|
Baixar como pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
1 Maro 2016 Maand van Sint-Jozef |
Op 7 oktober 2012 heeft Paus Benedictus heilige Juan de Avila tot kerkleraar verheven. «Als groot kenner van de Heilige Schrift, zo zei de Heilige Vader, was deze priester begiftigd met een vurige missionaire geest. Hij heeft bijzonder diepgaand weten door te dringen in de mysteries van de Verlossing die door Christus voor de mensheid is bewerkstelligd. Als man van God verenigde hij het voortdurend gebed met apostolisch handelen. Hij heeft zich gewijd aan preken en aan de ontwikkeling van de sacramentele praktijk waarbij zijn missie zich vooral richtte op de verbetering van de opleiding van de kandidaten voor het priesterschap, religieuzen en leken, met het oog op een vruchtbare hervorming van de Kerk.» Juan de Avila, weinig bekend in Frankrijk, maar heel beroemd in Spanje, heeft op de Kerk van dit land in de XVIe eeuw duidelijk zijn stempel gedrukt.
Juan de Avila is geboren in 1500 in een stadje in het zuiden van Nieuw Castilië, als zoon van Antonio Avila, rijk koopman, en van Catharina Xixona, en is geen familie van de grote heilige Theresia (1515-1582). Zijn vroege jeugd verloopt vreedzaam. In 1514 gaat hij Rechten studeren aan de beroemdste universiteit van het schiereiland, in Salamanca, maar in 1517 verlaat hij ongediplomeerd de stad en trekt zich terug in zijn familie. «Toen hij zich naar een stierenrace begaf en aan steekspelen deelnam, openbaarde de Heer hem zo overduidelijk hoe onbekommerd de wereld omging met de dood en hoe de wegen die naar het heil leiden werden vergeten, dat hij kwaad werd op zichzelf, zo zeer was hij als alle anderen in beslag genomen door dingen die niet van betekenis zijn en sloeg hij geen acht meer op de rekenschap die we tegenover God zullen moeten afleggen... Eenmaal weer thuisgekomen, wijdde hij zich langdurig aan de beschouwing van de ijdelheid der dingen van deze wereld. Tenslotte geeft hij de rechtenstudie op om zich nog alleen bezig te houden met de zaken van God.» Heilige Gregorius verhaalt van een soortgelijke beslissing bij heilige Benedictus toen deze nog een jongeling was: diens ouders «stuurden hem naar Rome om zich aan de studie der letteren te wijden. Maar hij merkte dat het voor velen een aanleiding was in de afgrond van de ontucht terecht te komen: hij had dan ook nauwelijks een voet in de wereld gezet of hij trok zich al terug uit angst dat hij door enig contact met genoemde studie hij daardoor geheel en al in die afgrond zou worden gestort. Dus met minachting voor de studie der letteren ging hij op zoek naar een heilige stijl van leven» (Dialogen, II, 1). Zonder te willen ontkennen dat studeren iets goeds is, moeten deze voorbeelden ons eraan herinneren dat wij niets moeten verkiezen boven ons in dienst stellen van God en het heil van onze ziel. Want het ware geluk, zo zegt de Catechismus van de Katholieke Kerk, «ligt niet in rijkdom of welzijn, noch in menselijke eer en macht, noch in welk menselijk werk dan ook, hoe nuttig dit ook moge zijn, zoals wetenschap, techniek en kunst, noch in enig schepsel, maar in God alleen, bron van alle goed en alle liefde» (CKK 1723).
Wanneer hij weer onder het ouderlijk dak is teruggekeerd krijgt Juan de Avila een kamertje tot zijn beschikking waarin hij penitentie begint te doen. Hij gaat vaak te biecht en brengt lange uren door voor het Allerheiligste. Op een dag in 1520 raadt een franciscaner vriend hem aan in Alcalá te gaan studeren. De Universiteit van Alcalá, zeer recentelijk gesticht, vertegenwoordigt bijna alle geestelijke stromingen van die tijd, met name het illuminisme, omvangrijke beweging die tracht een oplossing te bieden voor de ontaarding van het christendom (verval van de religieuze ordes, de achteruitgang van de deugdzaamheid en de wetenschap binnen de geestelijkheid), door de dorst naar een verinnerlijkt christendom in geest en in waarheid op te wekken. Het illuminisme is niet vrij van een zeker opgeklopt subjectivisme, met zijn vleug van minachting voor de hiërarchie, de ceremonies en de sacramenten van de Kerk. Johannes ondergaat er de invloed van. In 1523 behaalt hij zijn baccalaureaat in de wijsbegeerte en begint aan een studie theologie die hij tot in 1526 zal voortzetten. Maar pas in 1537 zal hij in Granada de titel Maestro veroveren welke in Spanje verwijst naar een doctor in de theologie.
