|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
15 oktober 2001 Heilige Teresa van Avila |
Om aan die minachtende houding een halt toe te roepen is het nodig dat we de waarde van het leven van oude mensen opnieuw leren ontdekken. Daarvoor is het «dringend nodig het juiste perspectief te vinden om het leven in zijn geheel te beschouwen. En het correcte perspectief is dat van de eeuwigheid, waarop het leven in al zijn fasen een belangrijke voorbereiding is. Ook de ouderdom heeft een rol te spelen» (ibid., n. 10). Om dat te bewijzen heeft de Paus aan de Kerk en de wereld een overtuigend voorbeeld gegeven: op 3 oktober 1982 heeft hij Jeanne Jugan die de Heilige Geest had ontvangen «als een profetische intuïtie van de noden en de diepste verlangens van de oude mensen» zaligverklaard (Preek tijdens de mis t. g. v. de zaligverklaring).
Jeanne Jugan, geboren te Cancale (Bretagne) op 25 oktober 1792 wordt dezelfde dag gedoopt. Zij is het vijfde van zeven kinderen. Haar vader, zeeman zoals de meeste inwoners van Cancale, verdwijnt op zee in het jaar dat Jeanne vier wordt. De kleine Jeanne leert heel vroeg van haar moeder meewerken in het huishouden, de beesten hoeden en vooral bidden. Zoals menige andere kerk wordt die van Cancale door de Revolutie gesloten. Er bestaat geen georganiseerde catechismusles meer, maar veel kinderen worden in het geheim onderwezen door vrome mensen. In 1803 doet Jeanne haar Eerste Communie. Van die dag af wordt ze bijzonder gehoorzaam en zachtmoedig, altijd bereid de handen uit de mouwen te steken en ook het gebed wordt met grote ijver beoefend.
«Je zal geen betere partij vinden»
Het jaar daarop verlaat Jeanne Cancale en haar familie om Christus te dienen in de armen en in armoede met hen samen te leven. Ze begint als verpleegster in het Rosais ziekenhuis te Saint-Servan. Maar als ze daar een paar jaar heeft gewerkt wordt ze ernstig ziek. Door een liefdadige dame, juffrouw Lecoq, wordt ze in huis opgenomen. Twaalf jaar lang zullen ze met hun tweeën een gemeenschapelijk leven leiden waarin het dagrythme wordt bepaald door gebed, de dagelijkse Mis, het bezoeken van de armen en de catechismusles aan de kinderen. Na het overlijden van juffrouw Lecoq ontmoet Jeanne Françoise Aubert die hetzelfde levensideaal met haar deelt. Ze huren een woning en wijden zich aan de zorg voor de armen. Weldra voegt een meisje van zeventien jaar, Virginie Trédaniel, zich bij hen.
Op een avond ziet Jeanne er bezorgd uit als ze na een dag werken thuiskomt. Françoise houdt de soep in de gaten terwijl ze zich tegelijk met het spinrokken bezighoudt. Jeanne zegt tegen haar: «Ik heb zojuist iemand bezocht die diep te beklagen is... Stel je voor, een oude blinde vrouw, half verlamd, alleen in een krotwoning in de kou van deze eerste dagen van de winter!... Als je het goed vindt, Françoise, zouden we haar bij ons in huis kunnen nemen. Voor de extra kosten, zal ik meer gaan werken. Zoals je wil, Jeanne». De blinde vrouw heet Anne Chauvin. De volgende dag reeds gaat Jeanne haar halen en legt haar in haar eigen bed. De ongelukkige vrouw maakt zich ongerust: «Hoe wilt u mij te eten geven? Waar gaat u zelf slapen als u mij uw bed geeft? Maakt u zich geen zorgen», antwoordt Jeanne. Enige tijd later klopt een oude juffrouw, bibberend van de kou, verlegen aan de deur aan. Ze had lange tijd een berooid echtpaar gediend zonder loon te ontvangen. Bij hun dood bleef ze dakloos en zonder inkomsten achter. «Isabelle, zegt Jeanne tegen haar, u wordt gestuurd door de goede God. Blijft u bij ons». Weldra komt een vriendin van Virginie, Marie Jamet, kennis maken met Jeanne en haar huisgenoten. Op 15 oktober 1840 stichten de drie vriendinnen een kleine liefdadigheidsvereniging die wordt geleid door de eerwaarde Auguste Le Pailleur, kapelaan van Saint-Servan. Françoise Aubert wil hen wel helpen met zieken verzorgen en het verstellen van kleren, maar is van oordeel dat ze te oud is om meer dingen op zich te nemen. Anderzijds voegt een jonge, zeer zieke arbeidster van zevenentwintig jaar, Madeleine Bourges, zich bij de kleine groep. Zo is er rondom de twee bejaarde vrouwen een kleine cel ontstaan, het embryo van een grote congregatie die de «Kleine Zusters van de Armen» zal gaan heten.
