|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] [Esta carta, em Português] |
25 maart 2012 feest van MARIA Boodschap |
«Een kerk is het enige wat waardig kan voorstellen hetgeen een volk voelt aangezien godsdienst het meest verhevene in de mens is», zo oordeelde Antoni Gaudí, de architect van de basiliek van de Heilige Familie in Barcelona (Spanje). Bij de inwijding van dit monument op 7 november 2010 merkte Paus Benedictus XVI op: «In een tijd waarin de mens zijn leven probeert op te bouwen met de rug naar God gekeerd, alsof Hij hem niets meer te zeggen had, is de wijding van deze kerk van de «Heilige Familie» een gebeurtenis van grote betekenis. Door zijn werk laat Gaudí ons zien dat God de ware maat van de mens is, dat het geheim van de ware oorspronkelijkheid, zoals hij het zei, neerkomt op terugkeren naar de oorsprong die God is. Hij zelf is, door op die manier zijn geest open te stellen voor God, in staat geweest in deze stad een ruimte van schoonheid, geloof en hoop te scheppen die de mens leidt naar de ontmoeting met Hem die de waarheid en de schoonheid zelve is.»
Antoni Gaudí is geboren op 25 juni 1852 in Reus (provincie Tarragona, Spanje), als vijfde kind van Francesc Gaudí i Serra en Antònia Cornet i Bertran. Hij kreeg al jong het smartelijk verlies van al zijn broers en zussen te verwerken. De opeenvolgende periodes van rouw verklaren waarschijnlijk het stempel van ernst dat het temperament van Gaudí eigen is. Van vaders zijde stamt Antoni af van een oude familie van ketelbouw handwerkslieden. Omdat hij in de werkplaats van zijn vader veelvuldig ziet hoe koper wordt bewerkt ontwikkelt de jonge Antoni de gewoonte in «drie dimensies te denken». Sinds zijn kinderjaren lijdt Antoni aan reumatische pijnen die hij nooit zal kwijtraken. Deze kwaal dwingt hem lange periodes in eenzaamheid door te brengen op een klein landgoed van de familie in Riudoms, dichtbij Reus. Daar vangen zijn ogen het licht van de Middellandse Zee op, met de zuiverste beelden van rotsen, planten en dieren; hij zal de natuur altijd bewonderen als een fantastische leermeesteres. Op school is Antoni geen bijzonder briljante leerling, maar hij krijgt een gedegen geestelijke vorming bij de religieuzen van sint-Jozef Calasanz.
Het enig doel
In het schooljaar 1868-69 vestigt de jongeman zich in Barcelona om les te volgen op de Hogere Technische School voor Architectuur. Hij betaalt zijn studie door te werken voor befaamde ingenieurs en architecten. Hij woont bovendien de colleges Wijsbegeerte, Esthetiek en Geschiedenis aan de Universiteit bij en stelt belang in de wereld van de cultuur. In zijn ogen moet de kunst haar inspiratie zoeken in de wetten en modellen die in de natuur, het werk van de Schepper kunnen worden waargenomen en waarin de Waarheid en de Schoonheid eclatant tot uiting komen. Deze zoektocht naar de schoonheid wordt het enig doel van zijn leven. In 1878 behaalt hij het diploma van architect.Wanneer hij werkt aan de bouw van een coöperatie ontmoet hij een onderwijzeres die les geeft aan arbeiderskinderen. Beide jonge mensen hebben samen lange gesprekken. Na lang te hebben geaarzeld besluit Antoni met haar over verloven te spreken, maar het meisje bekent hem tot haar spijt dat ze reeds verloofd is. De jongeman besluit dan zich met lichaam en ziel aan de Heer te geven, en in de wereld celibatair te leven. Hij zal de zorg op zich nemen voor zijn vader tijdens diens langdurige ouderdom en voor een ziek nichtje , een wees.
