Carta

Blason   Abadia de São José de ​​Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

France


Baixar como pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Aquesta carta en català]
[Questa lettera in italiano]
6 Setembro 2006
H. Bertrandus


Caro amigo da Abadia de São José

Het verlangen en de weemoed naar God staan gegrift in het diepst van het hart van de mens. H.Augustinus getuigt in het begin van zijn Belijdenissen van het gebiedende karakter van dit verlangen: «Gij hebt ons voor U gemaakt, Heer, en ons hart is ongerust zo lang het niet rust in U» (Belijdenissen 1,1,1). We gaan zien hoe deze «ongerustheid» richting geeft aan de weg die een ziel volgt naar de waarheid.

Alessandra di Rudini is op 5 oktober 1876 in een hoog-aristocratische Siciliaanse familie te Rome geboren. Haar vader, markies di Rudini, op vijfentwintigjarige leeftijd burgemeester van Palermo, nadat de «condottiere» Garibaldi de hand had gelegd op het Sicilië van de Bourbons, wordt verscheidene malen minister. Hij deelt de vijandigheid van koning Victor-Emmanuel II jegens de Kerk. Marie de Barral, de moeder van Alessandra, lijdt onder de revolutionaire ideeën van haar man; haar zwakke gezondheid maakt het haar niet mogelijk aan haar dochter alle zorg te besteden waarmee ze haar in haar liefde zou willen omringen. Alessandra heeft een oudere broer, Carlo.

En vulkaan die altijd in eruptie is

«Sandra» vertoont vanaf haar kinderjaren een koppig en ontembaar karakter. Ze is gefascineerd door paarden en zal weldra een uitstekende ruiter worden. Op tienjarige leeftijd gaat ze naar het pensionaat van het Heilig Hart van de Trinité-des-Monts, in Rome. Haar moeder hoopt dat de zusters haar zullen helpen het onafhankelijke karakter van haar dochter te corrigeren; maar Sandra gedraagt zich rebels, haalt «kwajongensstreken» uit binnen het pensionaat en brengt de andere meisjes in het pensionaat op het slechte pad. Aan het einde van het jaar wordt ze van school gestuurd. Haar vader plaatst haar dan in de Keizerlijke Annunzio van Poggio.Op deze liberale school geeft de directrice haar alle vrijheid aan haar neiging tot onmatig veel lezen gevolg te geven... Ondanks alles wordt Sandra in weinig tijd een uitstekende leerlinge. Ze ondergaat echter vanaf haar dertiende, onder invloed van een ongelovige meester, twijfels aangaande haar geloof. «Haar intelligentie had iets van een vulkaan die altijd in eruptie is», zal een van haar klasgenootjes zeggen. Voor de rest heeft ze een hart van goud en komt vaak platzak terug naar het pensionaat omdat ze alles aan de armen heeft gegeven.

Op zestienjarige leeftijd keert ze terug naar haar geboortehuis, maar treft er haar moeder niet meer aan daar deze door ziekte zich in een sanatorium heeft moeten terugtrekken. Daardoor ontstaat er meer toenadering tot haar vader die trots is op zijn dochter: groot en even knap als intelligent is Sandra een meisje dat opvalt. Ze vervult de rol van vrouw des huizes en laat zich tegelijk in de serieuze politiek invoeren door haar vader die meerdere malen voorzitter wordt van de Raad. Haar ziel wordt echter ernstig verduisterd door een diepgaande geestelijke crisis. «Ik had het gevoel, zo zal ze later zeggen, dat alles om me heen instortte en ik zocht met de moed der wanhoop een vast steunpunt buiten mezelf. Ik herinner me sommige nachten van angst en onuitsprekelijk verdriet. Er bestaat geen ergere smart dan die van de geest die zoekt, maar niet de waarheid kan vinden». Paus Johannes Paulus II, bewust van het probleem dat mensen ontmoeten die op zoek zijn naar de waarheid, schreef: «Er is in onze tijd geen voorbereiding op deze opdrachten die meer dringend noodzakelijk is dan deze: de mensen te brengen tot de ontdekking van hun vermogen om de waarheid te kennen en van hun verlangen naar een uiteindelijke en beslissende zin van het bestaan» (Encycliek Fides et ratio, september 1998; n.102) Lezing van het Leven van Jezus van Renan, een werk dat het bovennatuurlijke ontkent en in Jezus slechts een «buitengewone mens» ziet, is fataal voor het wankelende geloof van Alessandra. Over die dag zal ze later zeggen: die was «een van de droevigste van mijn bestaan. Op dat moment had ik het gevoel dat het leven voor mij zijn enige reden van bestaan verloor». Het meisje staat aan het begin van een lange in duisternisgehulde weg. Ze probeert afleiding te vinden door zich in uitgelezen gezelschappen te begeven: ze gaat een cruise maken op het privé-jacht van de keizer van Duitsland, Wilhelm II, onderhoudt nauwe betrekkingen met koningin Margarita van Italië... Op achttienjarige leeftijd verrast Sandra haar omgeving door te trouwen met Marcello Carlotti da Garda, markies van Riparbella, tien jaar ouder dan zij. Misschien valt deze beslissing gedeeltelijk te verklaren door het verlangen van het meisje haar ouderlijk huis te verlaten: haar vader heeft een maitresse in huis genomen die zijn vrouw wordt na de dood van Marie de Barral in 1896. De jonggehuwden vestigen zich in het luxueuze domein van de familie Carlotti in Garda. In de hierop volgende jaren schenkt de jonge vrouw het leven aan twee jongens, Antonio en Andrea.

