|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] |
28 april 2010 H. Ludovicus-Maria Grignon de Montfort |
«De Kerk is het werk van Christus, het werk dat een voortzetting, een overdenking is van Hemzelf waarmee Hij altijd aanwezig is in de wereld. Zij is zijn Bruid aan wie Hij zich geheel heeft gegeven« Als God dus de Kerk zo zeer heeft bemind dat Hij Zijn leven voor haar heeft willen geven, betekent dat dat zij onze liefde eveneens waardig is» (Johannes Paulus II, 3 maart 1983). Op 24 april 1988 heeft Paus Johannes Paulus II Francisco Palau, een pater die een uitzonderlijke liefde had opgevat voor de Kerk, zaligverklaard.
Francisco Palau kwam ter wereld op 29 december 1811 als zevende van negen kinderen in een gezin van Catalaanse boeren uit Aitona (Lérida, Spanje), in een politiek gezien zeer moeilijk tijdsgewricht. Het Spanje van de XIXe eeuw heeft inderdaad, volgens zeggen van een historicus, «honderddertig regeringen, negen grondwetten, drie onttroonde koningen, vijf burgeroorlogen, tientallen voorlopige regeringen en een bijna ontelbaar aantal revoluties» gekend. Ondanks de zware tijd, wanneer Spanje is bezet door het Napoleontische Frankrijk, vervolgt de familie Palau zo goed en zo kwaad als mogelijk haar boerenleven. Francisco wil graag priester worden. In 1828 wordt hij toegelaten tot het Seminarie van Lérida. Vier jaar later besluit hij in te treden bij de Karmelieten. Het noviciaat verwelkomt hem op 23 oktober 1832 en weldra ontvangt hij het kloosterkleed onder de naam Francisco van Jezus-Maria-Jozef. De strenge regels ten spijt, verloopt niet alles ideaal in het klooster. Sommige geesten zijn doordrenkt van de in zwang zijnde revolutionaire ideeën. Bovendien worden de kloosterordes bedreigd door opheffing door de revolutionaire krachten. Francisco aarzelt echter niet op 15 november zijn geloftes af te leggen.
Op 25 juli 1835 wordt het klooster waar Francisco woont verwoest door een opstand die behendig is gebruikt tegen de religieuzen. Hij zelf weet via een venster te ontsnappen en vindt onderdak bij een weduwe die hem in een kast opsluit. De opstandelingen kammen het hele huis uit. Eén van hen wil de kast openmaken, breekt de sleutel in het slot en laat het daarbij. In maart 1836 heft de regering de religieuze ordes op en legt beslag op hun bezittingen, het voorspel op een eindeloze reeks gewelddadigheden in heel Spanje. In de jaren daarna verbieden bepaalde radicalen die tijdelijk aan de macht zijn gekomen ieder contact met de Heilige Stoel. De gevangenissen zijn bevolkt met bisschoppen en priesters en de kerkelijke bezittingen worden in alle haast verkocht. In juli 1843 zal de gematigde partij echter weer aan de macht komen en zij zal proberen de betrekkingen met Rome te herstellen.
Francisco denkt erover het priesterschap op te geven en te kiezen voor de staat van Broeder. Als zoon van een boer heeft hij uitgesproken talent en ook gevoel voor de handenarbeid. Maar zijn superieuren sporen hem eerder aan zich op het priesterschap voor te bereiden. Hij ontvangt dus de priesterwijding op 2 april 1836 en oefent zijn ambt voor het eerst uit in de parochie San Antolín d'Aitona. Weldra begint een lange reeks van beproevingen voor zijn priesterhart. In juni 1837 mag hij niet langer de biecht afnemen en niet meer preken; vervolgens wordt hem in maart 1838 weer toestemming verleend om de biecht af te nemen, maar niet om te preken. Het schijnt inderdaad dat zijn krachtdadige manier van zich uitdrukken en zijn gebrek aan diplomatie de mensen stoort. Hij zal leren deze karaktertrek te verbeteren, maar zal er nooit helemaal in slagen.
