Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Deze brief in het Nederlands]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
29 juli 2020
feest van h. Marta


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Tijdens een colloquium over Hongarije, in oktober 1996, sprak heilige Johannes Paulus II vol lof over drie Hongaarse katholieken van de XXe eeuw: dokter Lászlò  Batthyány-Strattmann (†1931), Mgr. Vilmos Apor (†1945) en kardinaal Josef Mindszenty (†1975). Terwijl de Paus de twee laatsten de status van martelaar van het verzet tegen atheïstische dictaturen toekende, kwalificeerde hij de eerste als «held van de broederliefde». In maart 2003 heeft heilige Johannes Paulus II deze «dokter van de armen» verheven tot de eer van het altaar.

Een weerschijn van God

Ladislas (in het Hongaars Lászlò) Batthyány-Strattmann is geboren op 28 oktober 1870 in Dunakiliti, 90 km ten oosten van Wenen, in een vermaarde, welgestelde familie van Oostenrijks-Hongaarse magnaten (aristocraten). Zijn kinderjaren worden getekend door zware beproevingen: zijn vader laat het huisgezin in de steek, en, terwijl Ladislas nog geen twaalf jaar is, sterft zijn geliefde moeder ten gevolge van langdurige ziekte. De schoolresultaten van de adolescent zijn middelmatig; vanwege zijn ondeugendheid moet hij driemaal van school veranderen. In Wenen studeert hij eerst scheikunde, wijsbegeerte en sterrenkunde; maar zijn leven heeft geen doel, en zijn opvliegend karakter maakt hem onuitstaanbaar. Ten gevolge van een onverantwoordelijke verliefdheid wordt hij buitenechtelijk vader van een meisje waar hij zijn leven lang voor zal zorgen. Op zijn vijfentwintigste echter doet zich in zijn leven een verandering voor: hij besluit – in tegenstelling tot de gewoonten in zijn maatschappelijk milieu – een “burgerlijk” beroep uit te oefenen en te starten met een studie geneeskunde. Door diepgaand na te denken, tegenover God, over zijn misstappen en zijn jeugdzonden is hij tot deze ommekeer gekomen wat hij ook toeschrijft aan de geduldige tussenkomst van een goede priester. Op 10 november 1898 treedt hij in het huwelijk met gravin Maria Teresia Coreth. Dertien kinderen zijn de vrucht van deze verbintenis. Een opvoedkundige herinnert zich: «Ik heb nog nooit, waar dan ook, zo’n innige gezinsband, zo’n liefdevolle als ook even vrolijke sfeer meegemaakt als bij de familie Batthyány.» Langzaam maar zeker richt Ladislas, dankzij het gebed, zijn werk als arts, zijn rol als echtgenoot en de opvoeding van zijn kinderen op God. «Op de eerste plaats maakt de liefde het leven mooi», zal hij in 1926 schrijven, «God is liefde, en in iedere edele liefde weerschijnt de goddelijke natuur.»

In 1898 bouwt de jonge geneeskundestudent een ziekenhuis naast zijn kasteel in Kittsee, in een destijds Hongaarse streek, die in 1920 bij Oostenrijk zal worden gevoegd. In 1900 ontvangt hij de titel van doctor in de geneeskunde: hij zal zich vervolgens specialiseren in de chirurgie en daarna in de oogheelkunde. Weldra verzorgt hij 80 tot 100 zieken per dag aan wie hij vaak de voorgeschreven medicijnen gratis verstrekt, evenals de reiskosten. Buiten de Hongaarse en Duitse taal die hij perfect beheerst, leert hij Slovaaks en Kroatisch ten einde gemakkelijk te communiceren met alle bewoners van de grensstreek.