Antoni ontwerpt voor rekening van een fabrikant van luxe handschoenen een originele vitrine die bestemd is voor de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1878. Wanneer graaf de Güell, man met een grote ontwikkeling en een van grootste fortuinen van Barcelona, hoort dat dit meesterwerk in zijn stad is ontworpen, informeert hij naar de identiteit van de maker ervan. Zo bloeit er tussen beide mannen een eeuwigdurende vriendschap op. Onverwijld ontvangt de kunstenaar van de graaf de opdracht een reeks meubels te ontwerpen en vervolgens talloze constructies zoals die van het zeer ongewone Park Güell. Antoni wordt ook de goede vriend van Mgr. Torras i Bagès, bisschop van Vic, wiens zaligverklaring momenteel in gang is, van de bisschoppen van Mallorca en Astorga, als ook van vele priesters. Dankzij de vriendschap van deze bisschoppen verwerft hij een diepgaand begrip van de liturgie en de maatschappelijke leer van de Kerk. Al in zijn jeugd heeft Gaudí laten zien hoe gevoelig hij is voor de maatschappelijke problemen van zijn tijd, met name voor de levensomstandigheden van de arbeiders. Heel snel beseft hij dat de diepgaande maatschappelijke tegenstrijdigheden van zijn tijd geen oplossing hebben te verwachten van de materialistische utopieën, maar alleen van de toepassing van de christelijke maatschappelijke leer.
Gaudí heeft geen enkel boek gepubliceerd. Hij heeft evenwel talloze aantekeningen nagelaten die gewijd zijn aan zijn architectonisch en decoratief werk. Maar we kunnen toch zeggen dat hij een van de beste schrijvers van zijn tijd is geweest, niet op papier, maar op steen. Hij geeft evenmin lezingen, maar zal menigmaal zijn tempel van de Heilige Familie voor bezoekers van commentaar voorzien; en hij zal zijn medewerkers en volgelingen deelgenoot maken van zijn overpeinzingen die doordrongen zijn van menselijke en christelijke wijsheid. Met zijn hartstocht voor esthetiek buigt hij zich over het raadsel van de schoonheid en begrijpt dan dat door het Schone (dat wil zeggen God zelf) de dingen mooi zijn. Hij is van oordeel dat «de schoonheid de pracht is van de waarheid; zonder waarheid, is er geen kunst. Pracht trekt iedereen aan, daarom is kunst universeel».
In zijn preek van 7 november 2010 merkt Paus Benedictus XVI op: «In werkelijkheid heeft de mens schoonheid hard nodig; zij is de wortel waaraan de stam van onze vrede en de vruchten van onze hoop ontspruiten. Schoonheid onthult ook iets van God omdat een werk van schoonheid, zoals Hij, pure belangeloosheid is en het uitnodigt tot vrijheid en onttrekt aan zelfzucht.»
Ontwakende harten
De XIXe eeuw is voor Spanje een eeuw van vergaande maatschappelijke omwentelingen. Er heerst een antiklerikale koorts en de Kerk wordt vervolgd. Joseph Bocabella, een boekhandelaar met grote devotie voor St.-Jozef krijgt de ingeving dat er een Tempel, toegewijd aan de Heilige Familie van Nazareth, moet worden gebouwd. Ter vergeving van de zonden van de mensen van zijn tijd wenst hij een sterk getuigenis af te leggen van de liefde van God en van zijn vleesgeworden Zoon, Jezus. Hij schrijft een intekeningsactie uit. Talloze christenen betuigen hun instemming met dit project «opdat de lauwe, ingeslapen harten ontwaken, het Geloof weer opleeft, de Naastenliefde weer warm wordt en de Heer op die manier medelijden krijgt met het land». De werkzaamheden gaan onmiddellijk van start, maar weldra doemt een ernstig geschil tussen Bocabella en zijn architect op; deze laat het project varen. Op een nacht heeft de tante van Bocabella een droom: zij heeft de architect gezien die de Heilige Familie uit de aarde zou doen verrijzen; het is een jongeman met blauwe ogen... Zonder aan deze droom belang te hechten gaat Joseph naar een architectenkantoor. Hij maakt de deur open en staat voor de neus van een jongeman wiens blauwe ogen hem doen huiveren. In Catalonië zijn blauwe ogen inderdaad zeldzaam. Deze jonge architect heet Gaudí.De opvattingen van Bocabella gaan eerder in de richting van een streng classicisme, maar hij schikt zich zonder aarzelen naar de verder reikende zienswijzen van Gaudí.
