|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
11 april 2002 H. Stanislas |
«Met de hulp van God kanalles worden overwonnen»
Hoewel ernstig aangetast door difterie en roodvonk op zevenjarige leeftijd, ontsnapt Elisabeth aan de dood, maar op haar twaalfde veroorzaakt een nieuwe ziekte maagzweren en interne bloedingen die haar hele leven sporen achterlaten. Later schrijft ze: «God heeft me al vroeg de genade verleend te begrijpen dat moeilijkheden er zijn om overwonnen te worden. Met de hulp van God kan alles worden overwonnen, maar zonder zijn steun, is iedere inspanning nutteloos».
In 1886 is Elisabeth door de armoede van het gezin genoodzaakt werk te gaan zoeken. Twee jaar later besluit ze vanwege de moeilijkheden die ze in Zweden ontmoette naar Amerika te vertrekken om de haren financiële steun te kunnen bieden. Na aankomst in New York op 9 juli 1888 gaat ze naar de verpleegstersschool van het Roosevelt ziekenhuis. Ze is vaak belast met de zorg voor gewonde arbeiders die werkzaam zijn in de bouw van de toekomstige Sint-Patrickkathedraal. Op een dag hoort ze hoe een gewonde Ier in zijn lijden de zin herhaalt: «Maria, Moeder van God, bid voor ons!» Deze aanroeping vindt ze onbehoorlijk; ze schrijft: «Hij zou zo niet moeten spreken; het is niet christelijk...Katholieken houden er vreemde bewoordingen op na». Op een nacht, terwijl het vreselijk onweert, waagt ze zich buiten om een priester bij een stervende katholiek te roepen die zich met God wil verzoenen. «Moge God u zegenen, zustertje, voor uw oplettendheid en ijver, zegt de priester tegen Elisabeth. Jammer genoeg kunt u nog niet begrijpen welk een prachtige dienst u zovele mensen bewijst... Op een dag zult u het begrijpen; u zult de weg vinden». Op haar zoektocht naar de Kerk van Christus doet Elisabeth talloze heiligdommen van alle geloofsovertuigingen aan. Ze houdt van de stilte in de katholieke kerken; maar waarom maken de gelovigen er zoveel kniebuigingen en kruistekens? Is het werkelijk nodig je geloof zo demonstratief uit te drukken? Volgens haar toenmalige overtuigingen is ze van mening dat het geloof, wil het zuiver zijn, geheim moet worden gehouden.
«Ik ben Degene die je zoekt»
Op weg naar volledige communio
Stapje voor stapje komt Elisabeth nader tot de leer van de katholieke Kerk: de heilige Maagd is verbonden aan het werk van de goddelijke Verlosser, aan hetwelk zij een ongeëvenaarde bijdrage heeft geleverd door haar gehoorzaamheid, haar geloof, haar hoop, haar vurige naastenliefde, opdat aan de zielen het bovennatuurlijke leven zou worden teruggegeven. Zij is daarom, in de orde van de genade, ons aller Moeder geworden. Na haar Tenhemelopneming wordt de rol van Maria voor ons heil niet onderbroken. Haar moederlijke liefde maakt dat ze de broeders van haar Zoon wier pelgrimstocht nog niet is beëindigd alle aandacht blijft schenken tot ze de hemelse zaligheid bereiken.. Daarom wordt ze in de Kerk aangeroepen onder de benamingen van Verdedigster, Helpster, Redster in de nood en Middelares, zonder ook maar enigszins afbreuk te doen aan de waardigheid en de doeltreffendheid van de enige Middelaar, Christus. Deze ondergeschikte rol van Maria wordt door de Kerk zonder aarzelen beleden... De gelovigen krijgen die op het hart gedrukt opdat zij door deze moederlijke steun en hulp worden geholpen om zich nog inniger te hechten aan de Middelaar en Verlosser.