Liever twaalf armen dan een banket
Juan wordt in 1525 tot priester gewijd en valt weldra op door zijn gloedvolle jeugdige welbespraaktheid en zijn vurige naastenliefde. Op de dag van zijn eerste Mis weigert hij het banket dat te zijner ere in zijn geboortedorp is georganiseerd om zijn maaltijd te delen met twaalf armen. Als vriend van de nederigen droomt hij ervan naar de West Indies te vertrekken waarover al meer dan een kwart eeuw zoveel wordt gesproken. Maar ondanks zijn levendig verlangen het missionarisleven te omhelzen vertrekt hij niet, daar een Sevilliaanse priester hem heeft laten zien dat er een groot gebied is voor apostolaatwerk in Andalusië, dat nog ruimschoots bevolkt is door morisken, nieuwe, min of meer oprechte, bekeerlingen uit de islam. Na tussenkomst door de aartsbisschop van Sevilla besluit de jonge priester in Spanje te blijven. Hij start zijn apostolaat in Sevilla met preken in hospitalen, catechismusonderricht aan schoolkinderen en les geven in de christelijke leer op de pleinen. Vanaf dat moment begint ook zijn loopbaan als reizend predikheer. In de huizen waar hij logeert onderricht hij groepen volwassenen hoe ze stil gebed kunnen beoefenen.
Het beschouwend gebed is, volgens heilige Theresia van Avila, «slechts een intieme vriendschappelijke omgang met God waarbij men vaak onder vier ogen praat met Hem door wie men zich bemind weet.» De Catechismus vervolgt: «Het beschouwende gebed is luisteren naar het woord van God... de gehoorzaamheid van het geloof, een onvoorwaardelijke aanvaarding door de dienstknecht en liefdevolle instemming van het kind» (CKK 2716).
Maar onder het gehoor van Juan bevinden zich vrouwen en dat volstaat om kwaadwillende geruchten te laten verspreiden die hem noodzaken dit apostolaat op te geven. Hij behoudt evenwel zijn grote innerlijke vrijheid: op een dag wanneer hij in een kerk wil gaan preken wordt hij hiervan weerhouden door een prediker van pauselijke aflaten. Juan trekt zich heel eenvoudig terug; maar de mensen volgen hem en laten de andere alleen. Later ontmoet deze hem op het plein, scheldt hem uit en geeft hem een klap in het gezicht. Juan werpt zich aan zijn voeten om hem om vergeving te vragen!
Luister, dochter!
In 1527 maakt dona Sancha Carrillo, een deftig meisje van hoge komaf, zich gereed om naar het hof te vertrekken als hofdame van de keizerin. Haar broer, don Pedro, priester en volgeling van Juan, overtuigt haar van de noodzaak eerst te biecht te gaan bij Pater Avila. Daar komt ze volledig veranderd van terug, verlaat het hof en wijdt zich aan de Heer: ze kiest voor een leven in twee tegen het landgoed aanleunende vertrekken; zij zal het in die uitzonderlijke levensstaat volhouden tot aan de dood. Juan schrijft voor haar het Audi filia (Luister, dochter, Ps 45 (44), 11), zijn enig mystiek boek. Later, in Granada, bekeert zich onder zijn invloed de toekomstige Johannes de Deo, de stichter van de moderne ziekenhuizen. De bekering van Francesco van Borgia, vorst met nauwe banden met Karel V en keizerin Isabella, zal kort na het overlijden en de begrafenis van die om haar schoonheid en intelligentie bewonderde prinses plaats vinden: de preek die in Granada door Juan wordt uitgesproken zal in de ziel van Francesco de gedachte verankeren hoe ijdel de dingen van deze wereld zijn. Bij zijn dood zal de rijke niets meenemen; zijn pracht daalt niet met hem af, zegt de Psalm (49 (48), 18); en wat koning Ezechias betreft, die verzucht in deze bewoordingen: U rolt mijn leven op als een stuk linnen dat een wever afsnijdt van het getouw; ik begon nauwelijks te weven of God sneed het al af... (Js 38,12). Deze overpeinzingen zullen Francesco van Borgia ertoe brengen om toelating tot de Sociëteit van Jezus, waarvan hij de derde Generaal Overste zal worden, te verzoeken; hij zal in 1671 heilig worden verklaard.
