Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
30 november 2005
H. Andreas


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Op een ochtend in 1847 deelt Don Bosco medailles uit aan kinderen die waren toegestroomd, waar hij voorbijkwam. Een verlegen uitziende jongen van een jaar of tien gaat voor hem staan en steekt zijn hand uit. «Ha, ben jij het, Michiel! Wat wil je? Een medaille... Een medaille? Nee. Iets veel beters. En wat dan wel? Hier, neem aan!» En terwijl hij dit zegt steekt Don Bosco zijn linkerhand uit die open is, maar leeg en met de rechter die hij dwars op de linker laat rusten, doet hij alsof hij haar in tweeën wil snijden om er de ene helft van aan te bieden. «Kom op! Neem aan! Neem aan!» Aannemen, maar wat dan? De hand blijft leeg. Wat bedoelt hij? vraagt het kind zich af. Een paar jaar later zal Don Bosco het raadsel uitleggen: «Beste Michiel, jij en ik zullen in het leven altijd alles delen: smart, zorgen, verantwoordelijkheden, vreugden en het overige, al het overige zullen we gemeenschappelijk hebben».

Michiel Rua is geboren in Turijn, op 9 juni 1837, als laatste van negen kinderen. Zijn vader Giovanni Battista Rua, controleur op de wapenfabriek van Turijn, overlijdt op 2 augustus 1845. De weduwe, mevrouw Rua, behoudt haar woning op het fabrieksterrein. Op een zondag in de herfst van 1845 duwt Michiel tegen de deur van het beroemde patronaatsgebouw van Don Bosco. Deze loopt op hem toe, legt een paar seconden lang de hand op het hoofd van de jongen en kijkt hem merkwaardig strak aan. Michiel geeft zich weldra gewonnen aan de goedheid van de jonge priester die hem twee maanden na de dood van zijn vader, als door de Voorzienigheid geleid, in het patronaat opneemt. Het is geen gewoon patronaat: daar geen enkele eigenaar de veel te luidruchtige kinderen wilde hebben, trekt Don Bosco van de ene naar de andere plek. Hij is het voorwerp van veel kritiek. Op een dag zegt de aalmoezenier van de wapenfabriek tegen Michiel: «Wat? Weet je niet dat Don Bosco ernstig ziek is? Dat is onmogelijk; ik ben hem eergisteren nog tegengekomen. En toch is het zo! Hij lijdt aan een ziekte waar men maar moeilijk van geneest: het zit in zijn hoofd!» Even later doet de directeur van de wapenfabriek er nog een schepje boven op: «Arme Don Bosco! Weet je niet dat hij aan duizelingen lijdt?» Vijftig jaar later zal Don Rua hierover opmerken: «Als ze me dat over mijn vader hadden gezegd, had ik er geen groter verdriet van gehad».

Op 13 april 1846 vestigt het patronaat zich definitief in Valdocco, in de voorstad van Turijn. Omdat zijn werk zich uitbreidt voert Don Bosco een nieuwe methode in die hij niet meer los zal laten: zorgen dat uit de groep aanvoerders voortkomen die in staat zijn de groep bij te lichten en leiding te bieden. Op een dag in 1850 vraagt hij aan Michiel: «Wat ga je volgend jaar doen? Naar de fabriek om mama te helpen die zich voor ons zoveel offers heeft getroost. Zou het je iets lijken je studie voort te zetten om priester te worden; wat zeg je daarvan? Ik zou meteen ja zeggen. Maar mama...wie weet? Praat er eens met haar over: ik hoor wel van je wat ze ervan denkt». Het antwoord van deze christelijke moeder is duidelijk: «Jou te zien als priester, dat zou het grootste geluk van mijn leven zijn... Zeg tegen Don Bosco dat ik erin toestem voor dit jaar, bij wijze van proef». Het kind snelt naar de priester om hem het goede nieuws te melden. Don Bosco legt de hand op de schouder van Michiel: in zijn blik schittert een immens grote verwachting; in de ogen van het kind staat een onuitsprekelijke vreugde te lezen.