«Met mijn mand...»
Tijdens haar rondgangen vraagt Jeanne niet alleen geld maar ook gaven in natura: groenten, gebruikte lakens, wol, ketels enz. Ze wordt niet altijd goed ontvangen. Op een dag belt ze aan bij een rijke, oude en gierige man; ze weet hem te overtuigen en ontvangt een royale gift. De dag daarop meldt de collectante zich wederom bij hem aan: deze keer wordt hij boos. «Mijn beste mijnheer, antwoordt ze hem, mijn armen hadden gisteren honger en vandaag hebben ze nog honger en morgen zullen ze nog altijd honger hebben...» Wanneer hij zijn kalmte heeft hervonden geeft de weldoener opnieuw en belooft het te blijven doen. Bij een andere gelegenheid krijgt ze van een geërgerde oude vrijgezel een oorvijg. Nederig zegt ze tegen hem: «Dank u; dat was dus voor mij. Geeft u mij nu iets voor mijn armen, alstublieft!» Voor zoveel zachtmoedigheid gaat de portemonnee van de oude vrijgezel wel open. Zo weet ze met een glimlach de rijken tot nadenken te brengen zodat ze de noden van de armen leren ontdekken. De collecte wordt zodoende een vorm van evangelisatie, een oproep tot ommekeer van het hart.
Ledigheid is Jeanne Jugan een doorn in het oog. Ze zegt altijd graag: «De Heilige Maagd was arm. Ze deed zoals de armen: ze verdeed geen tijd want de armen moeten altijd bezig zijn». Als ze de hand heeft weten leggen op spinrokkens, spinnewielen en haspels, stelt ze die ter hand aan de minst gebrekkigen onder haar pensionairs. Dezen zijn trots dat ze door hun werk de gemeenschappelijke beurs met een paar stuivers kunnen spekken en nemen zodoende met meer belangstelling deel aan het leven in het tehuis.
Langzaam maar zeker raken Jeanne en haar vriendinnen georganiseerd. Ze nemen eenzelfde mantelpak, nemen een religieuze naam aan die van Jeanne is «Zuster Maria van het Kruis» en leggen privé de geloften van gehoorzaamheid en zuiverheid af. Enige tijd later voegen ze daar die van armoede en gastvrijheid aan toe. Met die laatste gelofte wijden ze hun leven aan het verwelkomen van arme oude mensen. Eind 1843 wonen er zo'n veertigtal, mannen en vrouwen, bij de zusters. Op 8 december gaan ze over tot verkiezingen en wordt Jeanne gekozen tot Overste, met algemene stemmen. Maar op de 23e maakt de eerwaarde Le Pailleur deze verkiezing op eigen gezag ongeldig en wijst Marie Jamet aan als Overste, die pas 23 jaar is (Jeanne is 51). Hij vreest inderdaad dat hij de congregatie niet zal kunnen leiden naar eigen goeddunken als Jeanne, wier ervaring en bekendheid hem hinderen, Overste zou zijn. Jeanne kijkt het kruisbeeld aan de muur en vervolgens een beeldje van de H. Maagd aan en knielt neer voor haar vervangster om haar gehoorzaamheid te beloven. Haar rol zal voortaan die van collectante zijn.
Een wat minder geestkrachtige ziel zou zijn teruggedeinsd bij het vooruitzicht de leiding te verliezen over een huis dat naar eigen inzichten is georganisserd, om daarna bedelares te worden. «Naar mijn mening, verklaarde een Franciscaan, afkomstig uit Cancale, heeft mijn vererenswaardige streekgenote een belangrijke daad van deugdzaamheid gesteld, toen ze, na uit haar ambt van Overste te zijn gezet, een eenvoudige collectante werd, want de vrouwen uit Cancale zijn nogal onafhankelijk om niet te zeggen autoritair en delen liever bevelen uit dan dat ze gehoorzamen». Vanaf 24 december gaat Jeanne, ondanks de strenge vasten van de vigilie van Kerstmis, weer rond met de collectemand. «Wie zal ooit weten welke beproevingen en verdiensten er verbonden waren aan die collectes en alle angsten die ze daarbij moest uitstaan zonder het doel uit het oog te verliezen: de noden van de dag en die van de volgende dag te lenigen!» riep een spreker ooit uit. «Weer of geen weer, ze moest eropuit, hitte, koude en regen verduren, allerlei soorten mensen aanspreken, lange afstanden afleggen, zware lasten dragen!» Maar de ziel van Jeanne is «waarlijk gedompeld in het mysterie van Christus de Verlosser, met name in zijn Lijdensweg en zijn Kruis» (Johannes Paulus II, 3 oktober 1982).
