevelingen opstellen voor vrouwelijk dienstpersoneel, huwelijken regulariseren, geschillen oplossen, liefdadigheid betrachten jegens de bedelaars, zieken bezoeken, enz. Omdat hij niet overal tegelijk kan zijn, doet hij een beroep op leken. «Het is me meermaals overkomen, zegt een boetelinge, dat ik in de spreekkamer wachtte op een geestelijk onderhoud en dat hij me, zeer delicaat, kwam zeggen: wij spreken elkaar morgen. Wilt u mij vervangen voor een werk van liefdadigheid? Onder een trap, op dat nummer in die straat, ligt een arme tbc-lijdster. Het is een ziel waarin Jezus zijn welbehagen schept. Zij verkeert in de grootste nood».

Pater Rubio introniseert graag het H. Hart (dat wil zeggen aan één van zijn beelden een ereplaats geven) – hij voerde in 18 jaar 10.000 intronisaties uit – niet alleen in paleizen en scholen, maar in de armste krotten. Bij een koehoeder die in de stal slaapt, plaatst hij het beeld van het H. Hart boven de ruif van de dieren. Vier conferenties van de H. Vincentius a Paulo worden door hem in het leven geroepen en geleid. Hij houdt zich veel met zieken bezig van wie hij zegt dat die zorg ons helpt meer belangstelling te tonen voor hen wier ziel in slechte staat is en, in het algemeen, voor mensen die ons weinig sympatiek zijn. Is hij samen met een compagnon op weg, bidden ze allebei de rozenkrans en eindigen met een gebed in een kerk.

Op een dag zegt een oude vrouw tegen hem: «Komt u vanmiddag de biecht afnemen van een stervende», en ze geeft hem diens adres. Wanneer pater Rubio aan de deur aanbelt, komt een jongeman die piano speelde hem opendoen. De man Gods spreekt de naam van de «zieke» uit: «Dat ben ik, zegt de man. – Neemt u me niet kwalijk, er werd mij gesproken van een stervende». De man begint te lachen en nodigt zijn bezoeker die drie verdiepingen is opgeklommen uit om even op adem te komen. De priester gaat dus naar binnen, ziet een foto waarop hij de oude vrouw herkent die hem die ochtend had gezegd hier te komen: «Dat is mijn moeder die reeds geruime tijd is overleden. – Ja, dat is inderdaad de vrouw die mij uw naam en adres heeft gegeven en mij toevoegde een stervende de biecht te gaan afnemen. – Wacht u even, zei de man, neemt u mij de biecht af». De volgende ochtend wordt de musicus dood in zijn bed aangetroffen.

Pater Rubio gaat naar verafgelegen buitenwijken van de hoofdstad waar een volk van ongelukkigen, door ellende verteerd en door afgunst in bekoring gebracht, op een kluitje bij elkaar woont. Hij wil die mensen stelselmatig evangeliseren. Maar in die wijken is een soutane niet erg welkom. Er is geen mis, zelfs geen plek om die op te dragen. Niemand heeft er overigens behoefte aan en aan een katholieke school al evenmin. Met de hulp van een collega jezuïet, weet pater Rubio de hand te leggen op een stuk grond en daarop een kerk en twee scholen te laten bouwen, midden tussen de voddenrapers.

Diep beschaamd

Dwars door al deze werken heen, onderhoudt pater Rubio in zichzelf een intensief geestelijk leven. In 1917 voert God hem door zware innerlijke beproevingen, crises en gewetensconflicten. Daar voegen zich nog vervolgingen van buiten af aan toe: sommige confraters oordelen streng over zijn projecten en zijn methodes, bespotten zijn werken, beweren dat hij alles en iedereen wil inpalmen. Bij deze vernederingen legt hij een ongewoon groot geduld aan de dag. In alle oprechtheid bekent hij zijn ontoereikendheid: «Ik weet niet hoe God mij vindt. Niet zo best, vrees ik. Bidt u voor mij! Diep beschaamd ga ik voort als ik de staat van mijn ziel zie. Mijn vrienden zullen van de goede Jezus gedaan krijgen dat Hij medelijden met mij zal hebben.» Volgens hem, moet men zich echter van zijn gebreken bedienen en van zijn onvolmaaktheden om in nederigheid te groeien. Hij zelf wint raad in bij zijn meerderen, zijn gelijken en zijn minderen.

Sedert zijn jeugd, toen hij een jaar rust had moeten nemen, heeft pater Rubio zich nooit ontzien en tot in het buitensporige gezwoegd. Op een dag stelt een arts als diagnose: een angina pectoris. Zijn superieur besluit hem rust voor te schrijven in het noviciaat van Aranjuez. De pater maakt zich geen illusies: «Ik ga naar Aranjuez om te sterven». Met alleen zijn crucifix en twee aantekeningenboekjes bij zich, stijgt hij in het rijtuig dat twee van zijn geestelijke dochters hem hebben aangeboden. Zij jammeren wanneer ze hem zien vertrekken: «Jullie hebben mij niet meer nodig, zegt hij hun. Jullie kennen de weg om naar de hemel te gaan en dat is het enige wat jullie te doen staat».

«Ik kom hier om mijn zaken met God te regelen en uit te rusten», zegt hij bij aankomst in Aranjuez. Op 2 mei 1929, daags voor de eerste vrijdag van de maand, zegt hij tegen zijn superieur: «Vader, wat een prachtige dag morgen, om vandaag al naar de hemel te vertrekken!» Sedert zijn priesterwijding, 41 jaar eerder, herhaalt hij met aandrang zijn verlangen om op de eerste donderdag van de maand te sterven en in de hemel de eerste vrijdag te vieren. Tegen zes uur 's avonds voelt hij zich zeer onwel. Hij ontvangt dadelijk de laatste sacramenten. Even later blaast hij de laatste adem uit om zijn lichaam aan de aarde over te laten terwijl zijn ziel het onuitsprekelijke geluk van de hemel binnentreedt.

Bij de zaligverklaring van pater José María Rubio, op 6 oktober 1985, stelde paus Johannes Paulus II hem voor als een «authentieke andere Christus». Mogen ook wij, met de hulp van de allerheiligste Maagd en van de H. Jozef volmaakte volgelingen van de Verlosser zijn. De monniken bidden voor u en al degenen die u dierbaar zijn, levenden en overledenen.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.