God laat de mensen vrij
In augustus 1838 legt de burgerlijk gouverneur van Lérida hem in Aitona huisarrest op want men beschuldigt hem ervan via de biechtstoel propaganda tegen de monarchie te maken. Hij trekt zich dan terug in een grot. Menigeen is geroerd door het leven van boetedoening en contemplatie dat hij daar leidt, hoewel het niet iedereen zint: op een nacht dringen drie individuen zich bij hem in met het voornemen hem te doden. Een paar woorden van de priester en hun hart komt tot inkeer en nadat ze hebben gebiecht vertrekken ze weer. Weldra is pater Palau het stilzitten beu en vertrekt met zijn broer en een seminarist naar Tortosa waar hij met geestdrift parochiemissies gaat preken door heel Catalonië. Wanneer hij vervolgens begrijpt dat de politieke situatie opnieuw verslechtert besluit hij in Frankrijk in ballingschap te gaan en overschrijdt de grens op 21 juli 1840. Om onafhankelijk te blijven van zowel de Franse regering als van zijn landgenoten die zoals hij in ballingschap zijn, besluit hij als kluizenaar te leven. Hij mediteert over de toestand van de Kerk van Spanje; priesters en religieuzen gedood, kerken, kloosters, bibliotheken en manuscripten in brand gestoken, kunstwerken verminkt, de verachtelijkste laster om de Kerk in de ogen van het volk in diskrediet te brengen« «Wat te denken van een God die dat allemaal toelaat? vraagt hij zich af. Het geloof leert ons dat het God noch aan macht noch aan goede wil ontbreekt« Hoe komt het dat Hij de storm niet tot bedaren brengt terwijl één bevel van Hem zou volstaan«? Dat is een mysterie dat me bezighoudt in diepe overpeinzingen«» Zijn conclusie is: «Het gebed alleen kan de Spaanse Kerk van een schipbreuk redden».
De strijd tussen de onderling rivaliserende facties die Spanje verscheurt breidt zich echter naar Frankrijk uit en om daaraan te ontsnappen onderneemt pater Palau een tocht door de bergachtige streken van de Aude en de Tarn. Begin 1843 vestigt hij zich met zijn broer en een paar jonge Spanjaarden in een grot in het midden van een dicht bos dat het eigendom is van een bevriende familie uit het diocees van Montauban. Hij wint meteen het vertrouwen van de vicaris generaal die hem machtigt de biecht af te nemen. Hij doorkruist het platteland met het crucifix in de hand en velen komen naar hem toe, de een uit materiële nood, de ander uit geestelijke nood en elkeen uit behoefte aan bemoediging.
Een vroegere Claris en een jong meisje nemen pater Palau als geestelijk leidsman. Hij zet met hen een kleine contemplatieve gemeenschap op. Weldra voegen nog twee andere meisjes zich bij hen. In de lente van 1846 trekt pater Palau weer de Pyreneeën over, op weg naar Aitona. Hij vertrekt echter een jaar later weer naar Frankrijk waar hij wordt geconfronteerd met nieuwe tegenstrijdigheden die te wijten zijn aan de houding van sommigen van zijn Spaanse metgezellen die in Frankrijk waren gebleven toen hij in Spanje was. Hij trekt zich dan terug op een nog verder afgelegen plek waar hij zijn kluizenaarsleven hervat. Wanneer hij tegenover de bisschop van Montauban wordt belasterd verdedigt pater Palau zich om de eer van het priesterschap te redden. Niettemin onderwerpt hij zich aan de voorschriften van de bisschop, met name door zich te onthouden van de misviering. Daar het conflict niet in der minne geschikt kan worden keert hij in april 1851 terug naar Spanje.