Wanneer ze voorbij een katholieke kerk komt, gaat Elisabeth naar binnen om het Heilig Sacrament te aanbidden, maar ze aarzelt nog om de definitieve stap naar de bekering te zetten. In die tijd treedt éen van haar vriendinnen, Cisneros, in het klooster van de Visitatie te Washington. Gevoelsmatig opstandig bij de gedachte een zo dierbare vriendin definitief te verliezen, zegt Elisabeth bij zichzelf: «Hoe is het mogelijk dat een geloof dat zulke hartverscheurende offers vraagt, het ware kan zijn?» En toch is het juist Jezus die als eerste zijn apostelen en zijn discipelen heeft geroepen alles te verlaten om Hem te volgen, niet zonder hun een schitterende beloning in het vooruitzicht te stellen: Wilt ge volmaakt zijn, ga dan naar huis, verkoop wat ge bezit en geef het aan de armen; daarmee zult ge een schat in de hemel bezitten; en kom dan terug om Mij te volgen... En ieder die zijn huis, broers of zusters, vader of moeder, vrouw, kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn Naam, zal het honderdvoudig terugkrijgen en eeuwig leven ontvangen (Mt 19, 21-29).
Het onkruid en het goede zaad
In de verklaring Dominus Jesus, van 6 augustus 2000, herinnert de Congregatie voor de Geloofsleer eraan dat «zoals er maar éen Christus bestaat, zo is er slechts éen Lichaam en éen enkele Bruid: éen enkele en unieke katholieke en apostolische Kerk» (n. 16), overeenkomstig de lering van het Tweede Vaticaans Concilie: «Dit is de enige Kerk van Christus die... onze Verlosser, na zijn verrijzenis, aan Petrus als herder heeft toevertrouwd (cf. Joh 21,17), Aan hem en de andere Apostelen heeft hij haar uitbreiding en leiding opgedragen (cf. Mt 28,18 vv.). Haar heeft hij voor eeuwig opgericht als pijler en grondslag van de waarheid (1 Tim 3,15). Deze Kerk, in deze wereld ingesteld en uitgebouwd als een maatschappij, bevindt zich in de katholieke Kerk, die door de opvolger van Petrus en de met hem verenigde Bisschoppen wordt bestuurd» (Lumen Gentium, n.8). Het is de gelovigen dan ook niet toegestaan te denken dat de Kerk van Christus eenvoudig een geheel van Kerken en kerkelijke gemeenschappen is; en ze hebben niet het recht te beweren dat die Kerk van Christus nergens meer bestaat zodat zij alleen nog moet worden gehouden voor een einddoel waarnaar alle Kerken in gemeenschap naar op zoek zouden moeten zijn.
«De afgescheiden Kerken en Gemeenschappen zijn, ook al hebben zij vanuit onze geloofsovertuiging tekorten, in het heilsmysterie allerminst zonder betekenis en zonder waarde» (Vaticanum II, Unitatis redintegratio, n.3). De leden van die gemeenschappen zijn anderzijds niet verantwoordelijk voor de afscheiding die meerdere eeuwen geleden plaatsvond. Het voorbeeld van Elisabeth Hesselblad en haar familie, waarbinnen ware christelijke deugden werden beoefend, laat zien dat er meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid te vinden zijn in de Kerken en kerkelijke gemeenschappen die nog niet in volledige communio met de katholieke Kerk zijn» (Dominus Jesus, n.16).
De grote genade van 15 augustus 1902
Tijdens de ceremonie van toelating tot de katholieke Kerk volgens het destijds gangbare ritueel, ontvangt Elisabeth een bijzondere genade die zij vertaalt in de volgende bewoordingen: «Ik keerde terug naar mijn plaats, knielde neer en de de hele wereld leek te verdwijnen. Dat gevoel zou niemand kunnen beschrijven. De enige realiteit die ik waarnam en die ik voelde was God; mijn enige verlangen was voortaan Hem zien zoals wij Hem zullen zien van aangezicht tot aangezicht op de ochtend van eeuwigheid». Eind 1902 gaat Elisabeth op bedevaart naar Rome. Ze bezoekt daar op het Farneseplein het huis waar de heilige Birgittta van Zweden 19 jaar heeft gewoond en dat dan een gemeenschap van Karmelietessen herbergt. Op aanraden van pater Hagen keert ze in maart 1904 naar de Eeuwige Stad terug om er zich volledig aan God te wijden en te trachten er het werk van de heilige Birgitta voort te zetten. In dat jaar bekeert ook haar broer Thure zich tot het katholiek geloof.