In 1915, bij het overlijden van prins Edmund, oom van Ladislas, kent keizer Frans Jozef de laatste de titel van prins toe. Ladislas verlaat dan het ziekenhuis van Kittsee en vestigt zich met de zijnen in het familieslot Körmend, in westelijk Hongarije. Hij opent er onmiddellijk een ander ziekenhuis waarvan hij de geneesheer-directeur wordt. De Eerste Wereldoorlog is in volle gang: de prins neemt talloze gewonde soldaten in zijn ziekenhuis op en bouwt bovendien voor hen een vleugel waarin plaats is voor honderd bedden. Hij lijkt nooit te moe om voor zijn patiënten te zorgen. «Wie dan ook die mij komt opzoeken als patiënt is reeds een vriend, vóór ik hem ook maar heb gezien», verklaart hij. Een extra inspanning is echter wel nodig om zijn slecht humeur buiten de ziekenkamer te houden. Dus moet hij zijn ongeduldigheid in toom houden, aandachtig luisteren naar zijn «dierbare patiënt» en diens lichaam met zachtheid en eerbied aanraken. Hij weet hoe hij slechts een instrument in de handen God moet zijn, en verlangt ernaar niet alleen het lichaam, maar ook de ziel te genezen. Hij begint en beëindigt zijn dienst met een bezoek aan het Allerheiligste in de kapel van het familiedomein. Voor iedere operatie bidt hij God hem bij te staan. Zijn echtgenote die een verpleegstersdiploma heeft helpt hem vaak bij de operaties.

«Meneer de Prins, ik zie!»

«Op een dag, zo verhaalde een van zijn tantes, ziet Laci (Ladislas) op zijn afdeling een man in lompen aankomen, die met zijn hoofd in een vat ongebluste kalk is gevallen – een oog was hij onmiddellijk kwijt, het tweede leek niet meer te genezen: de gewonde is zo goed als blind. In bange afwachting wordt hij terstond door Laci geopereerd. Een langdurige ziekenhuisopname en nog twee operaties zijn er nodig. Laci en zijn grote familie bidden voor hem, en God hoort hun gebed: dan komt het ogenblik dat de patiënt, dol van vreugde, tegen de dokter zegt: “Meneer de Prins, ik zie weer!” Wanneer hij het ziekenhuis verlaat knielt de arbeider, in tranen uitgebarsten, voor zijn “redder” neer. Ladislas zegt tegen hem: “Nee, kniel niet voor mij!” En ook hij gaat op de knieën om God te danken. We hebben ze beiden ter aarde geworpen aangetroffen terwijl ze God dankten. Laici heeft vervolgens schoenen en linnengoed uit zijn eigen kleerkast gehaald en hem geheel in het nieuw gestoken alvorens afscheid te nemen van zijn patiënt.»

Prins-dokter Batthyány wordt met eerbewijzen overladen. De keizer neemt hem op in de Orde van het Gulden Vlies en van Heilige Stephanus; de Paus zal hem het Gulden Spoor toekennen, de Hongaren zullen hem benoemen tot lid van de Senaat; hij zal eveneens lid worden van de Hongaarse Academie van Wetenschappen. Ondanks zijn onderscheidingen ontvlucht hij het publiek, want hij wil zich niet op de voorgrond plaatsen. «Grandeur en eenvoud gaan bij hem uitstekend samen», verklaart een van zijn gasten. Hij put altijd royaal uit zijn fortuin voor het welzijn van zijn patiënten, maar ook om dertien parochiekerken en meerdere scholen te ondersteunen; hij voedt zijn kinderen op in een nederige en hardwerkende manier van leven. Hoewel heel gastvrij, houdt dokter Batthyány niet van mondaniteiten. «Hij had een hekel aan het gebabbel in salons dat gemakkelijk uitdraaide op kwaadsprekerij, zo schrijft zijn zuster. Hij heeft nooit van anderen kwaadgesproken en kon dergelijke praatjes ook niet aanhoren. Als hij die niet kon vermijden, verliet hij het vertrek of wist de conversatie op een ander onderwerp te brengen.» In zijn dagboek noteert Ladislas: «Ieder mens is waard wat hij waard is voor de goede God; de hier niet opgesomde kwaliteiten zijn het natuurlijk gevolg van de liefde van God.»

Tussen zijn geestelijk leven en zijn beroepsactiviteit bestaat geen scheiding. In 1926 schrijft hij in zijn dagboek: «Een paar dagen geleden heb ik iemand met een vreselijke tongkanker geopereerd, gisteren heb ik bij een goed verlopen bevalling van een kind geassisteerd, ik heb drie cataractoperaties gedaan… Van al deze vreugden en verdriet heeft de moderne mensheid op ligstoelen, met een glas sherry in de hand, geen weet. En toch zou ik mijn plaats met niemand willen ruilen; al zou ik duizendmaal geboren worden, zou ik duizendmaal tegen mijn God in de Hemel zeggen: “Heer, laat mij weer arts worden, zodat ik voor U en voor Uw heerlijkheid kan werken!”»

