|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
26 juli 2004 Heilige Joachim en Heilige Anna |
Deze jonge Israël, uit de familie Zoller, is geboren op 17 september 1881, in Brody, in Galicië (zuid-oost Polen) dat dan nog Oostenrijks is. Hij is de jongste van vijf kinderen. De familie is israelitisch van godsdienst en leeft in een zekere welstand want de vader is eigenaar van een zijdespinnerij in Lodz, op Russisch grondgebied. In 1888 besluit de tsaar iedere onderneming waarvan de eigenaren buitenlanders zijn te nationaliseren; de onderneming van meneer Zoller in Lodz wordt zonder financiële compensatie in beslag genomen. De levensstandaard van de familie krimpt aanzienlijk in en de oudste zonen moeten ver weg op zoek naar werk.
Op zevenjarige leeftijd zit Israël op de joodse lagere school waar de kinderen hele passages uit de bijbel van buiten leren. Maar zijn belangstelling voor godsdienstige kennis heeft hij voornamelijk aan zijn vader te danken. Zijn moeder leert hem van haar kant om de behoeftigen te hulp te schieten; aangedaan door de ellende onder haar medemensen, organiseert ze het ene goede werk na het andere en doet daar zo nodig beroep op andere dames, joodse en katholieke, uit haar buurt. In de streek rondom Brody is geen sprake van minachting of onderling wantrouwen onder joden en christenen. Er bestaat inderdaad een band waardoor «het volk van het Nieuwe Verbond geestelijk is verbonden met Abrahams stam. De Kerk van Christus erkent immers dat haar geloof en haar uitverkiezing, overeenkomstig het heilsmysterie van God, reeds een aanvang namen bij de aartsvaders, Mozes en de profeten. Zij belijdt dat alle christengelovigen, zonen van Abraham naar het geloof, besloten liggen in de roeping van deze aartsvader en dat het heil van de Kerk op geheimnisvolle wijze wordt voorafgebeeld in de uittocht van het uitverkoren volk uit het land der slavernij. Daarom kan de Kerk niet vergeten, dat zij de openbaring van het Oude Testament heeft ontvangen door dat volk, waarmee God zich in zijn onuitsprekelijke barmhartigheid gewaardigd heeft het Oude Verbond aan te gaan». (Vaticaan II, Nostra aetate, 4).
In 1904 verlaat Israël zijn familie en zal haar nooit weerzien. Zijn moeder die altijd graag had gewild dat hij rabbijn zou worden is zojuist overleden. Terwijl hij les geeft om in zijn onderhoud en dat van de zijnen te voorzien, studeert hij filosofie aan de universiteit van Wenen, vervolgens aan die van Florence waar hij een doctoraat behaalt; daarnaast volgt hij tegelijkertijd een opleiding voor rabbijn. Hij wordt in 1913 benoemd als onderrabbijn van Triëst, dat dan nog een Oostenrijkse havenstad is en trouwt met Adèle Litwak, een joodse uit Galicië; uit deze verbintenis komt een dochter voort, Dora. In de loop van de eerste wereldoorlog wordt Israël vervolgd door de Oostenrijkse politie die hem beschouwt als een Italiaanse partizaan, omdat hij in dat land heeft gestudeerd. Aan het slot van het conflict wordt Triëst bij Italië gevoegd en wordt Israël Zoller benoemd tot opperrabbijn van de stad.
Was Jezus niet een zoon van mijn volk?