Tijdens de herfst van 1531 geven verklikkers Juan de Avila bij het Inquisitie Tribunaal aan voor ketterij: hij wordt beschuldigd van illuminisme en zelfs van lutheranisme. In 1532 wordt hij in de gevangenis van Sevilla gestopt. De Spaanse Inquisitie is zeer wantrouwend vanwege de talrijke pogingen de protestantse ketterij te introduceren op het schiereiland. Juan van Avila die het Evangelie beschouwt als de voornaamste bron van het innerlijk leven, lijkt in de buurt van Luther te komen voor wie de Heilige Schrift de enige leidraad is van de christen. Anderzijds kunnen bepaalde uitdrukkingen van Juan over het beschouwend leven worden begrepen als zijnde illuministisch (zelfstandigheid van de spirituele christen tegenover het kerkelijk leergezag). Hij weet zich echter voor het illuminisme te hoeden. Aan een jongeman schrijft hij: «Ik waarschuw je voor een misvatting die eruit bestaat te geloven dat de ware liefde Gods in het gevoel zit dat men ervaart. God maakt zijn liefde niet in een gevoel ervaarbaar, maar daar waar je die juist begrijpt, te weten wanneer je uit liefde tot Hem onoverdacht lijdt, wanneer je uit Zijn hand alles aanneemt zonder iets af te wijzen, wanneer je er meer waarde aan hecht deemoedig, kuis en geduldig te zijn, voor Christus te lijden, te zwijgen en veracht te worden, dan bepaalde emoties, respectievelijk bijzondere devotie te ervaren.»
Een ontzaglijk grote eer
Naar mate het proces vordert wordt duidelijk dat de zalige het slachtoffer is geweest van een ware samenzwering: beledigde welgestelden, jaloerse confraters hebben geprobeerd hem zijn zorg voor de armen of zijn successen als predikheer betaald te zetten. Op kritieke momenten in het proces bewaart Juan zijn vertrouwen op God en weigert zelfs gebruik te maken van het recht getuigen à charge tegenbewijs te mogen leveren. Vanuit zijn gevangenis in Sevilla vertrouwt hij zijn vrienden toe: «Beminde broeders, moge het God behagen jullie ogen te openen om te erkennen hoeveel gunsten Hij ons heeft verleend, daar waar de wereld slechts nadelen ziet; hoezeer strekt het ons tot eer, wanneer wij God proberen te eren, dat onze eer te grabbel wordt gegooid; welk een ontzaglijk grote eer is ons voorbehouden vanwege de afmatting van het moment; wat zijn ze teder, vol van liefde en zacht, de armen die God uitstrekt om hen te begroeten die gewond zijn in de strijd voor Hem!» Op 5 juli 1533 verklaart het tribunaal hem openlijk onschuldig, maar nodigt hem uit voorzichtiger te zijn in zijn woordkeuze wanneer het Gods woord betreft, en zijn vroegere gehoor bijeen te brengen om hen nog duidelijker uit te leggen wat ze nog niet goed hadden begrepen. Daarover gaat een plechtige preek die hij in Sevilla uitspreekt in tegenwoordigheid van de inquisiteurs, en die met geestdrift wordt begroet door het gehoor.
Er melden zich reeds leerlingen voor zijn school. Deze gaan het Andalusië doorkruisen waarin Christus zo vaak afwezig is en dat een gebied is waar soldaten met verlof vrij spel hebben om het zwaard te trekken en struikrovers, onfijnzinnige ambtenaren, gevallen vrouwen en hun beschermers geen strobreed in de weg wordt gelegd. Met rijkdom wordt trots gepronkt onder de rijksgroten en dat zelfs onder de geestelijken... Bij hen vergeleken leidt de grote massa van landarbeiders, arm als hun akkers, vaak door de priesters in de steek gelaten, onbekend met godsdienst en voor hekserij een gemakkelijke prooi, een kommerlijk bestaan. Niets bindt de leerlingen van Juan, noch een gelofte, noch een belofte van stabiliteit of gehoorzaamheid: geen enkele hiërarchie noch organisatie, zoals wel in de Sociëteit van Jezus, die qua opzet zo verwant is. Deze nieuwe evangelieverkondigers hebben weinig gemeen met de meeste priesters van die tijd, zonder roeping, onopgeleid en belust op kerkelijke inkomsten.