Zelfs midden in de nacht

De beroepsijver van dokter Batthyány zou met talloze voorbeelden geïllustreerd kunnen worden, met name het volgende: een kind verzamelde dennentakken om een feest op school voor te bereiden; hij krijgt een dikke naald recht in zijn oog. Hij schreeuwde of hij levend gevild werd en zijn zus gaat snel zijn moeder halen en spreekt de kalmerende woorden: «Mama, maak je niet ongerust, er is niets ergs gebeurd, Karl heeft alleen maar een oog gebarsten.» De toegesnelde vrouw constateert dat er uit het verwonde oog gele vloeistof loopt. «Gauw, laten we naar de prins gaan!», beveelt ze. Maar het is vier uur in de namiddag en de poliklinische afdeling is gesloten. Maar dat mag geen probleem zijn! De dokter laat de operatiekamer op orde brengen en verklaart tegenover de vader van de gewonde die zich geneert voor de overlast die hij de prins bezorgt: «Al was het midden in de nacht, dan nog zou het mijn plicht zijn de zieke te helpen!» De operatie lukt volledig: het oog van het kind is gered! «Ik houd van mijn vak, vertrouwt de dokter zijn omgeving toe. De zieke leert mij God steeds meer lief te hebben, en ik heb God lief in de zieke. De zieke helpt mij meer dan ik hem! Hij bidt voor mij en verkrijgt voor mij en mijn familie grote genaden. Dankzij de goedheid van God maakt de zieke van mij een andere Simon van Cyrene, die hem met liefde kan helpen zijn kruis te dragen.» En over zijn specialisme, de oftalmologie, merkt hij op: «Omdat het oog de spiegel is van de ziel, kan ik, wanneer ik het geluk heb iemand het daglicht weer te laten zien, over het algemeen invloed uitoefenen op zijn ziel.» Aan de patiënten die contact met hem blijven houden stuurt hij een kleine brochure die hij «Open je ogen en zie!» heeft genoemd. Het gaat er voornamelijk over mensen te helpen de ogen van hun ziel te openen voor de geestelijke werkelijkheid.

Wanneer een arme hem, niet zonder enige gêne, vraagt hoe hij hem kan bedanken voor de gratis behandeling, antwoordt de dokter onveranderlijk: «Bid voor mij een Onze Vader en een Wees gegroet, Maria.» De gratis pro Deo behandelde zieke keert overigens niet zelden naar huis terug met een «premie als smartengeld», dat wil zeggen een aalmoes die de dokter hem heeft aangeboden om de pijn die hij heeft geleden «goed te maken»! Aan zijn Joodse patiënten vraagt hij voor hem te bidden met behulp van de gebeden uit de Bijbel die zij kennen.

«Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven (Mat. 10,8). Dat zijn de woorden die door Jezus zijn gesproken toen hij de Apostelen uitzond om het Evangelie te verkondigen, zodat zijn Koninkrijk zich zou verbreiden via gratis gemaakte gebaren van liefde, zo schrijft Paus Franciscus… De Kerk, als moeder van al haar kinderen, vooral de zieke, herinnert ons eraan dat de gratis gemaakte gebaren, zoals die van de Barmhartige Samaritaan, de geloofwaardigste weg is voor de evangelisatie. De zorg voor de zieken verlangt beroepskundigheid en liefde, gratis gebaren, spontaan en eenvoudig zoals een streling, waardoor men de ander laat voelen dat hij ons dierbaar is. Het leven is een gave van God, en, zoals de vraag van de heilige Paulus luidt: Wat heb je dat je niet gekregen hebt? (1 Kor. 4,7). Juist omdat het een gave is kan ons bestaan niet worden beschouwd als een eenvoudig bezit of als een privé-eigendom, vooral met het oog op de vooruitgang die de geneeskunde en de biotechnologie hebben geboekt en die de mens ertoe zouden kunnen brengen toe te geven aan de verleiding de boom van het leven (Gen. 3,22) te manipuleren… Ik spoor u allen aan, op verschillende niveaus, de cultuur te bevorderen van gratis iets doen en van weggeven, onontbeerlijk wanneer wij uit de winstbejag- en weggooicultuur willen geraken. De katholieke gezondheidsinstellingen zouden niet de fout moeten begaan die erin bestaat op de eerste plaats de belangen van de onderneming te behartigen, maar steeds eerder de aandacht voor de persoon voor ogen te houden dan de zorg om de winst. Wij weten dat gezondheid met relatie heeft te maken, zij hangt af van de interactie met de anderen en heeft vertrouwen, vriendschap en solidariteit nodig; zij is een goed dat men pas volledig kan genieten als het gedeeld wordt. De vreugde van de gave om niet is de graadmeter voor de gezondheid van de christen» (Boodschap van 25 november 2018, voor de Wereld Ziekendag 2019).

