Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
29 juni 2006
HH. Petrus en Paulus


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Het is 17 februari 1903. In Frankrijk woedt in alle hevigheid de antiklerikale en antigodsdienstige oorlog. Georges Clémenceau, bijgenaamd «de Tijger», ontvangt in zijn bibliotheek Dom Jean-Baptiste Chautard, abt van Notre-Dame de Sept Fons. Deze probeert in de nadagen van de wetten ter uitzetting van de religieuze congregaties de zaak te bepleiten van zijn orde tegenover de zeer antiklerikale voorzitter van de senatoriale commissie die over haar lot moest beslissen. Na eerst, zoals gebruikelijk, voor gek te zijn gezet door de «Tijger» die de monniken belachelijk maakt, neemt de abt duidelijk geïnspireerd het woord: «De Eucharistie is het centrale dogma van onze godsdienst; deze heeft monniken nodig die zich wijden aan de aanbidding. De Christus leeft; Hij is aanwezig in de Eucharistie. Heeft deze goddelijke Koning, die onder ons aanwezig is, geen hof nodig om hem te aanbidden? Met heel ons wezen bezingen wij Hem, met heel ons hart bidden wij tot Hem want onze gezangen zijn bestemd voor Hem die wij liefhebben. De Mis is de grootste gebeurtenis die op aarde kan plaatsvinden. Daarbij komt het mysterie van de Communie: God, de oneindige liefde, komt mij zijn eigen leven inblazen. Daar wij leven van de genaden van de Communie, willen wij de weldaden ervan uitstorten over de gehele mensheid, in vereniging met de gekruisigde God». Zichtbaar geroerd antwoordt de «Tijger»: «Ik heb begrepen dat men er trots op kan zijn monnik te wezen wanneer men het door en door is. Beschouwt u mij als uw vriend!» De Trappisten zullen niet verdreven worden. Dom Chautard wist niet dat hij op dat moment werd ondersteund door de gebeden van een jonge monnik van het trappistenklooster van Sainte-Marie du Désert, Pater Marie-Joseph Cassant.

De aantrekkingskracht van het gebed

Pierre-Joseph Cassant kwam ter wereld in Casseneuil-sur-Lot, dichtbij Agen, in het zuidwesten van Frankrijk, op 7 maart 1878; daags erna wordt hij geboren in het leven van de genade door het heilig Doopsel. Zijn ouders zijn welgestelde landbouwers, hardwerkend en diep christelijk. Een oudere broer, Emile, is hem negen jaar eerder voorgegaan. Het kind heeft een breekbaar voorkomen. Al heel vroeg geeft Joseph er blijk van dat het gebed een weinig gebruikelijk grote aantrekkingskracht op hem uitoefent en het spel dat hij gewoonlijk speelt bestaat uit het hier en daar opbouwen van geïmproviseerde altaren waar hij voor gaat staan en de gebaren nabootst van de priester tijdens de Mis. Zijn moeder zal later verklaren dat hij «van jongs af aan priester heeft willen worden» en sindsdien «niets anders meer heeft verlangd».

Joseph is amper zes wanneer hij naar school gaat bij de Broeders van de Christelijke Scholen; hij zal er negen jaar blijven. Hij betoont zich een voorbeeldige klasgenoot, is vriendelijk, behulpzaam, nooit uit de hoogte, hartelijk en eenvoudig. Het gedrang tijdens de speelkwartiertjes, de rumoerige jongens en hun baldadigheid schrikken hem echter af en maken dat hij met weemoed terugverlangt naar de rust van het platteland. In de klas heeft hij het ook niet gemakkelijk: een grote traagheid van begrip maakt hem het leren erg moeilijk. Hij bezit weinig fantasie, zijn geheugen is niet optimaal en zijn inzicht in de dingen gaat niet erg diep. Maar dankzij zijn ijver behaalt hij toch bevredigende resultaten. Hij houdt er de kennis van de ervaring aan over die wij kennen van het spreekwoord: «Labor improbus omnia vincit: met noeste arbeid kan men alles bereiken». In oktober 1889 wordt Joseph toegelaten tot de Congregatie van de Heilige Maagd, leerlingenvereniging die als doelstelling heeft Maria te vereren. Een paar maanden later ontvangt hij het scapulier van Onze-Lieve-Vrouw van de Karmelberg en op 15 juni 1890 doet hij zijn eerste Communie. Nadat hij in de parochie hierop is voorbereid ontvangt hij in 1892 het sacrament van het Vormsel.