Moeder of kind?
Het liefdewerk breidt zich zozeer uit dat het noodzakelijk wordt de collectes steeds verder weg te houden. Jeanne wordt naar Rennes gezonden. Vanaf de eerste dag vallen haar de bedelaars op onder wie de oudsten dringend hulp behoeven. Het is overduidelijk dat er in deze stad een nieuw huis moet worden gesticht. Met de hulp van de H. Jozef wordt op 25 maart 1846 een huis aangekocht. Jeanne hervat haar collectes in het westen van het land. Er worden huizen geopend in Dinan, Tours, Parijs, Besançon, Nantes, Angers enz. Omdat ze ieders vertrouwen heeft gewonnen, redt Jeanne herhaalde malen het werk, waarvan de leiding haar was ontnomen, van de ondergang. Ze komt en krijgt het geld dat ontbreekt, bemoedigt deze en gene en verdwijnt vervolgens om ergens anders hulp te verlenen. Ze lijkt geen ogenblik rust te hebben, maar steunt volledig op de Voorzienigheid.
«Heilige Jozef, boter!»
In mei 1852 keurt de aartbisschop van Rennes, waar het Moederhuis van de Zusters is gevestigd, officieel de statuten van het werk goed en geeft er de volgende naam aan: familie van de Kleine Zusters van de Armen. Door hulp te verlenen aan verlaten oude mensen onderstrepen de Zusters de onvervangbare waarde van het menselijk leven in de jaren van de ouderdom. Haar getuigenis krijgt een heel bijzondere betekenis voor onze tijd, waarin de technische en medische vooruitgang verlenging van de gemiddelde levensduur met zich meebrengt.
De achting ten aanzien van de ouderen is gebaseerd op de natuurwet die verwoord is in het gebod van God: Eert uw vader en uw moeder (Dt 5, 16). «De ouderen eren houdt een drieledige verplichting in: ze welkom heten, ze assisteren en een goed gebruik maken van hun kwaliteiten» (Johannes Paulus II, Brief aan de ouderen, n. 12). Bejaarden hebben behoefte aan hulp al naar gelang hun krachten afnemen en gebreken optreden, maar zij kunnen daarentegen heel nuttig zijn voor de samenleving. De wederwaardigheden die ze in het leven te verduren hebben gehad hebben hen verrijkt met een schat aan ervaring en ze zijn daardoor gerijpt om de gebeurtenissen op dit ondermaanse met meer wijsheid te beschouwen. Van hen kunnen de jongere generaties lessen in geschiedenis krijgen die hen zouden moeten helpen de fouten van het verleden niet te herhalen. Onze door haast en onrust overheerste samenleving vergeet zich de fundamentele vragen betreffende de roeping, de waardigheid en de bestemming van de mens te stellen. In dit kader zijn de affectieve, religieuze en morele waarden van de ouderen een onontbeerlijke hulpbron om de samenleving, de gezinnen en de individuen in evenwicht te houden. Tegenover het individualisme herinneren zij ons eraan dat niemand alleen moet leven en dat solidariteit van de generaties onderling noodzakelijk is en dat ieder zich kan verrijken met de gaven van de ander.
Missionarissen op hoge leeftijd
Oude mensen krijgen de kans in hun vlees en in hun hart hetgeen ontbreekt aan het Lijden van Christus aan te vullen (vgl. Kol 1, 24), door de beproeving van ziekte en leed hun gemeenschappelijk lot op te dragen ten bate van de Kerk en de wereld. Om zich met deze missie te belasten is het wel nodig dat zij het gevoel hebben te worden bemind en geëerd want nederig het leed aanvaarden is niet gemakkelijk. Mensen die worden beproefd door groot leed zijn soms geneigd zich over te geven aan verbittering en wanhoop. Hun naasten kunnen dan door een verkeerd begrepen medelijden overhellen naar het idee dat rechtstreekse bewerkstelliging van de dood (euthanasie) redelijk zou zijn. Maar, «ondanks de intenties en de omstandigheden, houdt euthanasie een intrinsiek slechte daad, een verkrachting van de goddelijke wet, een belediging van de waardigheid van de menselijke persoon in» (Johannes Paulus II, Brief aan de ouderen, n. 9; vgl. encycliek Evangelium vitae, n. 65). God alleen bepaalt het begin en het einde van het menselijk leven, volgens zíjn scheppingsplan en Hij roept ieder mens op om zijn kind te worden door deelname aan zijn goddelijk leven. Deze unieke waardigheid komt van Christus, die door de Menswording «zich in zekere zin heeft verenigd met iedere mens» (Vaticanum II, Gaudium et spes, n. 22); die waardigheid moet dus worden geëerbiedigd. Dit is de belangrijkste beweegreden van de toewijding waarmee de Kleine Zusters van de Armen voor de oude mensen zorgen, in wie Jeanne Jugan hun geleerd heeft Jezus Christus te zien.