«Vergeet je ziel niet!»

Wanneer ze het ziekenhuis verlaten, ontvangen de katholieke patiënten van dokter Batthyány een prentje van het Heilig Hart van Jezus. Op de achterzijde staat een tekst van zijn hand gedrukt: «Neem dit prentje aan als vrome herinnering aan ons ziekenhuis, en als je denkt iemand een bedankje te zijn verschuldigd, bid dan voor ons. Je bent bij ons herstel komen zoeken voor je lichaam, maar vergeet je onsterfelijke ziel niet die zo’n grote waarde heeft dat de Heer Jezus zelve voor haar gestorven is op het Kruis. Het leven is heel kort en we zullen weldra voor het hemels gerecht staan dat ons zal oordelen zoals wij er dan voor staan. Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen leven? Maar verzamelt u schatten in de hemel, waar ze niet door mot of worm vergaan en waar dieven niet inbreken om te stelen (Mat. 16,26; 6,20) Ga snel de sacramenten ontvangen want alleen de goede werken bieden troost in het aangezicht van de dood. Ontvang van ganser harte deze woorden die mijn liefde voor jou mij ingeven, denk er vaak aan en moge de Heer Jezus waarvan ik je de beeltenis geef, je zegenen op de weg van het leven!»

Een van zijn patiëntes, een deftige dame die vast betere dagen heeft gekend voor de oorlog, kan niet verbergen dat ze armlastig is. Tijdens haar verblijf in het ziekenhuis is ze blij dat ze genoeg te eten krijgt. Wanneer de ziekenhuisopname ten einde loopt krijgt dokter Batthyány, die niet weet hoe haar uit de pijnlijke situatie te redden zonder zich te hoeven schamen, plotseling een idee: wanneer ze afscheid komt nemen, zegt hij: «Alstublieft, neem dit prentje van de Heilige Maagd dat aan de muur hangt; het is voor u». Ontroerd neemt de dame het prentje aan en constateert dat er in de doublure een paar dikke bankbiljetten zitten. Ladislas die doet alsof hij verrast is, zegt tegen haar: «Kijk, dat is een cadeau dat u krijgt van de Heilige Maagd!».

Het geestelijk leven van de dokter waarop de dagelijkse dingen, veel beslag leggen, wordt getekend door een levendige devotie voor Maria, Moeder van God. Hij bidt graag de rozenkrans: op talrijke foto’s kan een oplettende blik inderdaad zien dat hij zijn rozenkrans onopvallend in de hand houdt. Daarin put hij de kracht zich met God te verenigen en zijn naaste lief te hebben; op die manier is God voor hem geen abstract idee of concept, maar een heel reëel en aanwezig Iemand. Sinds 20 december 1905, de dag waarop Paus Pius X een decreet tekende dat alle in staat van genade verkerende gelovigen aanmoedigde zich veelvuldig te voeden met het Lichaam van Christus gaat Ladislas iedere ochtend ter communie in de Heilige Mis waarmee hij zijn dag begint. In zijn dagboek schrijft hij na een periode van ziekte: «God zij geprezen! Vandaag heb ik op dit Mariafeest opnieuw de Mis mogen bijwonen en de communie ontvangen. Een dag zonder communie is niet goed. En de Heilige Communie is het beste moment van de dag!» Zijn pastoor zal hierover schrijven: «Voor de Prins betekende de Eucharistie niet gewoon een oefening van devotie maar de werkelijke tegenwoordigheid van Jezus naar wie hij toeging, die hij zag en die hij met vreugde aanbad.» Hij legt al zijn financiële zaken en alle zorgen voor de familie in de handen van heilige Jozef. Wanneer hij door de oorlog geconfronteerd wordt met materiële ellende, schrijft hij achter op een prentje van heilige Jozef, een smeekbede waarin hij hem liefdevol «Mijn minister van Financiën» noemt.