In de overtuiging dat het zonder opoffering onmogelijk is vooruitgang te boeken met een bouwproject, geeft Antoni Gaudí het gemakkelijk leventje op van jonge, zeer geziene architect. Hij gaat meer bidden en beoefent een veeleisende ascese. «Deze Tempel is een tempel van verzoening, verklaart hij. Dat betekent dat zij opofferingen verlangt». In de Vasten van het jaar 1894 vast hij zo gestreng dat zijn ontberingen hem op de rand van de dood brengen. Zijn vriend, Mgr. Torras i Bagès, moet komen om hem over te halen enig voedsel tot zich te nemen. «Het leven is liefde en liefde is opoffering, verklaart Antoni met klem. Wanneer een huis vitaliteit uitstraalt komt dat doordat er zich iemand opoffert. Deze iemand is soms een dienaar, een dienares...» De grote liefde tot God en de naaste die in Antoni leeft heeft zijn wortels in de liefde voor het kruis. Hijzelf bekroont zijn werken, de religieuze én de profane, met een vierarmig kruis dat vaak de afkorting van de Heilige Familie draagt: «JMJ» (Jezus, Maria, Jozef).
Allen hebben een plaats
Gaudí ontwerpt de tempel van de Heilige Familie als een synthese van de katholieke leer. De Schepping van de wereld, het werk van de mens op aarde, de overgang van het rijk der duisternis naar het Rijk van het Licht, de geheimen van het leven van Christus, de zeven sacramenten, de zeven gaven van de Heilige Geest, de Zaligheden, de dood, het Vagevuur, het Laatste Oordeel, de Hel en de Hemel zijn erin vertegenwoordigd« Deze «kathedraal» van ongeveer 100 meter lang zal worden gebouwd naar een bouwtekening in de vorm van een Latijns kruis en zal vijf schepen en drie gevels omvatten. De schepen zullen van elkaar worden gescheiden door nijgende zuilen die een parabolische boog vormen. Alle draagelementen komen in het middelpunt bijeen om aan het bouwwerk zijn stabiliteit te geven. Gaudí heeft deze vernieuwingstechniek bedacht opdat de 18 voorziene torens, van ieder ongeveer 110 meter hoog, zowel bestand zouden zijn tegen storm en wind als tegen onderaardse bewegingen. Het werk van Gaudí zal iedereen toegang bieden: «Het kerkportaal moet groot genoeg zijn, verklaart hij, niet voor de individuele mens, maar voor de gehele mensheid, want allen hebben een plaats in de schoot van hun Schepper.»«Gaudí, zo stelt Benedictus XVI vast, heeft de inspiratie die hij putte uit de drie boeken die hem voedden als mens, als gelovige en als architect: het boek van de natuur, het boek van de Heilige Schrift en het boek van de Liturgie willen verenigen. Op deze manier heeft hij de werkelijkheid van de wereld en de heilsgeschiedenis, zoals deze ons in de Bijbel verteld is en in de Liturgie gestalte heeft gekregen, bij elkaar gebracht. In het gewijde bouwwerk heeft hij stenen, bomen en menselijk leven geïntroduceerd opdat de hele schepping bij elkaar komt in goddelijke lofzang, maar tegelijkertijd heeft hij aan de buitenkant retabels aangebracht om de mensen het geheim van God dat wordt geopenbaard in geboorte, lijden, dood en verrijzenis van Jezus Christus, voor te houden. Zo heeft hij op geniale wijze het menselijk geweten 'gesticht', verankerd in de wereld, open voor God, verlicht en geheiligd door Christus.»