Maar Marcello vertoont weldra de symptomen van tuberculose. Vanaf begin 1900 weet hij dat hij is opgegeven en doet zijn best de dood onder ogen te zien als goed aanhanger van de materialistische theorieën. Zijn echtgenote schrijft in die tijd: «Marcello doet zijn uiterste best om sereen te blijven en, zou ik bijna zeggen, onverschillig... Ik ben er niettemin bijna zeker van dat het allemaal gemaakt is en dat de arme man twee keer zo erg lijdt door zelfs niet te laten zien dat hij lijdt». Hierdoor keert Sandra op dat moment enigszins terug naar haar geloof en ziet erop toe dat haar man deze wereld niet verlaat zonder de bijstand die de godsdienst kan bieden. Zij wendt zich tot een prelaat in Verona, Mgr. Serenelli, maar deze kan niet meer doen dan zijn medeleven betuigen aan het beproefde echtpaar: markies Carlotti weigert iedere vorm van geestelijke bijstand. Hij overlijdt op 29 april 1900, zonder een enkel teken te hebben gegeven dat hij zou open staan voor zaken die de eeuwigheid aangaan. Alessandra wordt weduwe op 24-jarige leeftijd, met twee kinderen, en het gevoel dat zij haar geestelijke opdracht ten opzichte van haar man niet tot een goed einde heeft kunnen brengen.

Een leegte die door niets kan worden opgevuld

De markiezin wijdt zich echter aan de opvoeding van haar zonen en lijkt weer zin in het leven te krijgen. In november 1901 schrijft ze aan Mgr. Serenelli: «Ik voel diepgaand het gemis aan een ideaal; het is een leegte in mijn leven die door niets, geen enkele verstrooiing, geen enkele gekheid, geen enkele bezigheid kan worden opgevuld. Wat maakt het uit dat ik gezond ben, zeer welgesteld ben, een naam heb, nu ik zelf zo verfoeilijk ben geworden? U die uw leven hebt gewijd aan het verlichten van zoveel ellende, gelooft u maar dat die van mij, zo geheim die ook is en gedragen met een onbewogen voorkomen, echter niet een van de geringsten is». In de loop van de winter 1900-1901, laat Alessandra de hoede over haar kinderen aan een gouvernante over en gaat, in het gevolg van een Engelse lady, op een gevaarlijke ontdekkingsreis naar Marokko. Alessandra merkt op hoe religieus haar mohammedaanse gidsen zijn, die vijf keer per dag zich ter aarde werpen voor de Oneindige. Ze is ervan onder de indruk en vraagt zich af of alle religies niet even veel waard zijn: «Ik ben lang van mening geweest dat alle religies ongeveer even veel waard waren en derhalve moesten worden beschouwd vanuit het standpunt van maatschappelijk nut» (brief van 14 januari 1902).