De «School van de Deugd»
De pater gaat naar Lérida, maar daar wil men hem niet ontvangen. Hij richt zijn schreden dan naar Barcelona waar hij vaderlijk wordt verwelkomd door de bisschop. Zijn goede zorgen besteedt hij dan aan de meisjes aan wie hij leiding geeft en die hij de «Derde Orde Zusters Karmelietessen» noemt, tot maart 1852 wanneer de twee in Lérida en Aitona gestichte communauteiten worden ontbonden op bevel van de burgerlijk gouverneur. Met zijn broer Juan en nog een paar metgezellen vestigt de pater zich in een grot waar ze een leven van boetedoening leiden. Maar de bisschop van Barcelona doet een beroep op hem voor een nieuwe evangelisatiemissie en vertrouwt hem de geestelijke leiding over zijn seminaristen toe. De pater zet een soort ononderbroken missie op, een cyclus van causerieën voor volwassenen met iedere zondag een gesystematiseerd college over het katholiek geloof. Later wordt deze catechese de «School van de Deugd» genoemd. Zijn doel is het volk met de Kerk, de wetenschap met het geloof, de politiek met de godsdienst te verzoenen en de geest van het christendom uit te dragen binnen de instellingen. Wanneer hij ziet hoe de kloof tussen machtigen en zwakken, rijken en armen groter wordt, richt de pater zijn streven op waarachtige integratie van de arbeiders in de maatschappij.
De School van de Deugd wordt geleid door een groep priesters en leken met een oorspronkelijke methode die het hoorcollege verenigt met actieve deelname van de toehoorders, die de dialoog mogelijk maakt, de vragen en antwoorden binnen de grenzen van het mogelijke, en de momenten van gebed niet te vergeten. Het eerste deel van het programma herneemt de verhandeling van H.Thomas van Aquino over de deugden, in de vorm van een catechese. Het tweede deel behandelt de maatschappelijke leer van de Kerk: daarin zijn de rechten van de persoon, van het gezin en het recht van vereniging vastgelegd. De pater spoort de mensen aan hun wereldse verplichtingen na te komen met het evangelie als norm en verkondigt, tegenover hen die de Kerk betichten van obscurantisme, dat zij juist christenen verplicht tot intellectuele en materiële vooruitgang . «De eigen roeping van de leken ligt hierin dat zij het Godsrijk zoeken, juist door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen... Aan hen is het dus op bijzondere wijze opgedragen, alle tijdelijke aangelegenheden waarmee zij van dichtbij verbonden zijn, zo te doorlichten en te ordenen, dat dit alles voortdurend volgens Christus geschiedt en vooruitgaat en de lof van de Schepper en Verlosser verkondigt» (Lumen gentium, 31).
De vrede van Christus
In de grote stad Barcelona waar de School van de Deugd begint, zijn de rijkdom en het succes van de enen gevestigd op de ellende en het leed van de anderen. De pater legt uit dat de vrede en het wereldse zowel als het geestelijk geluk van de volken vereisen dat de maatschappelijke rechten worden erkend, aanvaard, geëerbiedigd en beschermd. «Het christelijk leven komt niet alleen tot uiting in persoonlijke deugden, maar ook in de maatschappelijke en politieke deugden», bracht Paus Benedictus XVI ons in herinnering, 13 mei 2007. Als de harten zich niet verenigen met het christelijk gebod van liefde, zo denkt pater Palau terecht, zal er hier op aarde nooit ware en duurzame vrede, gerechtigheid, broederschap en vrijheid zijn. Zijn succes is indrukwekkend: er komen soms wel tweeduizend mensen bijeen in de kerk waar op zondagmiddag tegenover de arbeider en de werkgever gesproken wordt over liefde en gerechtigheid, de waarheid wordt gepreekt voor leerling en leraar, waar de dokter en de advocaat de harmonie tussen wetenschap en openbaring toetsen. Heel wat vertroebelde geesten vinden weer vrede.