Hiërogliefen

Onder toezicht van Don Bosco zet Michiel zijn studie voort. Aanvankelijk met een zekere nonchalance die hem slechte diensten bewijst, maar weldra betert hij zich en is het succes volledig. In 1851 verliest hij zijn broer Ludovico en vervolgens, in 1853, een andere broer, Giovanni Battista. «De volgende keer is het mijn beurt», zegt hij tegen Don Bosco. Maar de heilige voorspelt dat hij nog vijftig jaar zal leven. De vrije uren na zijn studie brengt hij door in het patronaat, met duizend en een vage karweitjes om het gewicht op de schouders van zijn meester te verlichten.Hij wordt ook expert in het aanbrengen van nieuwe kinderen. Nu en dan schrijft Don Bosco een paar vellen vol ter lering van de zielen; hij brengt 's nachts urenlang door met het corrigeren van zo'n tekst die overvol komt te staan met noten en gebruikelijke lettertekens. 's Morgens krijgen zijn jonge studenten voor de grap een of twee van die vellen onder de neus gedrukt en bekijken die vol schrik, niet in staat zijn nauwelijks leesbaar handschrift te ontcijferen. «Dat is werk voor Rua, roept Don Bosco dan uit». 's Avonds, als zijn werk voor de school af is, gaat Michiel inderdaad de hiërogliefen van zijn meester te lijf en herschrijft de tekst in zijn eigen onberispelijk handschrift.

Op 24 september 1853 neemt Don Bosco Michiel bij zich in huis en op 3 oktober wordt hij met een andere leerling, Roccheti geheten, gekleed met de soutane. Weldra voegen zich meerdere metgezellen bij de twee eersten. Op 26 januari 1854 brengt Don Bosco hen bij elkaar in zijn kamer en stelt hun een soort van noviciaattijd voor waarna ze zich kunnen binden door middel van geloften. Die dag nemen ze de naam aan van Salesianen, ter herinnering aan de heilige Franciscus van Sales die de kunst verstond van het bekeren van de zielen door goedheid en overredingskracht. Deze eerste Salesianen zetten zich in voor de jongeren: uitputtende patronaatsdagen, avondlessen, de klassen overdag, surveilleren, toneelrepetities, gymnastiek of muziek, bewogen recreatie-uurtjes, zelfstudie en het toedienen van de sacramenten. Daarbij hebben ze het lichtende voorbeeld van Don Bosco in hun directe omgeving: «Het gadeslaan van Don Bosco, tot in de nederigste handelingen, was mij veel meer van nut dan het lezen en overpeinzen van een verhandeling over ascese».

Een jaar later legt Michiel in besloten kring zijn eerste jaarlijkse geloften af. Zijn activiteiten worden steeds talrijker: hij wordt aangesteld als leraar rekenen, studiemeester, toezichthouder in de eetzaal, op de speelplaats, in de kapel. Hij wordt voortdurend en van nabij gemengd in de gesprekken van de kinderen onder elkaar en heeft aandacht voor ieder afzonderlijk, staat voortdurend klaar om te helpen, aan te moedigen en al die vrijheidslievende jeugd door middel van scholing te verheffen. Hij geeft ook godsdienstles en 's avonds na de maaltijd dicteert Don Bosco hem een Geschiedenis van Italië die bedoeld is om de tendentieuze handboeken in de diverse klassen te vervangen. Het vele werk dat hij dagelijks verzet belet hem niet van 1853 tot 1860 de lessen filosofie en daarna theologie te volgen op het Groot Seminarie. Zijn samenvattingen van de lessen zijn juist en helder. In 1858 gaan Don Rua en Don Bosco samen naar Rome om Paus Pius IX de Regels van de Salesianen aan te bieden. Op 18 december 1859 is de Salesianer Congregatie officieel gesticht. De stichter wordt erkend als Generaal Overste en Michiel Rua wordt benoemd tot geestelijk leidsman van het genootschap.