Deze mentaliteit is tegenwoordig wijd verbreid. Hierop antwoordt de Kerk: «Christus, de mens geworden Zoon van God, is het enige, volmaakte en definitieve Woord van de Vader. In Hem zegt Hij alles, en er zal geen ander woord zijn dan dat» (Katechismus van de Katholieke Kerk, KKK, n.65). «Het is nodig opnieuw te verklaren dat de openbaring van Jezus Christus definitief is en volledig. Men moet inderdaad vast geloven dat de openbaring van de volheid van de goddelijke waarheid is verwerkelijkt in het mysterie van Jezus Christus, vleesgeworden Zoon van God, die de weg, de waarheid en het leven is (Joh 14,6)» (Verklaring Dominus Jesus, van de Congregatie voor de Geloofsleer, 6 augustus 2000, n.4). De Kerk is gesticht om bewust een dergelijk onderricht uit te dragen omdat Jezus Christus heeft bewezen door zijn werken dat Hij God is. Zo kon Hij zeggen tegen hen die Hem ter dood zouden brengen: Als Ik de werken van mijn Vader niet doe, behoeft gij Mij niet te geloven, maar zo Ik ze wel doe, gelooft dan die werken, als ge Mij niet wilt geloven. Dan zult gij inzien en erkennen dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben (Joh 10,37-38). Het grootste wonder van Jezus Christus is de historische en tegelijkertijd transcendente gebeurtenis van zijn eigen wederopstanding. Hijzelf heeft die openlijk vooraf aangekondigd en de apostelen hebben er getuigenis van afgelegd met gevaar voor eigen leven.

Vervuld van twijfels richt Sandra zich tot God: «Ik bad soms, zo zal ze schrijven, om met aandrang aan God te vragen om een straaltje licht en genade, en vooral om de gave des geloofs... Ik herhaalde dan meerdere malen, met tamelijk grote tussenpozen, de belofte dat ik mijn leven zou geven aan Onze-Lieve-Heer, op de volmaaktste en volledigste wijze die mij gegeven zou zijn te bedenken, als Hij zich zou verwaardigen mij die genade te schenken».

Loyale maar inefficiënte arbeid

Als ze weer terug is in Italië gaat Alessandra opnieuw op in de wereld.Zij neemt echter een paar mensen in vertrouwen omtrent haar ontreddering en haar geestelijke zoektocht. De Franse kardinaal Matthieu raadt haar aan met volharding filosofie en theologie te gaan studeren; hij verstrekt haar zelfs een werkschema. In plaats van dit schema te volgen, stort ze zich jammer genoeg koortsachtig op allerlei werken van filosofiekritiek of bijbelkritiek in rationalistische geest. Naar eigen zeggen zal ze hierdoor diep in verwarring geraken. Ze denkt deze intellectuele crisis te kunnen oplossen door loyaal en volhardend werk. Maar het geloof op eigen krachten willen veroveren is vergeten dat het geloof een gave Gods is: Want los van Mij kunt gij niets, zegt Jezus (Joh 15,5). Omdat ze denkt alles te kunnen lezen zonder onderscheidingsvermogen, wordt Sandra voortdurend heen en weer geslingerd op de woelige baren van de twijfel. Mgr. Serenelli is het niet ontgaan en in een brief beveelt hij haar aan nederiger te zijn in haar zoeken naar de Waarheid: «Het zuivere en lichtgevende geloof is geen vrucht van menselijke redeneringen, maar een gave van God...laten we dientengevolge aan Onze-Lieve-Heer vragen om de gave van dit geloof». Als gevolg van de vermaningen van deze prelaat, in februari 1902, gaat ze te biechten en te communie. Ze gaat hierbij echter met weinig diepgang te werk en het sacramentele karakter blijft aan de oppervlakte, want tot stand gekomen in verwarring en onzekerheid: ze heeft haar geloof nog niet echt teruggevonden. Er kondigt zich een nog ernstigere crisis aan.