«Het is u van harte gegund!»
Ze drukt de novicen op het hart vooral met devotiegebeden niet te overdrijven: « Jullie oudjes zijn het gauw moe, ze zullen zich vervelen en opstappen om te gaan roken... zelfs tijdens het rozenkransgebed!» Ze laat de jongeren in haar ervaring delen: «Meisjes, jullie moeten altijd opgewekt zijn; onze oudjes zien niet graag droeve gezichten!... Laat niets jullie te veel zijn als jullie voor hen moeten koken of hen moeten verplegen als ze ziek zijn. Wees als een moeder voor hen die erkentelijk zijn en voor hen die voor alles wat jullie voor hen doen geen blijk van erkentelijkheid kunnen geven. Zeg bij jezelf: «Het is voor u, mijn Jezus!» En ook: «Bid en bezin voor je begint. Dat heb ik mijn leven lang gedaan. Ik wikte en woog ieder woord».
In de laatste jaren van haar leven sprak Jeanne vaak, in alle rust, over haar dood. Maar voor ze heen ging heeft ze een laatste vreugde gekend. Op 1 maart 1879 verleent Leo XIII de definitieve goedkeuring van de constituties van de Kleine Zusters van de Armen. De congregatie telt dan ongeveer 2400 zusters en 177 opvanghuizen. Op 29 augustus van dat jaar sterft Jeanne zacht na haar laatste woorden: «O, Maria, goede Moeder, kom naar mij. U weet dat ik van u houd en ernaar verlang u te zien!» Zo'n nederig leven moest wel veel vruchten dragen. Op de drempel van het derde millennium bestieren 3460 Kleine Zusters 221 tehuizen, verspreid over de vijf werelddelen. De wonderbaarlijke Voorzienigheid is zo attent ervoor te zorgen dat de zusters nog altijd voornamelijk van giften leven.
Toen Jeanne Jugan werd zaligverklaard zei Paus Johannes Paulus II: «De gehele Kerk en ook de maatschappij zelf kunnen niet anders dan met bewondering en applaus de wonderbare groei aanschouwen van dat minuscule evangelische zaadje dat ooit in de Bretonse aarde is geworpen door de allernederigste zuster uit Cancale, zo arm aan aardse goederen, maar zo rijk aan geloof!... Et exaltavit humiles (Hij verheft de nederigen). Deze welbekende woorden uit het Magnificat vervullen mijn geest en mijn hart met vreugde en ontroering... Aandachtige lezing van de aan Jeanne Jugan en het epos van haar evangelische liefdadigheid gewijde biografieën maken mij geneigd te zeggen dat God geen nederigere dienares kon verheerlijken... Door herhaaldelijk de Kleine Zusters op het hart te drukken: «Wees klein, heel klein! Bewaar de geest van nederigheid en van eenvoud! Als we ooit denken dat we iets zijn, bewijzen we de Goede God geen eer meer en komen we ten val», droeg Jeanne in feite haar eigen spirituele ervaring uit... In de wereld van vandaag en helaas soms ook in de Kerk, worden we regelmatig geconfronteerd met trots, efficiencyverbetering en de verleiding van machtsmiddelen. Ze staan de komst van het rijk Gods in de weg. Daarom is de wijze waarop Jeanne Jugan vorm heeft gegeven aan haar spiritualiteit zo aantrekkelijk voor volgelingen van Christus en vervult zij hun harten van hoop en evangelische vreugde die ze uit God en uit hun zelfverloochening hebben geput».
Zalige Jeanne Jugan, gij die «een teken van de aanwezigheid van God in de geschiedenis bent geweest» (Johannes Paulus II), leer ons onze naaste nederig te dienen uit liefde voor Jezus Christus.