Het zaadje water geven
Vanuit Cordoba organiseert Juan een belangrijke missie vanaf 1546: hij stuurt zijn leerlingen, meer dan vierentwintig, naar het platteland. Hij wil dat ze twee per twee vertrekken, met toestemming van de bisschop en onder diens gezag, dat ze in de tehuizen of in de sacristieën overnachten, geen misgeld aanvaarden, noch giften, maar de aangename geur van Christus bij zich dragen. Op feesten en partijen nemen ze de boeren de biecht af; als er onenigheden zijn zullen ze proberen de vrede te herstellen. Het bij het Doopsel ontvangen geloof is vergelijkbaar met een zaadje dat water moet krijgen: kennis van Christus en zijn Woord beluisteren, bidden om hulp als goede gewoonte en sacramenten ontvangen zijn het water waar het geloof behoefte aan heeft om te groeien en vrucht te dragen. Dit levengevend water aanbieden aan de kinderen Gods is het doel van de missies.
In die jaren wordt in de groep van priesters van Juan overwogen een congregatie van heilige, daadkrachtige priesters op te richten. Hij zelf droomt ervan want hij ziet hoe zijn werk dat hij in Granada in 1538 is begonnen, in de loop der jaren vastere vormen aanneemt. Het is echter niet de wil van Onze-Lieve-Heer. Juan voelt zich moe en ziek; hij heeft overigens kennis gemaakt met de Orde van Ignatius van Loyola die beantwoordt aan zijn aspiraties: «De Heer heeft juist uw Ignatius gekozen om het werktuig te zijn van wat ik van plan was, maar niet kon verwezenlijken», verklaart hij in 1553 tegenover Pater Villanueva die hem namens Heilige Ignatius is komen opzoeken. Hij aarzelt niet zijn goedkeuring te verlenen aan de toetreding van sommigen van zijn leerlingen tot de Sociëteit van Jezus. De uitstraling van Juan blijft evenwel aanzienlijk. Vanuit verschillende streken van Spanje en Portugal wendt men zich tot hem om raad en men bedelt hem ook om zijn leerlingen.
Maar flink uit zaaien gaan is niet genoeg, jongeren moeten grondig worden gevormd en er moeten mensen worden gevonden om hen op te leiden. Hij zet er zich met hart en ziel voor in en weet werken van de grond te krijgen die stand houden.In Granada herorganiseert hij de in 1532 opgerichte universiteit evenals het college dat hij had bestemd voor de kinderen van de morisken; hij ondersteunt de bisschop bij de oprichting van een seminarie avant la lettre, en een huis bestemd voor priesters die reeds gewijd zijn, maar weinig kennis bezitten van wijsbegeerte en godgeleerdheid. Daarna komen de colleges van Jerez, Cordoba en andere plekken. Maar het meesterwerk van Juan is Baeza. Hier ontstaat, als een voorbeeld van organisatie en methode, het beroemdste college van Avila dat, geleidelijk aan, de vormen krijgt van een universiteit waar kleinen, middelgroten en groten hun intellectueel en spiritueel voedsel vinden. Men leert er lezen en schrijven, de leer dat wil zeggen de catechismus tot aan de hoogste vakken: de heilige Schrift en de godgeleerdheid. Er worden ook meisjes toegelaten.