Op 26 mei 1903 wordt Alessandra in de Scala van Milaan voorgesteld aan Gabriele d'Annunzio, vriend van haar vader. De man is populair en men zegt van hem dat hij de grootste Italiaanse dichter van zijn tijd is. Bij de eerste kennismaking valt hij niet in de smaak bij Sandra die op de hoogte is van zijn reputatie van vrouwenverleider. Hij ontvlamt daarentegen in hevige hartstocht voor deze even knappe als intelligente vrouw. Hij laat zich niet ontmoedigen door haar kilheid want hij weet hoe hij zich onweerstaanbaar kan maken door zijn onvergelijkbaar fraaie taalgebruik. Haar verliefdheid ontbrandt naar zijn zeggen op 12 november 1903, de dag van het huwelijk van zijn broer Carlo; ze gaat ermee akkoord d'Annunzio vervolgens meerdere malen na elkaar terug te zien en komt onder de bekoring van de grote verleider. Sandra probeert echter te vluchten, antwoordt negatief op de dagelijkse brieven die hij haar stuurt. Ze overweegt zelfs een retraite in een klooster van het Cenakel dat haar is aanbevolen door Mgr. Serenelli; die retraite zal er niet van komen. Vanaf dan zit ze in de val. Ondanks de verwijten van haar familie vervoegt ze zich in mei 1904 bij d'Anunzio in zijn villa «La Capponcina», dichtbij Pisa en doet op die manier afstand van haar eer en laat haar twee zonen achter. De zinsbegoocheling van de twee geliefden duurt een jaar.

In de lente van 1905 wordt Sandra ernstig ziek en moet naar een kliniek worden vervoerd waar ze drie chirurgische ingrepen moet ondergaan. Ze vreest te zullen sterven zonder de sacramenten, maar heeft niet de moed met d'Anunzio te breken. Wanneer ze weer uit de kliniek komt is haar schoonheid ten dele verwelkt en ze stelt weldra vast dat de dichter niet meer dezelfde is als hij bij haar verkeert; de wankelmoedige man heeft al een andere verovering op het oog. Eind 1906 geeft hij haar te verstaan dat ze in «La Capponcina» teveel is. Het jaar daarop is verschrikkelijk pijnlijk voor Alessandra. Dit jammerlijke avontuur helpt haar echter te begrijpen dat ze is gemaakt niet om een schepsel te beminnen, maar de Schepper. De gelukzaligheid waartoe de mens door God is geroepen «nodigt ons uit ons hart te zuiveren van zijn slechte instincten en boven alles de liefde tot God te zoeken. Ze leert ons dat het ware geluk niet ligt in rijkdom of welzijn, noch in menselijke eer en macht noch in welk menselijk werk dan ook, hoe nuttig dit ook moge zijn, zoals wetenschap, techniek en kunst, noch in enig schepsel, maar in God alleen, bron van alle goed en alle liefde» (KKK,1723).

«Het enige onderwerp van mijn gedachten»

Wanneer ze weer terug is in haar villa in Garda haalt Alessandra eind 1907 de band weer aan met Mgr. Serenelli aan wie ze schrijft: «Ik weet dat mijn gebed meer dan onwaardig is om tot God op te stijgen. Ik waag het echter toch om met koning David te zeggen: Heb medelijden met mij, Heer, genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd... Help mij de weg te vinden die mij naar God voert want groot is mijn smart van Hem verwijderd te zijn en dat is het enige onderwerp van mijn gedachten». De prelaat weigert niet het verloren kind te ontvangen en hoort weldra haar biecht aan; al in het voorjaar van 1908 volgt Alessandra een retraite van de heilige Ignatius. De Oefeningen van de H.Ignatius hebben door de eeuwen heen vruchten van overvloedige heiligheid afgeworpen. Paus Johannes Paulus II heeft ze in navolging van zijn voorgangers aan iedereen en met name aan de jongeren aanbevolen: «Iedereen zou ze een keer moeten doen, met name op bepaalde delicate momenten in de groei, als wij willen dat de jongeren christenen blijven» (17 november 1989).

Om zich te belasten met de opvoeding van haar twee kinderen neemt Alessandra een Franse priester als huisonderwijzer in dienst, de eerwaarde Gorel aan wie ze haar laatste bezwaren tegen het geloof uiteenzet. Daar ze ervan overtuigd is dat de katholieke leer in tegenspraak is met haar verstand, heeft ze er bijvoorbeeld moeite mee de mogelijkheid van een wonder toe te laten. Ze heeft nog niet begrepen dat «hoewel het geloof boven de reden is verheven, er nooit een echt gebrek aan overeenstemming kan bestaan tussen geloof en verstand, gegeven het feit dat het dezelfde God is die de mysteries openbaart en het geloof doorgeeft, en die in de menselijke geest het licht van de rede laat neerdalen: God zou onmogelijk zichzelf kunnen ontkennen, noch zou het ware ooit het ware kunnen tegenspreken» (Concilie Vaticanum I, Dei Filius, IV). Het wonder is mogelijk want God, die de maker is van de natuurwetten, bezit eveneens het vermogen hierop uitzonderingen te maken. Jezus Christus heeft wonderen verricht om zijn opdracht en zijn goddelijke natuur te bewijzen, en Hij geeft dezelfde macht aan sommigen van zijn Heiligen, met het oog op het welzijn van de zielen.