Op de enorme bouwplaats van de Heilige Familie brengt Gaudí een fantastische onderlinge saamhorigheid tot stand. De ziekteverzekering bestaat nog niet en arbeiders werken tot het eind van hun leven. Met zijn vooruitziende blik voert de architect een stelsel in van wederzijdse ondersteuning dat bestaat uit heffing van een klein gedeelte van ieders loon om de arbeider die ziek wordt toch uit te betalen. De arbeiders zijn zo zeer op hem gesteld dat ze hem «Vader» noemen wanneer ze over hem spreken; Gaudí zal het nooit weten. Zijn goedheid is spreekwoordelijk. Op een dag verschijnt een beeldhouwer op de bouwplaats na een slapeloze nacht. De architect zegt tegen hem: «Wanneer het lichaam het nodig heeft is rust nemen het eerste wat je moet doen. Ja, antwoordt de beeldhouwer, zodra ik thuis kom zal ik dat doen. Nee, je moet het nu doen.» En de beeldhouwer moet doen wat hem wordt gezegd. De goedheid van deze vader gaat niettemin gepaard met een zeer groot gevoel voor gerechtigheid. Een van zijn cliënten wil hem de achterstallige honoraria niet uitbetalen. Gaudí gaat ogenblikkelijk naar het gerecht en wanneer het proces is gewonnen geeft hij het geld aan een communauteit van religieuzes. In samenwerking met de pastoor van de parochie ontwerpt en financiert hij met eigen spaargeld de bouw van een school voor de kinderen van de metselaars en de nederigste gezinnen van de buurt. «De armen, zo zei hij, moeten in de Kerk, die de christelijke naastenliefde is, altijd van harte welkom zijn.»
Maar Gaudí heeft af en toe ook aanvallen van onvriendelijkheid die zich uiten in venijnige opmerkingen. «Met het temperament van mij, beweert hij, heb ik geen andere oplossing dan de dingen te zeggen zoals ik ze zie. De mensen lijden er wel onder...» Hij zal er nog aan toevoegen: «Door mijn wilskracht heb ik alle obstakels overwonnen, maar één ding is niet gelukt: mijn temperament veranderen.» Dat belet hem niet vrolijk van aard te zijn en grapjes te kunnen waarderen.
Bij hem
Op een dag wordt Gaudí, die in gezelschap van een beeldhouwer een bezoek brengt aan het ziekenhuis, door een zuster bij een arme stervende gebracht die geen familie meer heeft. De twee mannen blijven bij de zieke, fluisteren hem gebeden in het oor totdat hij zeer vredig de laatste adem uitblaast. «De devotie van deze stervende, zal de architect later zeggen, heeft me op het idee gebracht dat de Heilige Familie bij hem was. Ik denk dat we het tafereel kunnen uitbeelden in de kruisgang van de Tempel.» Ter plekke maakt hij de schets: het Kind Jezus in de armen van zijn Moeder buigt zich glimlachend voorover om de stervende te strelen, en St.-Jozef beziet het tafereel vanaf het voeteneinde van het bed.Gaudí weet ieders capaciteiten te benutten: «Arbeid is de vrucht van samenwerking en die kan slechts op liefde worden gebouwd. De architect moet alles benutten wat zijn medewerkers weten en kunnen. Ieders specifieke kundigheid moet tot zijn recht komen. Alle inspanningen moeten in het geheel opgaan, worden gebundeld en steun krijgen wanneer ontmoediging optreedt. Op die manier werkt men met vreugde en met de zelfverzekerdheid die het resultaat is van het vertrouwen die de organisator inboezemt. Weet dat nutteloze niet bestaan. Iedereen is nuttig naar gelang zijn eigen capaciteiten. Het volstaat die van ieder te ontdekken.» Ook in zijn constructies neemt Gaudí graag brokstukken, dingen die ogenschijnlijk geen nut hebben, op. Hij cultiveert overigens de liefde voor het goed afgeleverde werk en zoekt altijd naar perfectie: «In het algemeen zien de mensen, wanneer ze iets maken en het werk al bevredigend is, ervan af vooruitgang te boeken en stellen zich tevreden met het verkregen resultaat; dat is niet goed: wanneer een werk op weg is naar perfectie moet men eraan werken tot het perfect is». Hij verklaart uit eigen ervaring te hebben geleerd dat de eerste poging zelden een geslaagd resultaat oplevert.