Vastberaden
In zijn ijver de heiliging te bevorderen van de geestelijkheid doet Juan zijn best om de inspanningen van de herders te steunen: «Diep zijn onze wonden, schrijft hij aan de Paus ter gelegenheid van het concilie van Trente; ze zijn oud geworden en verontrustend. Ze kunnen niet met een placebo worden behandeld ; het is geen tijd voor zwakheid en veronachtzaming. Er is vastberadenheid nodig om het Kruis te aanvaarden, ontdaan van alle gemoedsaandoeningen, zoals de Heer deed.» Hij stelt een gedragsregel voor om zich aan te houden, die is ontleend aan de lessen die de geschiedenis ons heeft geleerd en vooral ook aan het Woord Gods. Zijn raadgevingen zijn praktisch: nederigheid, innerlijke samenhang, penitentie, in één woord bekering. Door zijn werk met de colleges inspireert hij indirect het concilie. Paus Paulus III, die deze vergadering in 1545 bijeen roept, kent dit werk goed aangezien hij op 14 maart 1538 het door Juan in Baeza gestichte college kerkrechtelijke status heeft verleend. Het zaad van de tridentijnse seminaries is daarbij inbegrepen. Maar Avila speelt een rechtstreeksere rol in de tweede en derde periode van het concilie, als raadgever van een Spaanse prelaat, oud leerling ervan uit Alcala, don Pedro Guerrero, die aartsbisschop is geworden van Granada. Hij schrijft twee memorandums voor hem die van kapitaal belang zijn en voor een deel in de conciliebesluiten van Trente zijn opgenomen. Het ene heeft als titel De Hervorming van de kerkelijke staat, het andere Advies aan de Bisschoppen. Juan schenkt heel in het bijzonder aandacht aan de catechismus. Hij publiceert in 1554 een korte catechismus in versvorm, die terstond wordt vertaald in het Italiaans door de Jezuïeten. Hij laat zijn verzen zingen tijdens processies en statieplechtigheden waarbij met de kinderen de christelijke leer in de vorm van vragen en antwoorden wordt doorgenomen. Zijn methodes zullen overal in Spanje en zelfs daarbuiten navolging vinden.
De erfenis van Juan van Avila is vooral een manier van preken, levendig, evangelisch, eenvoudig, bevlogen en praktisch. Hij neemt een voorbeeld aan H.Paulus, «aan de heidenen door God als prediker gegeven». Luis van Granada, een van zijn toehoorders, schreef: «De Meester sprak zo vol van vuur en zo in vervoering door die liefde en door het verlangen de zielen te redden dat hij alleen nog belangstelling had dan voor wat zou kunnen bijdragen tot hun heil. Uit die liefde vloeiden het vuur en de geest voort waarmee hij preekte.» De toestroom van mensen die naar hem kwamen luisteren was zo groot dat de meesten alleen konden staan. De heilige priester nodigde de zondaren uit zich met God te verzoenen en nam zodra de preek beëindigd was plaats in de biechtstoel. Sommige van zijn preken zijn bewaard gebleven: eenvoudig, in dialoogstijl geschreven met Juan die vragen stelt en het antwoord geeft. Hij verkondigt: «Wij hebben een God en Heer wiens wezen het is oneindig lief te hebben... Om te getuigen van de opperste verhevenheid van de liefde die Hij ons toedraagt, wilde Hij ons zijn geliefde Zoon geven opdat wij, in het bezit van zon volmaakt bewijs, te weten God zelf, geloof zouden hechten aan deze waarheid: God heeft ons lief!»
Het Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk begint met deze fundamentele verklaring: «God die oneindig volmaakt en gelukkig is in zichzelf, heeft volgens een plan van zuivere goedheid in vrijheid de mens geschapen, om hem te laten delen in zijn eigen gelukzalig leven. Toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God de Vader zijn Zoon gezonden als Verlosser en Redder van de mensen, die in zonde gevallen waren, om hen in zijn Kerk samen te roepen, opdat zij door de werking van de Heilige Geest zijn aangenomen kinderen, en erfgenamen van zijn eeuwige gelukzaligheid zouden worden.»
Na dit welwillende plan van God te hebben voorgelegd, benadrukt Juan de Avila de eisen die het Evangelie stelt. De zonde in al haar lelijkheid en boosaardigheid krijgt er flink van langs. Want de zonde «is een belediging van God: Tegen U alleen heb ik gezondigd, ik heb gedaan wat in uw ogen slecht is (Ps 51 (50), 6). De zonde keert zich tegen de liefde van God voor ons en wendt onze harten van Hem af» (CKK 1850). Juan toont er de eeuwige gevolgen van aan indien men zich niet bekeert de hel, de eeuwigheid zonder God, zonder liefde met de bedoeling de zondaar ertoe te brengen zijn gedrag grondig te wijzigen.