In de lente van 1893 staat de pastoor van de parochie van Joseph perplex: noch hij, noch zijn kapelaan, noch de directeur van de Broeders van de Christelijke Scholen twijfelen aan de roeping van de jongeman, maar ze aarzelen vanwege zijn capaciteiten en blijven ervan overtuigd dat hij op het Klein Seminarie niet zal worden geaccepteerd. De oplossing in dit geval is Joseph als pensionaire op te nemen in de pastorie zodat hij daar zijn studie kan voltooien onder de leiding van de kapelaan. Joseph is leergierig en blij dat hij dichtbij de kerk kan leven en zich veelvuldig kan overgeven aan het gebed en haalt zo nu en dan ook een guitenstreek uit met de koster. Maar hij blijft problemen houden met de studie en de pastoor concludeert eruit dat hij nooit het verlangde niveau zal behalen voor een priester die zich moet belasten met een parochie. Hij raadt hem dan ook aan zich op het monastieke leven te oriënteren dat meer zou beantwoorden aan zijn aanleg en aan de spirituele aantrekkingskracht die gebed en stilte op hem uitoefenen. Op die manier zou het priesterschap onder omstandigheden, die meer zijn aangepast aan zijn temperament, toch nog voor hem open staan. Deze manier om zijn roeping toch te verwezenlijken trekt Joseph wel aan. In de herfst van 1894 begeeft hij zich met zijn pastoor naar de Trappe van Sainte-Marie du Désert, op 30 kilometer afstand van Toulouse. De jongeman houdt aan dit eerste contact met het monastieke leven een gunstige indruk over. Pater André Malet, destijds de novicemeester, zal na zijn eerste onderhoud met hem schrijven: «Hij maakte op mij de indruk van een zeer zachtzinnige ziel met grote diepgang en op zoek naar God. Ik heb hem een kruisje op het voorhoofd gegeven en gezegd: «Heb vertrouwen ik zal je helpen Jezus te beminnen»‚ en in zijn ogen welden de tranen op».

Het vertrek van Joseph naar het trappistenklooster op 30 november 1894 verloopt niet zonder verdriet. Het afscheid van zijn ouders is hartverscheurend en is voor hem de openbaring van de krachtige banden waarmee hij aan de zijnen is gehecht. Maar al snel gaat hij in dit nieuwe leven op: «Je kunt je hier niet vervelen, schrijft hij aan zijn ouders, want ieder uur staat er wat op het programma... De voornaamste werken zijn studie en handenarbeid; een groot deel van de tijd wordt besteed aan de Officies in de kerk». Een paar dagen later schrijft hij: «Dit nieuwe leven is, als je er eenmaal aan gewend bent, heel aangenaam en bevalt me uitstekend». Het is niettemin een heel streng leven: opstaan om twee uur, uitsluitend vegetarisch eten, zes maanden vasten per jaar, geen enkele ontspanning... Op de dag van Driekoningen 1895 ontvangt hij het monastiek kleed en krijgt de naam van Broeder Marie-Joseph.

«Vol van Jezus»

In de ogen van pater André is het religieuze leven een vervolmaking, een ontwikkeling van het christelijk leven, van het leven in vereniging met Christus Jezus. Wanneer hij spreekt van het cisterciënzer ideaal dat met de twee woorden «penitentie» en «contemplatie» wordt gedefinieerd, onderstreept de novicemeester dat het eerste ondergeschikt is aan het tweede. «Door de penitentie maakt de monnik zich vrij van de zinnen; door de contemplatie leeft hij van het bovennatuurlijke leven, leeft hij van God». Voor hem is de Regel van de H.Benedictus een leerschool voor de liefde tot Jezus. «Volstaat het echter om Jezus te ontdekken dat wij de tekst van de heilige regel onder de ogen of op de lippen hebben? Nee; wij moeten «vol zijn van Jezus». Want Jezus vinden en smaken wij alleen door de liefde, en de liefde vereist eenwording met de Welbeminde». Beoefening van het op deze manier opgevatte bovennatuurlijke leven houdt in dat wij het vleesgeworden Woord beamen, middels een intense devotie tot het Heilig Hart van Jezus, haard van de naastenliefde en symbool van de liefde van God voor ons. Naarmate wij ons schikken naar de wil van God, zelfs midden in de wreedste smart, nestelen de vrede en alle hemelse genaden zich in onze ziel. De weg naar de vervolmaking houdt in dat wij ons ontdoen van allerlei zaken, allereerst van innerlijke aard, en dat wij dit doen in gehoorzaamheid.