Aanstekelijke heiligheid

Op 28 juli 1860 wordt Don Rua tot priester gewijd. Don Bosco geeft hem schriftelijk een paar adviezen: «Je zult hard moeten werken en veel te lijden hebben. Er zijn geen rozen zonder doornen en je weet natuurlijk dat je de Rode Zee en de woestijn door moet om het Beloofde Land te bereiken. Onderga de beproeving moedig, zelfs midden in je ellende, je zult de vertroosting en de steun ondervinden van de Heer. Om je werk op aarde te volbrengen, luister naar deze raadgevingen: voorbeeldig leven, voorzichtigheid onder alle omstandigheden, doorzetten ondanks de vermoeidheid, ten dienste van de zielen, volledige onderdanigheid aan wat je van Boven wordt ingegeven, de hel voortdurend de oorlog verklaren, onwankelbaar vertrouwen in God». Vanaf het begin van het schooljaar 1860 wordt Don Rua de algemene leiding over de diverse klassen toevertrouwd. Een kenmerk van de beginperiode onder zijn beheer is de toestroom van leerlingen en de bovennatuurlijke sfeer waarin de zielen baden, de heiligheid waar iedereen door wordt aangestoken. Een getuige van die tijd zal vijfentwintig jaar later schrijven: «Een groot aantal van onze metgezellen was niet alleen goed, maar uitmuntend, ware voorbeelden op het gebied van de vroomheid, de arbeidzaamheid, de zachtmoedigheid, de penitentie, levende en stralende voorbeelden. Jonge lieden die voor alle goud van de wereld niet één doodzonde zouden hebben bedreven».

Deze resultaten werden verkregen dankzij de sacramenten die zij veelvuldig ontvingen. Voor Don Bosco is de wekelijkse biecht die men serieus aflegt met het vaste voornemen niet meer te zondigen de beste voorbereiding op een goede communie: «Het beste dat men kan doen voor een goede moraal is ontegenzeglijk op de juiste manier veelvuldig biechten en veelvuldig ter communie gaan». Voorts verklaart hij: «De veelvuldige communie is de grote zuil die de morele en materiële wereld ondersteunt opdat zij niet aan verval ten onder zou gaan. Gelooft u mij, ik overdrijf niet, de veelvuldige communie is een zuil waarop een van de polen van de wereld rust; de andere pool rust op de devotie voor de Heilige Maagd». Nog altijd volgens Don Rua: «Onze heilige stichter greep iedere gelegenheid aan om de veelvuldige communie aan te bevelen; het was de grondslag van zijn opvoedkundig stelsel. Zij die het niet hebben begrepen moeten het uiteindelijk doen met dwang en gestrengheid».

Doordat de Salesianen snel in aantal zijn gegroeid kan Don Bosco in Mirabello een Klein Seminarie oprichten. Op 20 oktober 1863 wordt Don Rua benoemd tot directeur . Don Bosco drukt de piepjonge directeur van zesentwintig als een van zijn kostbare raadgevingen op het hart de val te omzeilen van het activisme en het gebrek aan aandacht voor het lichamelijke en morele lijden van hen die aan zijn verantwoordelijkheid zijn toevertrouwd. In de kroniek van de Salesianen staat geschreven: «Don Rua gedroeg zich in Mirabello zoals Don Bosco hier. Men ziet hem voortdurend omringd door leerlingen die hij door zijn beminnelijkheid voor zich heeft ingenomen en die graag naar hem luisteren wanneer hij duizend en een interessante onderwerpen aansnijdt. In het begin van het jaar heeft hij zijn personeel aangeraden zich niet buitenmate veeleisend te betonen, de leerlingen niet bij het minste geringste te berispen en vaak de ogen te sluiten. Na het middagmaal treft men hem vaak aan onder de jongelui met wie hij speelt en zingt».

Ze moeten weten dat zij bemind worden

Don Rua heeft zich de manier van doen van Don Bosco eigen gemaakt. Daarover schrijft Paus Johannes Paulus II: «Qua methode gaat het bij Don Bosco om «genegenheid». Het betreft een houding in het leven van alledag die niet neerkomt op eenvoudige menselijke liefde en ook niet op bovennatuurlijke naastenliefde... De genegenheid vertaalt zich in de verbintenis die de opvoeder aangaat, die zich geheel wijdt aan het welzijn van de leerlingen, onder hen aanwezig is en bereid is offers te brengen en moeilijkheden onder ogen te zien bij het volbrengen van zijn opdracht. Dat alles vereist dat men waarlijk beschikbaar is voor de jongeren, dat men diepe sympathie voor hen koestert en bekwaam is met hen in dialoog te treden... Don Bosco heeft dit heel goed aangevoeld en uitgelegd: waar het op aankomt is dat de «jongeren niet alleen bemind worden, maar dat ze weten dat ze worden bemind»» (Brief voor de honderdste sterfdag van de heilige, 31 januari 1988).