Een heilige van glas-in-lood

Dokter Batthyány is echter geen heilige van glas-in-lood. Op een dag, wanneer hij tot lang na de gebruikelijke werktijd in het ziekenhuis is gebleven, loopt hij met snelle schreden de binnenplaats over die hem scheidt van zijn woning. Een man die er weinig voorkomend uitziet kruist zijn pad. Ladislas die moe is van het harde werk van zijn lange ochtend, verliest zijn geduld en snauwt: «Grote goedheid, wat is er nu weer? Daar ontbrak het nog maar aan! En wat wilt u van mij?» Geenszins uit het veld geslagen, kust de man hem de hand en zegt: «Prins, ik wilde u alleen maar van ganser harte bedanken dat u mijn moeder haar gezichtsvermogen hebt teruggegeven. Ik kom haar juist halen om haar mee naar huis te nemen.» De prins is beduusd. De stem van zijn geweten zegt hem: «Beste Laci, hetgeen je zojuist hebt gezegd tegen deze brave man stemt niet overeen met dat vers uit het eerste epistel aan de Korintiërs dat je zo vaak citeert: De liefde verdraagt alles (1 Kor 13,7).» Kort daarna vertelt hij in een brief aan zijn schoonzuster, benedictijner non, het voorval met dit commentaar: «Die man bracht mij rozen en ik gooide een cactus naar hem toe.» Bij nadere beschouwing, om een les te trekken uit het voorval, concludeert hij: «Ik heb mijn naaste niet genoeg lief. De kortste weg naar de vervolmaking van de liefde tot de naaste is de Goede God meer lief hebben.»

In 1921 kent Ladislas zijn grootste beproeving, het verlies van zijn oudste zoon, Ödön (Edmond), een even intelligente als vrome jongen. Na zovele mensenlevens te hebben gered stelt de arts vast dat hij niet bij machte is de kwaadaardige tumor te genezen die zijn zoon heeft geveld. De jongeman, eenentwintig jaar, vraagt hem: «Papa, ga ik dood?» Met een verscheurd hart stelt Ladislas zich de vraag: moet ik hem de waarheid zeggen of hem onwetend laten uit vrees hem tot wanhoop te brengen? Hij fluistert uiteindelijk: «De macht van de Goede God is oneindig, terwijl de onze beperkt is. Hij kan je in een oogwenk weer gezond maken; maar de geneeskunde is niet in staat jouw leven te behouden.» In de hoop de fatale afloop uit te kunnen stellen en het lijden van zijn zoon te verzachten, dient de dokter hem wel, door middel van prikken, een chemotherapie toe die overigens geen resultaat heeft. Na het overlijden van Edmond is de enige troost van zijn vader de gedachte dat hij hem op een dag zal terugzien in de Hemel. In 1926, wanneer hij terugkomt op zijn leven, schrijft Ladislas in zijn dagboek: «Ik heb me als een van mijn voornaamste taken in het leven tot doel gesteld mijn naasten te dienen met behulp van mijn medische bekwaamheden, en op die manier God dingen aan te bieden die Hem behagen. Dankzij zijn genade heb ik jarenlang, dag na dag, in mijn ziekenhuis kunnen werken aan het welzijn van mijn patiënten. Dit werk is de bron geweest van talloze genaden en van de grote geestelijke vreugde die mijn ziel heeft vervuld en die van de leden van mijn familie. Om die reden dank ik van ganser harte – zoals ik altijd in mijn leven gedaan heb – mijn Schepper dat Hij mij geroepen heeft om arts te worden.»