Wanneer men hem bepaalde termijnen op wil leggen antwoordt hij dan ook: «Mijn cliënt heeft geen haast»; eigenlijk is hij van mening dat zijn enige cliënt de Heer Zelf is. Wanneer hij echter een fout opmerkt in de uitvoering van het werk van zijn personeel corrigeert hij het met grote fijngevoeligheid door, bijvoorbeeld, te zeggen: «We hebben elkaar niet goed begrepen, we gaan het opnieuw proberen.»
Een handelwijze die aan het hart gaat
Na de vroegtijdige dood van zijn jonge nicht, in 1912, en daarna die van zijn vader, merkt Gaudí op: «Ik heb niets meer. Nu kan ik me geheel aan de Tempel van de Heilige Familie geven». Hij woont alleen in zijn huis in het Güell Park. In oktober 1925 verhuist hij vervolgens naar de bouwplaats van de Heilige Familie. Hij gaat armzalig gekleed; zijn sobere voeding bestaat voornamelijk uit gedroogde vruchten en geitenmelk met citroen. Al zijn honoraria gaan naar de werkzaamheden voor de basiliek. Wanneer de economische crisis voelbaar wordt gaat hij uit bedelen om de arbeiders te kunnen betalen; maar deze handelwijze gaat hem wel aan het hart. Op een dag geeft een arme vrouw hem een peseta, een bedrag van niets, dat hij heel blij in het offerblok in de Tempel gaat deponeren. Weer een andere dag staat hij onder een balkon te schuilen voor de regen; een voorbijganger ziet hem aan voor een echte bedelaar en geeft hem als aalmoes twee peseta's die dezelfde weg gaan. Gaudí's armoede komt hem op enkele misverstanden te staan. Tijdens het bezoek van Infante Isabella aan de Heilige Familie verschijnt Gaudí ter plekke, maar wordt door de koninklijke lijfwachten, die een armoedig geklede man zien, weggeduwd. «Maar, wat zijn die lijfwachten stom!, roepen zijn medewerkers uit. Nee, zegt Gaudí op zijn beurt, ze doen hun werk». Soms wordt hij voor de koster aangezien en geeft hij nederig de tijden van de kerkdiensten. De ex-president van Spaanse Federale Republiek, de heer Francesc Pi i Margall komt op een dag de Heilige Familie bezoeken. Hij daalt af tot aan de crypte die al voor diensten in gebruik is en Gaudí biedt hem vriendelijk wijwater aan. De heer Pi, een antiklerikaal, doet of hij niets gezien heeft maar Gaudì dringt aan: «Meneer Francesc, alstublieft...» En daar maakt Pi i Margall tot zijn eigen verbazing voor het oog van iedereen een mooi kruisteken.Weer een andere dag komt de Rector van de Universiteit van Salamanca, Miguel de Unamuno, groot schrijver en angstig agnostisch geworden. Wanneer hij voor de façade van Christus' Geboorte met zijn overdaad aan christelijke symbolen staat, roept hij tegen de architect: «U, zo'n intelligent man, u gelooft nog in die dingen!» Gaudí reageert niet. Even later hoort men het Angelus luiden: Gaudí onderbreekt de conversatie, neemt zijn hoed af en zonder op of om te kijken begint hij vroom te bidden; waarna hij zegt: «Laus Deo! Ik wens u allen een goede nacht!»