De eerwaarde Gorel raadt Sandra aan een reis naar Lourdes te maken. Zij stemt hiermee in, maar niet zonder scepsis en op 5 augustus 1910 bevindt ze zich als verordend door de Voorzienigheid in het bureau waar wonderen medisch worden vastgesteld, bij gelegenheid van de opmerkelijkste wonderbaarlijke genezing van het jaar, die van een verlamde patiënt die was aangetast door een ongeneeslijke ontsteking van het ruggenmerg. Voortaan is ze overtuigd van de mogelijkheid van wonderbaarlijke genezingen. Diep ingekeerd gaat ze te biecht bij de eerwaarde Gorel die na haar dood zal zeggen: «Alle aarzelingen, alle uitvluchten, alle weerstanden waren overwonnen, en deze keer voor altijd». Alessandra merkt nog op: «Ik heb veel nagedacht over de daad die ik heb verricht in Lourdes en ik ben blij te kunnen zeggen dat ik niet onder invloed van een religieuze opwelling heb gehandeld, maar dat ik een vrijwillige en overdachte daad heb gesteld die lang was voorbereid door jaren van studie en overpeinzing».

Jouw rustplaats

De gedachte om religieuze te worden laat haar niet meer los. Ze hernieuwt voor God haar zelfgave en vraagt Hem haar verstand te verlichten. Zij die vroeger, nadat ze een bezoek had gebracht aan een religieuze, had uitgeroepen: «Ik zou wat mij betreft armoede kunnen verdragen, maar niet mijn onafhankelijkheid kunnen opgeven en mijn wil onderwerpen aan iemand anders», verlangt er nu naar te gehoorzamen. Ze voelt zich aangetrokken tot de Karmelietenorde, grotendeels «omdat dit een orde voor boetedoening is... Ik ervaar de absolute noodzaak van een tamelijk hard leven, dat is een van de voornaamste redenen die mijn keuze voor de Karmel hebben bepaald». Vanaf juli 1911 vindt de markiezin de weg naar Paray-le-Monial, de stad die beroemd is om de verschijningen van het Heilig Hart.De eerwaarde Gorel heeft haar de Karmel van deze stad aanbevolen. Frankrijk is beter dan Italië waar ze te bekend is. Ze is nauwelijks aangekomen of ze hoort een innerlijke stem die tegen haar zegt: «Hier is jouw rustplaats». De Priorin accepteert haar en het moment van haar intrede wordt vastgelegd voor de daaropvolgende herfst. Alvorens Garda te verlaten gaat ze naar de parochie om er vergeving te vragen voor de schandalen waartoe ze aanleiding heeft gegeven. Op 28 oktober 1911 sluit de poort van de Karmel van Paray zich achter haar.

Het noviciaat van Alessandra, die de naam Zuster Marie de Jésus heeft aangenomen, is een zware periode: ondanks haar grootmoedige inzet kost het haar moeite te wennen aan een arm en afhankelijk leven. Ze is 35 jaar en in geen enkel opzicht voorbereid op het strenge karakter van het leven van de karmelietessen, noch op de beperkte leefruimte binnen een clausuur. Maar ze wordt vooral gekweld door de geestelijke dorheid vanaf het begin van 1912: «Onmogelijk te bidden, te denken, te lezen. Ik zie geen eind aan deze beproeving. Ik weet niet of ze goddelijk is of dat ik in een bodemloze afgrond ben gestort», schrijft ze in haar dagboek. Haar geloof dat ze zo moeizaam heeft veroverd en de zekerheid van haar religieuze roeping blijven als enigen overeind. Vanaf 1914 ontvangt ze echter na deze tijd van innerlijke verlatenheid de ene vertroosting na de andere mystieke genade.