Elisabeth meldt zich bij het karmelietessenklooster in het huis van de heilige Birgitta waartoe ze zich voelt aangetrokken. De Priorin, Moeder Hedwig, aarzelt haar aan te nemen vanwege haar zwakke gezondheid en stelt haar een proeftijd voor. Elisabeth wordt weldra ernstig ziek en ontvangt zelfs het Heilig Oliesel. Langzaam herstelt ze en kan weer een regelmatig leven leiden. Ze biedt weerstand aan de oproepen van haar familie die aandringt op haar terugkeer naar Zweden. Haar hart wordt verteerd door een tweeledig verlangen: het bevorderen van een terugkeer van haar land tot het katholicisme met het oog op de eenheid van de christenen en het verbreiden van de devotie tot de heilige Birgitta en de heilige Katharina van Zweden. Met toestemming van haar Moeder Overste ontvangt ze de grijze kovel van de Birgittinessen en legt haar geloften af in de handen van pater Hagen, op 22 juni 1906, de feestdag van het Heilig Hart. Priorin Hedwig zegent haar met de woorden: «Ik geef u terug aan de heilige Birgitta en de heilige Katharina (dochter van de heilige Birgitta) die u naar mij hadden gestuurd».
In het gevolg van de heilige Birgitta
Alle inspanningen van zuster Elisabeth zullen zich richten op de vestiging van een Birgittinessenstichting. In 1911 komen in Rome Engelse postulantes aan die zich samen met zuster Elisabeth installeren in een pand dat is geleend door de Karmelietessen. Op 4 maart 1920 wordt ze Abdis van de orde van de Allerheiligste Verlosser die kanoniek is goedgekeurd. In een strijd van 16 jaar heeft Moeder Elisabeth, die zichzelf een «nutteloos stuk hout» noemt, de grondvesten gelegd van een bouwwerk dat is bestemd om duurzaam bij te dragen aan de glorie van God. Ze wijst haar zusters drie doeleinden aan: «Beschouwing, aanbidding en herstel van zonden».
In mei 1923 begeeft Moeder Elisabeth zich naar Zweden voor de 550ste verjaardag van de dood van de heilige Birgitta, te Vastena, waar deze in 1343 haar eerste klooster stichtte. De relikwieën van de heilige zijn meegebracht uit Rome; de ceremonies onderscheiden zich in het bijzonder door de deelname van talloze protestanten. Een kroon die wordt aangeboden door prins Eugenius draagt de speciale opdracht: «Aan de grootste vrouw van Zweden». Moeder Elisabeth wil graag een klooster in Zweden stichten, maar de bisschop, Mgr. Müller, raadt aan voorzichtigheid te betrachten vanwege de nog sterk levende vooroordelen jegens religieuze ordes. Er wordt dan een «rusthuis Sint-Birgitta» gesticht in een voorstad van Stockholm, dat wordt bestierd door een paar zusters: er worden een paar zieken opgenomen en gasten die geestelijke rust verlangen. Voor het eerst sinds de XVIe eeuw kan men tot grote verbazing van de bevolking in Zweden weer zusters in habijt zien.