Hoe toegewijd de groep Salesianer opvoeders ook is, zij is ook weer niet volmaakt. Er wordt meer dan een vergissing begaan; de successen van de nieuwe aanpak laten echter niet op zich wachten. Weldra stroomt het Groot Seminarie vol met roepingen die afkomstig zijn uit het Klein Seminarie. Don Rua is er zich wel van bewust en wordt dan ook belaagd door een hevige verleiding aan eigenliefde toe te geven. Hij probeert die wel van zich af te houden maar deze komt voortdurend in al haar onstuimigheid terug. Tenslotte neemt hij zijn leermeester in vertrouwen die hem schrijft: «Om van het kwaad van de hovaardij te genezen raad ik je het medicijn van de H.Bernardus aan. Herhaal voor jezelf regelmatig de volgende vragen: waar kom je vandaan? Wat is je taak op dit ondermaanse? Waar moet je uitkomen? Deze goed overpeinsde essentiële waarheden in herinnering brengen zal vandaag, zoals gisteren, heiligen opleveren».

In 1865 moet Don Rua deze stichting verlaten om zich in Turijn bij Don Bosco te vervoegen omdat deze is ziek geworden en heel veel werk heeft. Het grote huis van Valdocco, het patronaatsgebouw waarin tevens een internaat is gevestigd, telt bijna zevenhonderd leerlingen en zijn geest is verzwakt. Opmerkelijk behendig weet Don Rua langzaam maar zeker aan de slechte gewoonten een einde te maken en opnieuw een voorbeeldige discipline in het huis in te voeren. Maar in de maand juli van het jaar 1868 wordt de onafgebroken activiteit van Don Rua hem teveel: een acute buikvliesontsteking kluistert hem aan zijn bed. De dokters geven hem nog maar een paar uur te leven. Wanneer hij op een tafel de Heilige Oliën voor de toediening van de ziekenzalving ziet staan, verklaart Don Bosco: «Luister goed, Don Rua, zelfs als ze je zo het raam uit zouden gooien weet ik zeker dat je niet zou sterven». Nog maar een paar dagen later is de zieke inderdaad, de prognoses van de wetenschap ten spijt, buiten levensgevaar.

Don Bosco ontlasten

Nadat hij weer is hersteld neemt Don Rua de helft, zo niet meer, van Don Bosco's zorgen over. In 1869 vertrouwt deze hem de vorming van de novicen toe. Maar deze bijkomende taak stelt hem niet van veel andere taken vrij. Hij biedt het hoofd aan een indrukwekkende hoeveelheid werk, dankzij zijn even ordelijke als methodische geest, de beheersing van zijn zenuwstelsel, zijn kolossale geheugen, zijn werkdrift, zijn bekwaamheid om hulp te aanvaarden, maar vooral omdat hij van Don Bosco houdt en hem wil ontlasten. Hij laat geen middel onbenut om van zijn hele dag een onafgebroken gebed te maken. Hij wil zijn werken, zorgen en alledaagse vermoeienissen omtoveren in gebed. Al wat hij doet gebeurt in het aangezicht van God en Maria.

Maar beetje bij beetje raakt Don Rua door de ijver die hij aan de dag legt om de godsdienstplichten te doen nakomen en de discipline te handhaven uiteindelijk vervreemd van de kinderharten. Hij wordt meer gevreesd dan bemind. In huis doet de volgende stelling de ronde: «Aan een «nee» van Don Bosco heb je meer dan aan een «ja» van Don Rua». Don Bosco ontneemt hem dan de verantwoordelijkheid van prefect en laat zich geheel door hem ter zijde staan om te waken over de algemene belangen van de congregatie en laat zich door hem vergezellen op zijn reizen door Europa. Voortaan doen beiden alles gemeenschappelijk. Soms benutten ze zelfs hun charisma gemeenschappelijk voor het verrichten van wonderen. Op een dag komt er inderdaad een moeder in tranen bij Don Bosco, samen met haar zoon die door de dokters is opgegeven en naar het schijnt nog maar een paar dagen te leven heeft. Don Bosco die het te druk heeft vraagt aan Don Rua in zijn plaats de jongen de zegen van Maria Auxiliatrix te geven. Binnen het uur is het kind genezen.