Zoller hertrouwt in 1920 met Emma Majonica, die hem een tweede dochter schenkt, Myriam. Van 1918 tot 1938 woont hij nog steeds in Triëst en onderwijst Hebreeuws en oude semitische talen aan de universiteit van Padua. Verrassend is dat hij met even groot gemak met het Nieuwe als het Oude Testament omgaat. Aldus raakt hij vertrouwd met de persoon van Jezus Christus en diens leer. Onvermijdelijk vergelijkt hij het Oude en het Nieuwe Testament met elkaar: «De gerechtigheid wordt in het Oude Testament beoefend van man tot man... We doen het goede om het goede dat we ontvangen; we doen het kwaad om het ons door anderen aangedane kwaad. Het kwade niet met het kwade vergelden betekent in zekere zin in gebreke blijven ten aanzien van de gerechtigheid». Wat een contrast met het Evangelie: heb uw vijanden lief... bid voor hen, of met de laatste Woorden van Christus aan het kruis: Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen! «Ik sta stom verbaasd van dit alles, schrijft Zoller; het Nieuwe Testament is inderdaad een Nieuw Testament». Dan preciseert hij: «Hier begint een nieuwe aarde, een nieuwe hemel... De rijken die aan de aarde gehecht zijn zijn arm en de armen die zich er los van hebben kunnen maken zijn werkelijk rijk, omdat ze een rijk bezitten dat de bedroefden, de zwijgenden en de vervolgden die nooit vervolgd, maar bemind hebben toebehoort». Langzaam maar zeker ontdekt Zoller de band die de twee testamenten met elkaar verenigt. God die inderdaad «de ingever en auteur is van de boeken van beide Testamenten, heeft het in zijn wijsheid zo beschikt dat het Nieuwe Verbond in het Oude verborgen lag en in het Nieuwe het Oude werd ontsloten... De boeken van het Oude Testament verkrijgen en tonen hun volle betekenis in het Nieuwe Testament» (Tweede Vaticaans Concilie, Dei Verbum, 16).
De Nazarener
De treffende overeenkomst tussen het verhaal van het Lijden van Christus in het Evangelie en de lijdende Dienaar die door de profeet Jesaja acht eeuwen voor zijn komst wordt beschreven maakt dat het voor Zoller geen twijfel lijdt dat de profetie in Jezus is voltrokken: geminacht werd hij, man van smarten, met ziekte vertrouwd, een mens die zijn gezicht voor ons verbergt... Waarlijk, het waren onze ziekten die hij op zich nam en onze smarten, hij heeft ze gedragen... Hij werd doorstoken om onze weerspannigheid, om onze zonden gebroken...; dank zij zijn striemen is er voor ons genezing (Js 53, 3-5). Bovendien brengt onderzoek van de verklaringen van Jezus over zijn goddelijkheid hem ertoe te schrijven: «Christus is de Messias; de Messias is God; dus is Christus God». Zoller is er intellectueel van overtuigd, maar hij heeft het geloof nog niet; dat is een genade die hem zeven jaar later ten deel zal vallen.
De toenadering van Mussolini tot het hitleriaanse Duitsland brengt aan het eind van de jaren dertig antisemitische campagnes in Italië met zich mee, vooral dichtbij de grenzen van het Derde Rijk. In Triëst, waar veel joden wonen, organiseert een katholieke historicus een reeks antisemitische lezingen. Men verwacht een talrijk gehoor. Zoller besluit via een Jezuïet, die een vriend van de spreker is, in te grijpen. De geestelijke zorgt ervoor dat de rabbijn en de spreker elkaar ontmoeten. Zachtmoedig en goedhartig spoort Zoller zijn gesprekspartner aan, in naam van de christelijke beginselen en in het bijzonder dat van de vergeving door Jezus Christus op het Kruis verleend, zijn lezingen af te gelasten. De professor brengt daar tegen in dat hij daardoor in een netelig parket komt te verkeren: alles is al georganiseerd. De rabbijn haalt de schouders op en raadt hem slechts aan het Evangelie te lezen zoals hij zelf vaak doet; hij voorspelt hem: «De tijd is nabij dat wij beiden goede vrienden zullen worden». De zondag daarop kondigt de spreker voor een bomvolle zaal aan dat een hooggeplaatste jood zijn bewustzijn heeft verhelderd; hij wil niet verder op de weg waarop hij tot nu toe is verdwaald en gelast de geplande lezingen af.