De duivel door wie deze novice sterk getroebleerd wordt zit haar op honderd en één manieren op de hielen, fysieke vervolgingen inbegrepen, vaak waargenomen door de andere karmelietessen: vreemd kabaal, geluiden van voetsstappen die Zuster Marie de Jésus volgen...Maar zij laat zich niet intimideren. Ze wordt sterk aangetrokken door herstellend lijden en penitentie; dat moet zelfs worden afgeremd door haar priorin. Wanneer ze is benoemd tot verpleegster krijgt ze de zorg voor een karmelietes die is aangetast door de tuberculose. Terwijl ze de zieke een prik toedient prikt ze door een verkeerde beweging zichzelf met de naald waardoor ze met de molecuul wordt ingeënt. Een paar dagen later manifesteert de ziekte zich ook bij de geïmproviseerde verpleegster: koortsaanvallen, grote gezwellen die zich vier jaar lang met korte tussenpozen opnieuw voordoen. Maar ze sterft niet. Onze-Lieve-Heer heeft haar nog nodig. Op 26 april 1913, wanneer de ziekte even wat minder is legt Zuster Marie de Jésus haar geloften af. Een jaar later benoemt de priorin de jonge geprofeste zuster tot novicemeesteres.

In 1916 verliest ze haar twee zonen, die ook door de tuberculose waren aangetast. Vervolgens komt in maart 1917 de priorin van Paray te overlijden. Zuster Marie de Jésus wordt gekozen om haar op te volgen. Haar Karmel wordt diep getekend door haar veeleisende spiritualiteit, de nadruk die ze legt op de rol van de contemplatieven, die van God en de Kerk de opdracht hebben gekregen door gebed en offergave de genaden van inkeer te verkrijgen, die de wereld nodig heeft. Ze denkt aan de vele zielen die, zoals zij vroeger, het licht zoeken.

Dankzij de talrijke roepingen die in de Karmel van Paray terechtkomen, kan Moeder Marie de Jésus drie kloosterstichtingen ondernemen: in 1924 die van de Karmel van Valenciennes; in 1928 die van Montmartre, vlak achter de Basiliek Sacré-Coeur, in Parijs. Deze tweede stichting komt midden in de vele materiële en politieke problemen tot stand. Tenslotte gaat vanaf dat zelfde jaar 1928 de oude Chartreuse du Reposoir, op eenzame hoogte in de Haute-Savoie gelegen, opnieuw van start. Moeder Marie de Jésus voelt zich inderdaad gedreven om een «Karmel op de berg» te stichten om Jezus Christus in het mysterie van zijn Transfiguratie te verheerlijken. Het domein is zeer gehavend en moet met geduld worden gerestaureerd. Moeder Marie de Jésus brengt er iedere zomer door. De vestiging van de clausuur is voorzien voor 1931.

Gemakkelijk en goed

Maar in maart 1930 krijgt Moeder Overste een lever- en nieraandoening; ze wil echter naar de Reposoir om de laatste werkzaamheden te controleren. Haar toestand verslechtert in november. Overgebracht naar een kliniek in Genève op bevel van de doktoren, ondergaat ze vier vruchteloze chirurgische ingrepen. Ze ontvangt de laatste sacramenten en overlijdt op 2 januari 1931, terwijl ze de laatste woorden van Jezus aan het kruis uitspreekt: In uw handen, Heer, beveel ik mijn geest. Terwijl ze gewoonlijk tegenover de dood met schrik reageerde, had ze een paar dagen tevoren bekend: «Ik heb iets ervaren dat ik nog nooit had gevoeld bij het naderen van de dood: de aantrekkingskracht van God, de dorst naar God; en ik heb begrepen hoe gemakkelijk en goed het is naar Hem toe te gaan...Terwijl ik lichamelijk de schrikwekkendste pijnen ondervond, verkeerde mijn ziel in een onuitsprekelijke vredigheid en gelukzaligheid, door deze aanwezigheid die alles vervult».

Laten wij, aangemoedigd door het voorbeeld van de bekering van Alessandra aan de Heilige Geest vragen ook ons , zoals Jezus ons heeft beloofd, de weg te wijzen naar de volle waarheid (cf. Joh 16,13) zodat wij naar God zullen gaan in wie het geluk en de vrede zijn te vinden waarvoor wij zijn geschapen.

Dom Antoine Marie osb