Op weg terug naar Rome onderbreekt de stichteres de reis in Lugano in het zuiden van Zwitserland om er een klooster van Birgittinessen te stichten. Weldra volgt er nog een in Engeland. In oktober 1928 verlaten de Karmelietessen het huis van de heilige Birgitta in Rome en in de daarop volgende maand april installeren Moeder Elisabeth en haar zusters zich daar, waarmee een dertig jaar oude droom is verwezenlijkt.. In 1935 vindt, ondanks het ongenoegen van sommige landgenoten, de definitieve stichting plaats van een birgittijns klooster in Vadstena. Vervolgens kiezen in april 1937 twaalf Birgittinessen het wijde sop om in het zuiden van India een klooster te gaan stichten. De Birgittinessen hebben nu enkele tientallen huizen in Europa, Azië en Amerika.
In de loop van de tweede wereldoorlog ontplooit Moeder Elisabeth haar naastenliefde op alle gebieden: op de eerste plaats jegens haar eigen kloosterzusters in de landen die in oorlog zijn, vervolgens jegens de ongelukkigen in Rome (bijna zestig personen worden er op het Farneseplein ondergebracht), speciaal de Joden. Uit Zweden, dat niet in het conflict is betrokken, laat ze naar Huize Sint-Birgitta volop waren aanrukken ter bevrediging van de eerste levensbehoeften. Haar naastenliefde is fijngevoelig, bovennatuurlijk, geestdriftig en soms heldhaftig. Ze maakt geen onderscheid tussen de mensen: vanaf 1945 helpt ze even goed Italiaanse communistische vluchtelingen als Duitsers of Polen.
Ijveren voor de zaak van de eenheid
De apostolische ijver van Moeder Elisabeth kent geen scheidslijnen. Zij levert haar bijdrage aan de bekering van de doopsgezinde dominee Piero Chiminelli, schrijver van een biografie van de heilige Birgitta; ze zal eveneens bijzondere banden onderhouden met de voormalige opperrabbijn van Rome, Israël (Eugenio) Zolli, bekeerd tot het katholicisme in 1946. Haar belangrijkste apostolaat blijft echter verborgen: haar leven is doortrokken van gebed en aangeboden lijden voor de eenheid onder de christenen.
Haar laatste maanden zijn getekend door het lichamelijk lijden ten gevolge van een hartverzwakking. Met het inzicht van een zeer diep geloof in de waarde van het verlossend Lijden, had ze geschreven: «Het lijden is een van de grootste weldaden die God een ziel kan verlenen». Ze beklaagt zich nooit, maar spreekt met blijdschap over haar aanstaande dood: «Ik ben op het station en wacht op de trein». Ze bidt voortdurend de rozenkrans, met haar vertrouwen in MARIA van wie ze had geschreven: «De Heilige Maagd is me nader dan mijn eigen lichaam; ik weet zeker dat het gemakkelijker zou zijn mij een arm, been of hoofd af te snijden dan de Heilige Maagd van mij te verwijderen; het is alsof mijn ziel aan haar is vastgeketend». Over haar lippen komen spontaan akten van aanvaarding van Gods wil en van offergave van zichzelf.
De dag voor haar dood geeft Moeder Elisabeth haar zegen aan de zusters en, de handen in een plechtig gebaar opgeheven en de blik ten hemel gericht murmelt ze: «Ga naar de hemel met de handen vol liefde en deugden». Vervolgens ontvangt ze de sacramenten; haar laatste ogenblikken verlopen kalm en vreedzaam. De woensdag van Pasen, 24 april 1957, sterft ze zacht.
Nadat hij op l oktober 1999 de heilige Birgitta, tegelijk met de heilige Catherina van Siena en de heilige Edith Stein heeft uitgeroepen tot Patronessen van Europa, heeft Paus Johannes Paulus II Maria-Elisabeth Hessselblad op 9 april 2000 zalig verklaard. Mogen wij ons het prachtige gebed van de nieuwe zalige eigen maken: «Oh, mijn God, ik dank U voor al hetgeen Gij me hebt gegeven, ik dank U voor al hetgeen Gij me weigert en voor al hetgeen Gij van me afneemt».
In deze gedachte bidden wij voor al uw intenties en vergeten daarbij uw dierbare overledenen niet.