Maar er zijn reeds discriminatoire wetten tegen de joden afgekondigd. Israël Zoller «veritaliaanst» zijn naam in Zolli; hij wordt echter weldra beroofd van de Italiaanse nationaliteit, zonder anderszins ongerust gemaakt te worden... In 1940 biedt de joodse gemeenschap van Rome hem de openstaande post van opperrabbijn van deze hoofdstad aan. Hij aanvaardt de aangeboden functie om zijn medebroeders te kunnen beschermen bij de op handen zijnde vervolgingen en de verdeeldheid te bezweren binnen de joodse gemeenschap wier leden hij oproept de politiek ter zijde te schuiven en zich meer met gebed, onderwijs en onderlinge hulp bezig te houden.Maar deze oproep vindt nauwelijks enige weerklank.
Solidariteit die redt
Het is echter maar uitstel van executie. De opperrabbijn probeert de joden van Rome ervan te overtuigen dat ze zich moeten verspreiden om deportatie te voorkomen. Weldra waarschuwt de Duitse ambassadeur bij de Heilige Stoel, von Weizsäcker die heimelijk vijandig staat ten opzichte van de nazipolitiek de Paus dat Himmler de deportatie heeft gelast van alle joden in Italië. Pius XII gelast onmiddellijk de Romeinse geestelijkheid alle heiligdommen open te stellen voor het verbergen van joden. Zolli, op wiens hoofd een prijs staat, leeft de negen volgende maanden in het verborgene en aan het eind bij christelijke vrienden van zijn dochter Dora.Zo lukt het hem de Gestapo te ontsnappen. Maar ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen worden er in de nacht van 15 op 16 oktober een duizendtal Romeinse joden (op ongeveer 8000) aangehouden en gedeporteerd.De meesten zullen niet terugkeren.
«Voortaan zul je mij volgen»
Een paar dagen later geeft de opperrabijn zijn functie op en zoekt een priester om zijn lering van de geloofswaarheden te vervolmaken. Op 13 februari 1945 dient monseigneur Traglia het sacrament van het Doopsel toe aan Israël Zolli die als christelijke voornaam Eugenio kiest, als eerbetoon aan en bewijs van erkentelijkheid jegens Paus Pius XII voor zijn kordate optreden ten gunste van de joden tijdens de oorlog. Zolli's echtgenote, Emma, ontvangt het Doopsel samen met haar man en voegt aan haar voornaam die van Maria toe. Hun dochter Myriam zal haar ouders na een jaar te hebben nagedacht volgen. Het doopsel van Eugenio Zolli is het eindresultaat van een lange geestelijke ontwikkeling: «Die gebeurtenis ervoer ik in mijn ziel als de komst van een teerbeminde gast. Ik begon de stem van Christus pas te horen toen die duidelijker en harder doorklonk in de Evangeliën. In mijn ziel openbaarde God zich niet door middel van storm of vuur, maar door een zacht gefluister... Ik werd me bewust van een God die ik beminde, een God die wil dat men Hem bemint en dat Hij zelve bemint... De bekeerling evenals degene die wonderbaarlijk is genezen, is het voorwerp (degene die ontvangt), en niet het onderwerp (de verrichter) van het wonder. Het is onjuist te zeggen van iemand dat hij zich heeft bekeerd, alsof het om een persoonlijk initiatief zou gaan. Van iemand die wonderbaarlijk genezen is zegt men niet dat hij zich heeft genezen, maar dat hij is genezen. Hetzelfde geldt voor de bekeerling».