In zijn ijver spoort hij ons ertoe aan de betekenis van de zonde opnieuw te ontdekken. «Vanuit het geloof beschouwd, bestaat er geen groter kwaad dan de zonde, leert ons de Catechimus van de Katholieke Kerk (n. 1488). Maar « vele gelovigen hebben een idee van zonde dat niet stoelt op het Evangelie, maar op algemene conventies en wat sociaal aanvaardbaar is, zo schreef heilige Johannes Paulus II (Brief aan de Priesters, Witte Donderdag 2001). Onze met ontuchtigheid overspoelde samenleving heeft de achting voor de kuisheid verloren; hoewel de meeste mensen hier anders over denken, zijn ongehuwd samenwonen en overspel nog altijd ernstige zonden. Hetzelfde geldt voor de anticonceptie. Heilige Johannes Paulus II legt het als volgt uit: «Wanneer de echtgenoten, door middel van anticonceptie, de twee betekenissen scheiden die God de Schepper geschreven heeft in het wezen zelf van de man en de vrouw, dan gedragen zij zich als «scheidsrechters» van Gods bedoeling ; dan «manipuleren» en verlagen zij de menselijke seksualiteit en daarmee de eigen persoon en die van de partner en wijzigen zij de waarde van hun «totale» wegschenking. Zo stelt de contraceptie tegenover de taal die, op een natuurlijke wijze de wederzijdse gave van de partners uitdrukt, een taal die hieraan objectief contradictorisch is nl., het gaat hier niet meer over het zich totaal geven aan de andere ; daaruit vloeit niet alleen de positieve weigering van openheid voor het nieuw leven voort, maar ook een vervalsing van de innerlijke waarheid van de echtelijke liefde waarin de echtgenoten geroepen zijn zich met heel hun persoon weg te schenken» (Apostolische Exhortatie Familiaris consortio, n. 32).
«Jij hebt mij gezocht!»
Terwijl hij enerzijds de zonde aanklaagt, moedigt Juan de Avila de zondaar aan te vertrouwen op God waarbij hij Jezus Christus laat zien als onze Verlosser, onze Priester, ons Alles: «Oh, Jezus, op het Kruis hebt Gij mij gezocht, Gij hebt mij gevonden, Gij hebt mij verzorgd, Gij hebt mij bevrijd en bemind, en uw leven en uw bloed voor mij in de handen gegeven van wrede beulen. Op het Kruis wil ik U daarom zoeken. Op het Kruis vind ik U. U verzorgt me dan en U bevrijdt mij van mijzelf, ik die Uw liefde dwarsboom waarin mijn heil is gelegen... Met uw tekortkomingen voor ogen, kijk omhoog om de Gekruisigde voor jullie te zien, niet de gestorven Christus, maar de Christus die naar jullie kijkt en op jullie wacht, met open armen. Beschouw wat hij aan het Kruis voor jullie gedaan heeft en wat jullie voor Hem hebben gedaan, wat jullie Hem nog elke dag aandoen» (Brieven 58 en 232).
Van 1555 tot 1559 gaat een steeds ziekere, bijna blinde Juan de Avila nog altijd door met raad geven aan naar volmaaktheid hunkerende priesters en zielen. Hij trekt zich terug in Montilla in een eenvoudig huis waar hij op 10 mei 1569 als een heilige komt te sterven. Zijn sterk in aantal afgenomen sociëteit zal zijn werk voortzetten tot tegen het einde van de eeuw om vervolgens te verdwijnen. Maar het gezaaide graan zal verrijzen en de Spaanse geestelijkheid zal ruimschoots profiteren van de ijver en de methodes van de hervormer. In 1944 door Pius XII als patroon aan de Spaanse geestelijkheid geschonken, wordt hij door Paulus VI op 31 mei 1970 heilig verklaard.
Tegen een vermaard theoloog die hem om raad vroeg voor preken die vruchten afwerpen, zei Juan de Avila: «Bemin zeer Onze-Lieve-Heer». Soortgelijk was de fundamentele aanbeveling van heilige Benedictus aan zijn geestelijke zonen: «Niets boven de liefde van Christus stellen» (Regel, hfdst 4, 21). Mogen wij die iedere dag meer in praktijk brengen!