Maar hoe intiem de twee priesters ook met elkaar omgaan, ieder bewaart zijn persoonlijkheid. Wat het zakelijk beheer aangaat, staan ze soms op gespannen voet met elkaar: Don Bosco is geheel geconcentreerd op het werk van de dag en is één en al vermetelheid; Don Rua, met zijn vooruitziende blik en alles eerst berekenend probeert zoveel mogelijk onvoorziene uitgaven te vermijden.

In 1884 zorgt de gezondheidstoestand van Don Bosco voor ernstige ongerustheid. Paus Leo XIII laat hem discreet verzoeken in zijn opvolging te voorzien. Op 24 september 1885 benoemt de stichter Don Rua als vervanger. De man die gisteren nog bekend stond om de spreekwoordelijke uiterlijke strengheid van zijn discipline wordt als nieuwe Overste vriendelijker, zijn stembuigingen krijgen iets zachts en een goedmoedige glimlach maakt dat zijn gezicht enigszins oplicht. Op 31 januari 1888 geeft Don Bosco zijn ziel weer aan God. Don Rua schrijft: «Onze ziel kan slechts troost vinden in de gedachte dat God in zijn oneindige goedheid alleen maar juiste en wijze dingen doet». Op de avond van de dag wanneer iedereen zich heeft teruggetrokken uit het kerkje waarin de op een stoel gezeten overledene te zien is, zit Don Rua twee uur lang in gebed verzonken voor hem. Als hij weer opstaat, is zijn ziel vervuld van een nieuwe kracht om de zware taak die hem wacht op zich te nemen. Niet lang daarna zegt hij tijdens een audiëntie bij Leo XIII: «Ik hoor Don Bosco ons een paar uur voor zijn dood nog voorhouden: «De Paus, de Paus, de Salesianen zijn voor het gezag van de Paus, overal en altijd»». Tijdens het onderhoud raadt de Heilige Vader Don Rua aan de uitbreiding van de congregatie tijdelijk stop te zetten om het reeds bestaande hecht en duurzaam te maken. Deze opgelegde onderbreking van twee jaar maakt het mogelijk de verhoopte bestendiging te verwezenlijken en de dringendste schulden af te lossen. Maar vanaf eind 1889 gaan er weer nieuwe stichtingen van start en vermenigvuldigen zich over de hele wereld.

Het doel van de patronaten

Als vurige apostel van de devotie tot het Heilig Hart van Jezus schrijft Don Rua aan zijn zonen: «Deze devotie is uitgesproken Salesiaans, want als opvoeders behoren wij de zeer zuivere liefde voor de jeugd, de zachtmoedigheid en lankmoedigheid die onze woorden en daden dienen te vergezellen, het geduld bij tegenslagen en beslommeringen die inherent zijn aan onze taak, de opofferingsgezindheid en de zielenijver uit het Heilig Hart van onze Meester te putten». In zijn brieven aan de Salesianen beveelt Don Rua vooral de patronaten aan en dringt erop aan dat zij hun eerste doel niet uit het oog verliezen: «Muziek, toneel en sport zijn middelen en niets anders, schrijft hij. Daar waar ze nuttig zijn kan men er gebruik van maken, maar steeds met de nodige behoedzaamheid, om de jeugd aan te trekken en haar volhardend te maken. Het uiteindelijk doel is het godsdienstonderwijs en de vorming van de zielen». Ter volharding van de jongeren die de Salesianer internaten verlaten bevordert hij de oprichting van verenigingen van oud-leerlingen. Tenslotte ziet hij er ook op toe dat er een gunstig klimaat in stand wordt gehouden om roepingen die ontstaan in de instellingen van zijn congregatie, welke deze ook zijn, te laten ontluiken en uit te groeien.