Alle mensen zijn haar kinderen
Op de avond van zijn Doop heeft Zolli zelfs niets in huis voor het avondeten.Mgr. Traglia geeft hem vijftig lires als aalmoes. Op vijfenzestigjarige leeftijd ziet hij zich plotsklaps geconfronteerd met ernstige materiële problemen, te beginnen met de vraag hoe zijn gezin moet overleven. Tot dan toe had hij altijd geleefd van de honoraria die hij ontving als rabbijn en universitair docent. Met de grootste onthechtheid aanvaardt hij de nieuwe situatie: «Ik vraag het water van het Doopsel en anders niets. Ik ben arm en zal arm leven. Ik heb vertrouwen in de Voorzienigheid». Het nieuws van de Doop van de rabbijn ontketent een golf van lasterpraat. Men beschuldigt hem onder andere van apostasie uit eigen belang. Hij heeft daarop gemakkelijk een antwoord: «De joden die zich tegenwoordig bekeren hebben net als ten tijde van de heilige Paulus alles te verliezen op materieel gebied en alles te winnen in het leven van genade». Op het verwijt van verraad antwoordt hij verontwaardigd: «De God van Jezus Christus, van Paulus, is hij niet dezelfde God als die van Abraham, van Isaac en van Jacob?»
In onze dagen zijn sommigen van mening dat het nutteloos is dat een jood zich bekeert om christen te worden. Deze opinie wordt tegengesproken door hetgeen het Tweede Vaticaans Concilie ons leert: «Christus alleen immers is de Middelaar en de weg naar het heil en in de Kerk, die lichaam is, komt Hij onder ons tegenwoordig. Hij zelf heeft met uitdrukkelijke woorden de noodzakelijkheid van het geloof en het doopsel afgekondigd (cf. Mk 16,16), en daardoor de noodzakelijkheid van de Kerk bevestigd, waarin de mensen door de poort van het doopsel binnengaan. Daarom kunnen die mensen niet ter zaligheid geraken, die niet onwetend zijn van het feit dat God door Jezus Christus de katholieke Kerk als noodzakelijk heeft ingesteld en desondanks tot haar niet willen toetreden of weigeren erin te volharden» (Lumen gentium, 14).
Om drie uur, zoals Jezus
Door de weg die hij in zijn geestelijk leven heeft afgelegd toont Eugenio Zolli de continuïteit aan tussen het oude en het nieuwe Verbond: Denkt niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen, had Jezus gezegd (Mt 5, 17). «God heeft zijn volk bezocht. Hij heeft de beloften die hij had gedaan aan Abraham en diens nageslacht vervuld. Hij heeft het gedaan boven iedere verwachting: Hij heeft zijn diep beminde Zoon gestuurd... Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot onze vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon (Heb 1,1-2). Christus, de mensgeworden Zoon van God, is het enige, volmaakte en definitieve woord van de Vader. In Hem zegt Hij alles en er zal geen ander woord zijn dan dat...» of zoals de heilige Johannes van het Kruis het uitdrukt: «Want Hij heeft Zijn Zoon gegeven, zijn enig Woord. Hij heeft geen ander... Daarom zou degene die God nu wil ondervragen of een visioen of een openbaring wenst, niet alleen een dwaasheid begaan, maar hij zou ook God een belediging aandoen, omdat hij zijn ogen niet geheel en al op Christus vestigt zonder iets anders of iets nieuws te wensen»» (Katechismus van de Katholieke Kerk, nn. 422 en 65). Het is voor Zolli niet gemakkelijk geweest om aan de eisen die deze waarheid met zich meebrengt te voldoen; aan het eind van zijn leven zei hij: «Jullie die bent geboren in het katholiek geloof, jullie beseffen niet wat een geluk jullie hebben dat jullie vanaf je kinderjaren de genade van Christus hebt ontvangen, maar degene die zoals ik de drempel van het geloof heeft bereikt na jarenlange gestage arbeid, waardeert de grootsheid van de gave van het geloof en beleeft door en door de blijdschap die de christen eigen is».
Laten we God dankzeggen om de gave van het Geloof die Hij ons heeft gedaan zonder verdienste onzerzijds. Laten wij deze schat bewaren door een heilig leven te leiden en laten wij bidden dat alle mensen de Messias mogen leren kennen, in Hem geloven en het eeuwig Leven verkrijgen.