Tijdens zijn noviciaat leest en studeert Broeder Marie-Joseph veel, niet zonder moeite, maar met gestage volharding. Doordat hij instinctief verlangt naar een kader, naar een georganiseerd geheel waarin hij kan opgaan, valt het gemeenschapsleven en de gehoorzaamheid hem niet zwaar. Hij handelt in de vaste overtuiging dat hij Gods wil volbrengt, onderwerpt zich aan iedereen, zoals de H.Benedictus het wil en schept vreugde in de eenvoudigste en nederigste dingen. Maar zijn leven verloopt niet zonder strijd. De eigenliefde, de soms hevige afgunst ten aanzien van de intellectuele superioriteit of de deugden van de anderen bezorgen hem meer dan eens een gevoelige knauw. Licht geroerd als hij is wordt hij door het minst geringe uit het veld geslagen: een toevallige samenloop van omstandigheden, een onvriendelijk woord, een persoonlijke flater brengen de grootste verwarring teweeg. De onzuivere gedachten worden hem niet bespaard. Hij schrijft: «Wanneer een slechte gedachte in me opkomt en ze mijns ondanks voortduurt, ben ik er niet verantwoordelijk voor... Wil er sprake zijn van zonde en van de noodzaak die uit te spreken in de biecht, moet ik er vrijwillig in hebben toegestaan». En verder: «De liefde van Jezus in de plaats stellen van de slechte gedachten». Hij herhaalt vaak het schietgebed: «Alles voor Jezus!»

Rustgevend werk

De diepgaande relatie van wederzijds vertrouwen, die wordt opgebouwd tussen broeder Marie-Joseph en zijn novicemeester, zorgt voor het evenwicht van de jonge monnik die is geneigd te vervallen in angstvallige gewetensbezwaren. Het begrip, de vastberadenheid en het geduld van pater André hebben een rustgevende invloed op zijn angsten. Maar dit rustgevende werk moet soms meerdere dagen na elkaar hervat worden, want de broeder wordt voortdurend bevangen door de onzekerheid of zijn zonden wel worden vergeven, de ongerustheid over de waarde van zijn biechten, de angst God te beledigen door daden die niet helemaal volmaakt zijn, de angst niet te leven in overeenkomst met de ontvangen genade, geen goede dood te sterven enz. Ondanks deze onophoudelijk opnieuw opkomende noodkreten, betoont broeder Marie-Joseph zich onderdanig aan de wijze raadgevingen van zijn leidsman. Van jaar tot jaar voelt hij zich sterker verbonden met deze spirituaal; maar de genegenheid die hij voor hem voelt brengt hem in paniek. Pater André zegt dan tegen hem: «Ik keur dit gevoel niet af, het is iets natuurlijks in het hart van een kind. God verbiedt niet dat wij ons hechten aan hen die wij liefhebben. Geheel in tegendeel, Hij is degene die ons hart zo heeft gevormd dat het liefheeft. Als onze liefde gerechtigd is en heilig, zal onze gehechtheid ook gerechtigd en heilig zijn. Zij moet in goede banen worden geleid, dat is alles . En hoe wordt zij in goede banen geleid? Wij moeten zorgen dat zij, zoals overigens ons hele wezen en al onze handelingen, afhankelijk blijven van God...» In zijn vastberaden leiding neemt pater André vaak zijn toevlucht tot het sacrament van de Biecht opdat de jonge broeder vooruitgang boekt op de weg naar eenwording met het Heilig Hart van Jezus. «Het zou zinloos zijn te willen streven naar heiligheid, overeenkomstig de roeping die ieder van God heeft ontvangen, zonder veelvuldig en met vuur dit sacrament van inkeer en heiliging te ontvangen, verklaarde Paus Johannes Paulus II... Wij zullen nooit zo heilig zijn dat wij deze sacramentele zuivering niet meer nodig zouden hebben: de nederige biecht, volbracht met liefde, heeft een steeds fijngevoeligere zuiverheid tot gevolg bij het dienen van God en in de redenen die ons hiertoe bewegen... Langzaam maar zeker, van biecht tot biecht, ervaart de gelovige een steeds diepere eenwording met de barmhartige Heer, tot aan volledige gelijkheid met Hem toe, hetgeen wij kennen uit het volmaakte «leven in Christus» waaruit de ware heiligheid bestaat» (Toespraak tot de apostolische rechtbank van de Romeinse curie, 27 maart 2004).