Zijn ijver voor de jeugd drijft hem tot gedurfde stappen die men niet van hem gewend was. Om zijn werken te financieren herinnert hij de in overvloed levende mensen aan hun plicht de behoeftigsten onder ons te helpen en verklaart de geestelijke en wereldlijke vruchten die de aalmoes kan afwerpen. Van 1889 tot 1909 gaat hij ieder jaar in de lente ongeveer drie maanden op reis. Hij legt op die manier meer dan 100.000 km af om aan iedere communauteit van zijn congregatie een bezoek te brengen. Deze reizen vergen echter veel van hem: hij raakt niet gewend aan de overtochten per boot, verdraagt maar moeilijk de nachtelijke reizen per spoor en past zich maar moeilijk aan aan het voedsel en de gebruiken van de verschillende landen. Met de leeftijd nemen de gebreken toe: zijn benen zijn gezwollen van de spataders of overdekt met wonden, zijn oogleden altijd ontstoken en tranende.

Deze jaren staan ook in het teken van zwaar leed. In 1895 wordt een Salesianer priester vermoord door een half waanzinnige leerling. Vijf maanden later zijn Mgr. Lasagna, een lid van het Salesianer Genootschap op wie veel hoop gevestigd was, zijn secretaris en vier zusters van Maria-Auxiliatrix het slachtoffer van een treinongeval. Vier jaar later wordt in Argentinië door een overstroming alles wat door tien jaar van missionaire arbeid materieel tot stand is gebracht vernietigd. In Frankrijk eist de regering na afkondiging van de zogenaamde Wet op de Verenigingen (2 juni 1901) sluiting en verkoop van de Salesianer instellingen. In 1907 wordt in een internaat van A tot Z een zedenschandaal in elkaar gezet en brengt in heel Italië een storm van protest tegen de Salesianen teweeg. Men heeft Don Rua nooit triester gezien dan in die dagen. Op bepaalde uren treft men hem aan met het hoofd tussen de handen, langdurig verzonken in zijn overpeinzingen en zijn gebed. Wanneer hij het niet meer uithoudt doet hij de gelofte dat hij een pelgrimstocht naar het Heilig Land zal maken als de eer van zijn religieuze familie volledig wordt hersteld. Hij wordt verhoord en brengt zijn gelofte ten uitvoer in 1908.

«Je ziel redden, dat is alles, dat is alles!»

In de herfst van 1909 moet een uitgeputte Don Rua het bed houden. In april daaropvolgend worden de pijnen zo hevig dat er een klacht over zijn lippen komt: «Moet ik om te sterven nog meer lijden dan ik al doe?» Op 6 april 1910 mompelt hij voor de laatste keer een schietgebed dat hij van Don Bosco heeft geleerd in de dagen van zijn prille jeugd: «Heilige Maagd, liefste Moeder, maak dat ik mijn ziel red!» en voegt er vervolgens aan toe: «Ja, je ziel redden, je ziel redden, dat is alles, dat is alles!». Tegen half tien geeft hij zonder klagen, zonder te bewegen, zijn ziel weer aan God.

Don Rua die door Paus Paulus VI op 29 oktober 1972 is zalig verklaard is een van de schone vruchten van heiligheid die door Don Bosco is voortgebracht. «In de Kerk en in de wereld is de integrale opvoedkundige visie die wij in Don Bosco zien belichaamd door een realistische heiligheidpedagogie, schrijft Paus Johannes Paulus II. Het wordt de hoogste tijd dat wij het begrip van heiligheid als onderdeel van het leven van iedere gelovige terugvinden als iets reëels». Het geheim van Don Bosco, de meester van de spiritualiteit van de jeugd, was dat hij «de diepere verlangens van de jongeren (behoefte aan leven, liefde, expansie, blijdschap, vrijheid en toekomst) niet teleurstelde, maar dat hij ze stap voor stap en op realistische wijze wist te leiden naar de ervaring dat de authentiekste idealen alleen in een «leven van genade», dat wil zeggen in de vriendschap met Christus, kunnen worden verwezenlijkt» (31 januari 1988).

Laten wij de gelukzalige Don Rua vragen ons te leren in vriendschap met Christus te leven via de simpelste dingen in het leven van alledag.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.