Al is hij bijna zestig, dokter Batthyány ontziet zich nog altijd niet. Hij raadpleegt een cardioloog die hem smeekt zijn verzwakte gezondheid te sparen, en laat zich overtuigen dat hij zijn activiteit als chirurg moet stoppen om zich nog uitsluitend te wijden aan de oftalmologie. In september 1929, tijdens een vakantie in België met zijn familie, ontmoet hij de keizerin van Oostenrijk en koningin van Hongarije in ballingschap, Zita van Habsburg, die hij samen met haar overleden echtgenoot, de zalige Karl I vereerde. Wanneer hij in november weer terug is, ontdekt men bij hem kanker in de lendenen en hij wordt geopereerd in Wenen, zonder resultaat. De veertien maanden die hij als zieke doorbrengt in het Weense sanatorium Löw, zijn voor hem een zware lijdensweg. Tegenover zijn vrouw geeft hij toe: «Ik lijd verschrikkelijk. Ik had nooit gedacht dat een mens zo erg kon lijden. Maar het is goed zo. Alles wat God wil is goed!»

«Zeg dat nooit meer!»

Een getuige schrijft: «Zijn ziekenhuiskamer was een soort bedevaartsoord geworden waar de mensen diepbedroefd en ontsteld uit tevoorschijn kwamen, maar echter ook gesterkt in hun geloof.» Velen komen met het doel de zieke te troosten, maar het tegendeel gebeurde: zij komen er hersteld van hun geestelijke verwondingen vandaan. Zijn geduld en zijn goedheid maken op de zijnen zo’n ongelooflijke indruk dat een van zijn kinderen op een dag tegen hem zegt: «Papa, je bent een heilige!» Verschrikt begint de zieke dan te beven en roept uit: «Ik smeek jullie, zeg dat nooit meer! Ik wil zoiets nooit meer horen!» Met zijn vingers in de oren en de ogen ten hemel gericht als om vergiffenis te vragen voor wat zijn kind had gezegd, vervolgt hij nederig: «Ik ben verre van heilig! Ik ben een heel arme zondaar!» Maar de priester die hem de dag voor zijn overlijden het Heilig Oliesel komt toedienen, zal de naaste familieleden met tranen in de ogen toevertrouwen: «Alleen een heilige kan een belijdenis doen, gelijk die ik gehoord heb!»

Op 22 januari 1931 geeft Ladislas Batthyány-Strattmann de geest terug aan God. De dag tevoren had hij aan zijn familie gevraagd: «Draag me naar het balkon zodat ik de wereld kan toeroepen: “De Goede God is goed!”» De volgende dag publiceerde een vrouw in de plaatselijke krant een artikel dat eindigde met deze wens: «Even goed als u, meneer de prins, het mijn kind mogelijk hebt gemaakt het daglicht te zien, moge de Goede God het u geven vanaf nu het eeuwig licht te aanschouwen!» De apostolisch nuntius in Wenen, Mgr. Schioppa, zal aan Paus Pius XI schrijven: «Het volk beschouwt de prins als een heilige. Ik kan Uwe Heiligheid verzekeren dat hij dat is!» De relieken van Ladislas Batthyány rusten in de kerk van het franciscaner klooster van Güssing, in het Oostenrijkse bisdom Eisenstadt, dichtbij de Hongaarse grens.

Tijdens de zaligverklaring van Ladislas vatte Paus heilige Johannes Paulus II het leven samen van hem die «franciscaner prins» werd genoemd vanwege zijn liefde voor de armen en de armoede: «Hij heeft het van zijn adellijke voorvaderen geërfde fortuin gebruikt om de armen gratis zorg te bieden en twee ziekenhuizen te bouwen. Zijn belangstelling ging niet uit naar materiële zaken, noch naar het boeken van succes, noch naar de verwezenlijking van doelstellingen in zijn loopbaan… Voor hem kwamen de rijkdommen van de aarde niet voor het ware goed dat zich in de hemel bevindt. Moge zijn voorbeeld van een exemplarisch, in het geloof verankerd gezinsleven en van vrijgevige christelijke solidariteit een aanmoediging zijn voor allen om getrouw het Evangelie te volgen!» Laten we de raad van de zalige Ladislas, een frappante samenvatting van het Evangelie, in ons geheugen prenten: «Als u gelukkig wilt zijn, maak dan de anderen gelukkig!»

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.