De leerlingen van de School van de Deugd behoren grotendeels tot de arbeidersklasse en sommige regeringsleiders doen alsof ze geloven dat er gevaarlijk geachte socialistische ideeën worden verkocht. In 1854 breken in Barcelona arbeidersstakingen uit. Het militair gezag bepaalt dat de School van de Deugd, die ervan wordt beschuldigd een belangrijke rol in de stakingen te hebben gespeeld, moet worden opgeheven. De arbeiders evenals de Maatschappij van Wevers nemen het op voor de School. Desondanks bepaalt de Gouverneur op 6 april dat pater Palau onmiddellijk moet worden verbannen naar het eiland Ibiza (Balearen). De pater schrijft hierover: «Als, zoals wij ons ervan hebben onthouden ons met politiek te bemoeien, de politiek de godsdienst intact had gelaten, zou de School van de Deugd haar weg vredig hebben vervolgd». Paus Benedictus XVI zal het zo zeggen: «De Kerk is advocaat van de gerechtigheid en van de armen, juist door zich niet te identificeren met politici, noch met partijbelangen. Onafhankelijk kan zij de belangrijke criteria en waarden waarvan niet mag worden afgeweken onderwijzen, de gewetens een oriëntatiepunt geven en een levensoptie bieden die boven het politiek kader uitstijgt. De gewetens vormen, de verdediging van gerechtigheid en waarheid op zich nemen, individuele en politieke deugden aankweken, dat is de fundamentele roeping van de Kerk op dit gebied» (13 mei 2007).
Beschouwen
Op Ibiza lijdt pater Palau zeer onder zijn gedwongen ledigheid. Met twee van zijn metgezellen verandert hij het stuk onbebouwde grond dat hij had gekregen in een moestuin en boomgaard. Gevoelig als hij is voor kunstzinnige schoonheid, slaat pater Palau vaak aan het dichten. «In alle seizoenen, schrijft hij, opende ik de vensters en met mijn verrekijker beschouwde ik al wat mooi was in de winter, in de lente, in de zomer en in de herfst». Gul staat hij met zijn geestelijke zorg klaar voor de bevolking van het eiland. Deze ballingschap verdiept zijn geestelijk leven. Hij begrijpt nu beter hoe nauw de band is tussen Gods liefde en de liefde voor de naaste: «Wanneer de liefde alleen God zoekt en gelooft dat God, zonder betrekking tot de naaste, volstaat, blijft het daarbij en komt ze niet verder; en wanneer zij zich daar niet uit los zou maken om zich op de naaste te richten, zou het geestelijk egoïsme haar verteren en ten val brengen».
In 1856-1857 worden er amnestieverordeningen afgekondigd: de pater hoopt ervan te kunnen profiteren, maar men wil ze niet op zijn geval toepassen. Hij moet wachten tot de algemene amnestie van 1 mei 1860. De 30e augustus daarop laat een katholieke krant de Barcelonezen weten dat «de regering de rechtvaardige eisen heeft ingewilligd van de wijze en deugdzame priester (pater Palau) die al zo lang de gevolgen moest verduren van een onrechtvaardige vervolging; de hoge gerechtshoven van het land hebben zijn onschuld volledig recht gedaan».
Eind 1860 wordt Francisco Palau begenadigd met een mystieke verschijning van de Kerk voorgesteld als een jong meisje. Als zuivere Maagd en vruchtbare Moeder is de Kerk op aarde een bedevaarster en verschijnt als zondares in haar feilbare leden. Het kaf van de zonde is tot het einde der tijden vermengd met het goede koren van het Evangelie (cf. Catechismus van de Katholieke Kerk, CKK 827). Bewust van deze waarheid stelde kardinaal Ratzinger op Goede Vrijdag, 25 maart 2005, het volgende gebed voor: «Vaak, Heer, lijkt uw Kerk op een boot die op het punt staat te zinken, een boot die van alle kanten water doorlaat. En op uw akker zien we meer kaf dan koren. De kleren en het gezicht van uw Kerk jagen ons schrik aan. Maar wij zijn degenen die haar bevuilen! Wij zijn degenen die u telkens verraden, na al onze mooie woorden en mooie gebaren. Heb medelijden met uw Kerk: in haar ook komt Adam telkens weer ten val. Door onze val sleuren wij u over de grond en Satan verheugt zich omdat hij hoopt dat Gij na deze val niet weer zult kunnen opstaan; hij hoopt dat Gij, meegesleept in de val van uw Kerk, overwonnen op de grond zult blijven liggen. Maar Gij, Gij zult weer opstaan. Gij bent weer opgestaan, Gij bent herrezen en Gij kunt ons ook weer doen opstaan. Red uw Kerk en heilig haar. Red ons allen en heilig ons» (Kruisweg, negende statie).