Broeder Marie-Joseph legt zijn eerste monastieke geloften (voor drie jaar) af op 17 januari 1897. Na deze dag van vreugde, herneemt het leven zijn eentonige gang. De viering van de officies in de kerk nemen ongeveer zeven uur in beslag. Hij put er vreugde uit, maar ook heel wat leed. Meer dan eens wordt hij erop gewezen dat hij niet diep genoeg heeft gebogen; pas later zal men ontdekken dat deze buigingen werden bemoeilijkt door een aandoening in de borst. Zijn ijle en valse stem maken het hem niet mogelijk vrijuit te zingen. Bovendien vallen hem de taken die hij krijgt te vervullen zwaar omdat hij zo verlegen is en overtuigd van zijn onbekwaamheid.

Het boek als middel tot stil gebed

In zijn gebed vraagt hij veel en zonder ophouden. Gewoonlijk leest hij tijdens het communautaire stille gebed: «Als ik geen boek heb, zo legt hij ons uit, en mijn ogen open zijn, ben ik verstrooid, doe ik ze dicht, slaap ik in». Hij leeft inderdaad in een staat van voortdurende vermoeidheid. Pater André zal hierover zeggen: «Het stille gebed van Broeder Marie-Joseph had niets bijzonders. Hij overwoog bij voorkeur de geheimen van het Lijden van Onze-Lieve-Heer wanneer hij zijn stille gebed deed zonder boek. Hij volgde die methode (mediterend lezen) zoveel als hij kon, want verstoken van een goed geheugen en doordrongen van zijn onbekwaamheid zelfstandig tot juiste en heilige overwegingen te komen, gaf hij de voorkeur aan de overwegingen die hij in de vrome boeken vond». Het stille gebed heeft geen ander doel dan ons één te maken met God. Bij sommigen komt deze intieme omgang die het stille gebed is, gemakkelijk tot stand. Maar voor de meesten gaat het niet zo gemakkelijk. De heilige Theresa van Avila heeft zelf veel geleden onder dit probleem en stelt een remedie voor waar ze zelf veel baat bij heeft gehad: «Het past de zielen, zegt ze, veelvuldig te lezen, want zij kunnen uit zichzelf geen enkele goede gedachte halen» (Leven, hfdst.4). Zo noodzakelijk als het is God te volgen als Hij ons wil verheffen tot een hogere graad van stil gebed, waarbij iedere lezing nutteloos en zelfs afgeraden zou zijn, zo kwalijk zou het zijn ons denken in het vage te houden, overgeleverd aan verstrooidheid en geestelijke dorheid die niets bovennatuurlijks of heilzaams hebben. Het boek blijft echter een middel. Men gebruikt het om te proberen met God het contact te maken dat anders niet lukt of dat verloren is gegaan. Het gaat er dus niet om het stil gebed om te vormen in lezen of om op die manier te proberen de verveling uit te bannen. Als dus het gesprek met God van start gaat, moet men ook kunnen stoppen met lezen, hoe boeiend het ook is, om zich over te geven aan de intieme gedachtewisseling met Hem. Het gekozen boek kan de Heilige Schrift zijn, het geschrift van een heilige of een ander vroom werk, al naar gelang waarnaar de ziel verlangt of behoefte aan heeft. Men kan ook, om aan het stille gebed te beginnen, hulp zoeken bij een geliefd gebed of naar een prentje kijken of naar het kruisbeeld, het tabernakel of de schepping aanschouwen. Broeder Marie-Joseph bedient zich vaak van vrome voorwerpen om te bidden, met name van prenten. Hij heeft een voorkeur voor schietgebeden: «Ik zal altijd bedenken, zo noteert hij in zijn dagboek, dat, wanneer men niet meer kan doen, een kort gebed uit de grond van het hart het beste is en dat is ook God het welgevalligst». Zijn verlangen wordt aldus uitgedrukt: «O, Jezus, ik hoop de genade te verkrijgen dat het gesprek met U moge voortduren».