Hartstocht voor de Kerk
De Kerk is evenwel, ondanks de zwakheden van haar leden, heilig op zich: «De Kerk is heilig in zoverre de Allerheiligste God aan haar oorsprong staat; Christus heeft zichzelf voor haar overgeleverd, om haar te heiligen en haar heiligend te maken; de Heilige Geest bezielt haar met de liefde. In haar vinden wij de heilsmiddelen in al hun volheid. De heiligheid is de roeping van al haar leden en het doel van heel haar werkzaamheid. De Kerk telt onder haar leden de Maagd Maria en talloze heiligen als voorbeelden en voorsprekers. De heiligheid van de Kerk is de bron van de heiliging van haar kinderen, die hier op aarde erkennen dat zij allen zondaars zijn en steeds bekering en loutering nodig hebben» (Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk, 165). Wanneer het erop aan komt de Kerk te verdedigen, komt de hartstochtelijke aard van pater Palau tevoorschijn: hij wordt gedreven door zijn liefde, zijn verlangen deze Kerk, gemaakt van levende stenen, zijn broeders, te dienen. Later zal hij zeggen dat al zijn tijden van stil gebed, al zijn apostolische of contemplatieve activiteiten één enkel doel hebben gehad: hem in geloof, hoop en liefde verenigen met de Kerk. Deze is voor hem Christus die wij «beschouwen en beminnen, niet als een enkel individu, maar als het hoofd van een lichaam, een geheel», een mysterie dat we beleven, eerder dan een waarheid waarin we moeten geloven, het enige werktuig voor ons Heil. Het één zijn met de Kerk is het intiemste middel voor de gemeenschap met Christus die op bevoorrechte wijze verwezenlijkt wordt in de Eucharistie.
«Ik moet van het ene naar het andere uiteinde van Spanje en me met al mijn krachten inzetten voor het heil der zielen, daar waar voor mij een weg open is», zal pater Palau schrijven. Vanaf dat moment krijgt zijn apostolaat meer verscheidenheid, wordt weer koortsig, intens, zonder daarom het eenmansgebed en de penitentie te veronachtzamen. Wanneer hij met helder inzicht de situatie in Barcelona analyseert, stelt hij vast dat de industrie die zich er vestigt duizenden mensen aantrekt wier materiële en geestelijke behoeften ontzaglijk groot zijn. Hij richt overal actieve groepen van christenen op die met hun pastoors de zondagse lezingen voor de jongeren kunnen verzorgen, bijeenkomsten die hen behoeden voor ledigheid en gevaarlijk vermaak. Hij strijdt tegen onwetendheid, bijgeloof en al wat afwijkt van het godsdienstig gevoel. De Congregatie die hij was begonnen op te richten, zijn Derde orde van de Broeders en Zusters Karmelieten, vergeet hij evenwel niet. De mannelijke tak is in 1860 in Mallorca opgericht; kort daarna, in februari 1861, vestigen de zusters zich op Minorca. Zonder het contemplatieve aspect te veronachtzamen belast de Congregatie zich ook met het onderwijs en vervolgens met de hulp aan zieken thuis of in het ziekenhuis. De vestiging op Minorca is niet van blijvende aard; Aragon en Catalonië bieden daarentegen mogelijkheden tot expansie.