Broeder Marie-Joseph is eveneens vervuld van bezorgdheid om de zielen in het vagevuur; voor hen biedt hij zijn lijden aan in een formulering die door zijn spirituaal is goedgekeurd in het begin van zijn leven als geestelijke: «Mijn God, aan de zielen in het vagevuur sta ik met heel mijn hart volgaarne af het genoegdoening schenkende deel van alle goede werken die ik in de toekomst zal doen, de aflaten die ik nog zal verdienen, evenals de voorbedes te mijner intentie na mijn verscheiden. Ik leg het geheel neer in de handen van de Onbevlekte Maagd Maria».

Een waardevolle ervaring

Sinds zijn kinderjaren verlangt Broeder Marie-Joseph ernaar priester te worden en terwijl hij tegelijk de eventualiteit aanvaardt het niet te worden indien zijn capaciteiten het niet toelaten, volhardt hij vol vuur in zijn voornemen. De Eucharistie is voor hem geen gewone devotie. «Leven, zo schrijft hij, om iedere dag ter communie te kunnen gaan, als ik geen priester zal kunnen worden, als Jezus het toestaat». In de Eucharistie ziet Broeder Marie-Joseph Jezus door wie allen die hun vertrouwen in Hem stellen om genezen te worden van hun geestelijke ziektes, liefdevol onthaald worden: «O, mijn Jezus, wat zijt Gij goed om Uzelf aan mij te schenken, ik die zo nietig ben, zo beladen met ongerechtigheden. Gij wilt dat ik U in mijn hart ontvang, hoe armzalig het ook is, omdat Gij weet dat wij door U te ontvangen het leven ontvangen, en omdat Gij wilt dat ik zal leven». In zijn Encycliek over de Eucharistie schrijft Paus Johannes Paulus II: «Het is mooi om bij Jezus te zijn, om dicht aan zijn borst te liggen als zijn geliefde leerling, en om de oneindige liefde te voelen van zijn hart. Als het christendom zich in onze tijd moet onderscheiden, met name in de «vaardigheid van het bidden», hoe zou men dan geen nieuwe behoefte kunnen voelen om lang te blijven in geestelijk gesprek, in stille aanbidding, in een houding van liefde, vóór Christus die aanwezig is in het Allerheiligst Sacrament? Hoe dikwijls, dierbare broeders en zusters, heb ik dit ervaren en heb ik hieraan kracht, troost en steun ontleend!» (Ecclesia de Eucharistia, 17 april 2003, n.25). Broeder Marie-Joseph scheidt de Communie niet van het misoffer, waaruit hij kracht put om het Kruis te dragen. Over de missen die in de hele wereld worden opgedragen schrijft hij: «Het slachtoffer van de calvarieberg dat iedere dag de hele wereld doorloopt om onophoudelijk te worden geofferd voor de heerlijkheid van zijn Vader en het heil van de wereld..., de gebrekkige, de zieke, de bedroefde zullen ieder uur van de dag en de nacht, al die lange uren die het lijden en de slapeloosheid zo pijnlijk maken, die arme zielen zullen kunnen zeggen: op die plek en op dat tijdstip bestijgt een priester het altaar, brengt het zoenoffer, het offer der vergelding».

Priester en hostie

Op 24 juni 1900 legt Broeder Marie-Joseph zijn eeuwige geloften af. De moeilijkheden die hij ondervindt met de studie, op de weg naar het priesterschap, vormen echter een struikelblok dat des te groter is doordat zijn docent theologie hem het werk alles behalve gemakkelijk maakt, hem bestempelt als onbekwaam en van oordeel is dat hij niet geschikt is voor het priesterschap. Daar komen nog andere zorgen bij: hevige hoofd- en buikpijn beletten hem zich in te zetten in de mate die hij zou wensen. De morele steun van Vader Abt en van Pater André die beiden van mening zijn dat hij zijn studie kan volbrengen en gewijd worden, maken dat hij de moed niet verliest. Hij wordt tenslotte op 12 oktober 1902 tot priester gewijd door Mgr. Marre, voormalig monnik van Sainte-Marie du Désert, in 1900 benoemd tot hulpbisschop van Reims. De volgende ochtend draagt hij zijn eerste Mis op voor de gemeenschap. Hij is nu priester geworden voor de eeuwigheid! Voortaan zal hij zijn best doen om het ideaal in praktijk te brengen dat Paus Paulus VI als volgt beschrijft: «Vele heiligen hebben priesterschap en gelofte van monastiek leven met elkaar willen verenigen, omdat ze harmonie zagen tussen de gewijde staat die de priester eigen is en de gewijde staat die de monnik eigen is. De ware eenzaamheid waarin men zich slechts bekommert om God, de volledige ontbering van de goederen van deze wereld, het opgeven van de eigen wil, waarin zij die intreden in het klooster getraind zijn, bereiden inderdaad op heel bijzondere wijze de priester voor op het heilig opdragen van het eucharistisch offer, dat bron en hoogtepunt is van het hele christelijk leven. Wanneer daarnaast aan het priesterschap de volledige gave van zichzelf wordt toegevoegd, waarmee de geestelijke zich toewijdt aan God, is deze op bijzondere wijze gelijk aan Christus die tegelijk priester en hostie is» (Paulus VI, Brief aan de Chartreuzen, 18 april 1971).

«In mijn eigen vlees»

De gezondheid van de nieuwe priester is nooit zo best geweest, maar sinds enige tijd lijdt hij aan zorgwekkende kwalen: grote vermoeidheid, pijnen in de buik. Verlegen en bescheiden als hij is spreekt hij er bijna nooit over daar hij niet de aandacht wil trekken, noch zijn superieuren tot last wil zijn. Sinds begin 1902 echter wordt één ding duidelijk: de jonge monnik kwijnt weg. De arts stelt alleen grote vermoeidheid vast, maar het betreft in werkelijkheid een geval van tuberculose. Pater Joseph gaat dan ook op de dag van zijn eerste Mis, op bevel van zijn superieuren, naar zijn ouders om een tijd uit te rusten en weer op krachten te komen. Ondanks deze rustperiode van twee maanden gaat zijn gezondheid snel achteruit. Terug in zijn geliefde klooster bereidt hij zich in volkomen helderheid van geest voor op de dood. De dagelijkse viering van het Heilig Misoffer helpt hem zijn lijden te verenigen met dat van de Verlosser, naar het voorbeeld van de heilige Paulus die zei: ik voor u mag lijden en in mijn lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam, dat is de Kerk (Kol 1,24). «Wanneer ik de Heilige Mis niet meer zal kunnen lezen, zegt Pater Marie-Joseph tegen zijn spirituaal, mag het Hart van Jezus me uit deze wereld komen terughalen, want niets zal me dan nog aan de aarde binden».

De laatste weken van zijn leven heeft de jonge priester veel te lijden. Als hij ligt, krijgt hij geen adem; als hij zit krijgt hij de pijn van de diepe roven op zijn lichaam te verduren. Pater André brengt urenlang door aan zijn ziekbed om hem aan te moedigen te blijven vertrouwen op het Heilig Hart.Op woensdag 17 juni 1903, terwijl zijn spirituaal te zijner intentie de Mis voor de Allerheiligste Maagd opdraagt, blaast Pater Marie-Joseph in zijn fauteuil op de ziekenafdeling de laatste adem uit.

Tijdens de zaligverklaring van Pater Marie-Joseph op 3 oktober 2004 stelde Paus Johannes Paulus II hem als voorbeeld: «Hij heeft steeds zijn vertrouwen op God gesteld, in beschouwing van het mysterie van het Lijden en in vereniging met de in de Eucharistie aanwezige Christus. Hij liet zich aldus doordringen van Gods liefde, in overgave aan Hem, «het enige geluk op aarde», los van de goederen van deze wereld in de stilte van de Trappe. Temidden van de beproevingen en de blik gericht op de Christus, bood hij zijn lijden aan voor de Heer en voor de Kerk. Mogen onze tijdgenoten, met name de leden van de beschouwende orden en de zieken, naar zijn voorbeeld het mysterie ontdekken van het gebed dat de wereld omhoog voert naar God en dat kracht schenkt in de beproevingen!»

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.