In 1865 wordt pater Palau volledig in beslag genomen door missies op Ibiza en het diocees Barcelona. In december 1866 gaat hij naar Rome voor de officiële erkenning van de Congregatie van de Karmelietaanse Derde Orde. Vanaf 8 januari 1867 heeft hij het recht, met voorafgaande toestemming van de plaatselijke bisschop, religieuze geloften af te nemen van geestelijke zonen en dochters. Hij stelt in hetzelfde jaar de statuten op van hen die hij de Derde Orde Broeders van de Maagd van de Karmel noemt. Deze broeders, destijds zesentwintig in getal, zijn verspreid over zes huizen. Deze stichting voor mannen waar de pater grote waarde aan hecht zal blijven bestaan tot de burgeroorlog van 1936, wanneer alle leden op één na, die op het schiereiland werkzaam zijn worden vermoord zodra de onlusten uitbreken. Wat de zusters van de oorspronkelijke stichting betreft zij gaan uiteindelijk over in twee congregaties die over vier werelddelen zullen uitzwermen: de Theresiaanse Missiezusters Karmelietessen, en de Missionaire Karmelietessen.
In 1868 lanceert de pater een weekblad, «El Ermitaño». Hierin legt hij een waar talent van polemicus aan de dag, vooral als het gaat om de verdediging van de Kerk, want dan vloeit de ene rake formulering na de andere uit zijn pen. Zijn gevoel voor humor stelt hem in staat te glimlachen om zijn eigen avonturen en geeft nieuwe moed aan zijn brievenschrijvers die verbijsterd de loop der gebeurtenissen volgen. Ten gevolge van de revolutie van september 1868 woedt een nieuwe golf van vervolgingen over Spanje. Pater Palau wordt eind oktober 1870, samen met verschillende broeders en zusters gevangen genomen. Na twee maanden voorlopige hechtenis wordt hij vrijgelaten, maar hij moet nog een jaar wachten voor de rechter zijn onschuld erkent.
«Theresia, het is tijd!»
Aan het eind van zijn leven is de pater veel op reis, bang dat hij zijn werk onvoltooid zal moeten achterlaten, want meerdere stichtingen zijn in voorbereiding, maar de financiële middelen en het personeel ontbreken. Anderzijds laten sommigen van zijn metgezellen hem in de steek en zaaien onrust met hun kritiek. Hij vestigt in Tarragona een moederhuis van waaruit hij het geheel van zijn werk zal kunnen besturen. Op 14 februari 1872 publiceert hij een boekje waarin de Regels en Constituties staan van de Derde Orde van de Ongeschoeide Karmelieten. In dezelfde tijd begeleidt pater Palau drie van zijn religieuzes naar Calasanz, in Aragon, waar een moorddadige epidemie heerst. Met soms ware heldenmoed zetten zij zich in voor de zieken. Uitgeput van dit liefdadigheidswerk keert pater Palau terug naar Tarragona. Een laatste keer beveelt hij degenen die hem omringen aan te bidden voor de Kerk: «Bid dat de Kerk moge zegevieren, verenig uw smeekbeden met die van H.Jozef want hij is onze bemiddelaar« Nooit ben ik, tot in het kleinste detail, afgeweken van de Kerk; in mijn opinies heb ik mijn oordeel altijd aan Haar onderworpen zonder enig ander belang te zoeken dan de eer van God». Wanneer de hele communauteit bij elkaar is in zijn kamer zegt hij: «Kniel neer opdat ik jullie zegene!» Met geheven rechterarm zegent hij zijn kinderen en voegt er, gericht tot H.Theresia van Avila aan toe: «Theresia, het is tijd!» en, met geheven arm, blaast hij de laatste adem uit.
Pater Palau heeft voor de Maagd Maria altijd een liefde gekoesterd als van een zoon voor zijn moeder. In 1864 bleek zij voor hem de volmaaktste figuur binnen de Kerk te zijn. Zo heeft hij haar de gelovigen voorgesteld. «Terwijl de Kerk in de allerheiligste Maagd de volmaaktheid reeds heeft bereikt, waardoor zij zonder vlek of rimpel is, streven de gelovigen er nog steeds naar de zonde te overwinnen en in heiligheid te groeien; daarom slaan zij hun ogen op naar Maria» (CKK, 829). Laten we Onze-Lieve-Vrouw om een nimmer aflatende liefde voor de Kerk vragen.