Een bezoeker van het gebouw die dezelfde façade staat te bewonderen, die met een overvloed aan elementen uit de natuur is versierd, roept uit: «Maar dit is een lofzang op de Natuur! Ja, antwoordt Gaudí, maar zegt u liever de Schepping!» Gaudí wordt zeer bekritiseerd vanwege de op planten en dieren geïnspireerde ornamenten van zijn werk, versieringen vol leven en beweging: de geschapen natuur vormt aldus het hof van haar Schepper.
Iedere dag woont Antoni de Mis bij en verdiept zich in de lezing van het evangelie waaruit hij inspiratie put om de personages te maken die de Heilige Familie versieren. Wanneer hij het Evangelie aanhaalt, is iedereen onder de indruk, zelfs de ongelovigen. Voor hem is «een mens zonder godsdienst een verminkte mens. Om dingen goed te doen is eerst liefde nodig en vervolgens pas techniek.» Als groot liefhebber van Gregoriaans gezang volgt hij een opleiding in het Paleis van de Muziek in Barcelona. Wanneer men hem vraagt naar de reden van die belangstelling, antwoordt hij: «Ik kom hier om architectuur te leren!» Het koor van de Heilige Familie moet ongeveer 3000 zangers kunnen herbergen want de architect is ervan overtuigd dat de Kerk de toekomst heeft. Hij weet dat alle vormen van wijsheid, alle inspanningen van de mens om dichter bij God te komen hun uiteindelijke bestemming in Christus vinden. Zijn architect is een schitterende getuige van deze overtuiging: hij maakt gebruik van herinneringen aan andere tradities of culturen, zoals bij de sokkel die het Kruis draagt. Wanneer hij de bezoekers rondleidt op de bouwplaats komt zijn uitleg neer op een uitstekende uiteenzetting van de christelijke leer. Meerdere mensen van verschillende godsdiensten, met name het boeddhisme en shintoïsme, hebben zich bekeerd door het contact met Gaudí of diens werk.
Zoals verlangd
Op 7 juni 1926, rond 18 uur, bij het uitgaan van de bouwplaats, wordt Gaudí door een tram omver gereden. Hij wordt aangezien voor een bedelaar en naar het ziekenhuis Santa Cruz, dat wordt bestierd door zusters, ten dienste van de armen, gebracht. Daar ontvangt hij het sacrament der stervenden. Als men eenmaal weet wie hij is bieden de kundigste teams van artsen hun behandeling aan; maar het is te laat. Op 10 juni sterft Gaudí, als een arme, zoals hij had verlangd, na deze laatste woorden te hebben uitgesproken: «Mijn God, mijn God!» Bij zijn uitvaart is een groot publiek in rouw en ziet men burgerlijke en kerkelijke gezagsdragers zij aan zij lopen met de eenvoudigste lieden. Hij wordt begraven in de crypte van «zijn» kerk, in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van de Karmel. Zijn zaligverklaringproces is in gang en talloze genaden zijn al door zijn bemiddeling ontvangen.Gaudí had niet gedacht zijn werk zelf te beëindigen: «Ik zou de bouw van de Tempel niet willen beëindigen. Dat zou niet passend zijn... Een Tempel doen verrijzen is een gebed in de tijd. We moeten de toekomstige generaties de mogelijkheid laten God al bouwende te loven, met gebruikmaking van andere stijlen.» En hij herhaalde dikwijls: «Het is Sint-Jozef die deze Tempel zal afwerken». De Heilige Familie die Paus Benedictus XVI heeft verheven tot de rang van basiliek is in feite een nog onvoltooid bouwwerk.
Tijdens de inwijding belichtte de Paus een fundamenteel aspect van dit werk: «Gaudí heeft waargemaakt wat een van de belangrijkste opgaven van vandaag is: de scheuring overbruggen tussen menselijk bewustzijn en christelijk geweten, tussen bestaan in deze tijdelijke wereld en open staan voor het eeuwig leven, tussen de schoonheid der dingen en God die de Schoonheid is». En daar voegde hij aan toe: «Wij hebben deze gewijde ruimte opgedragen aan God, die zich aan ons heeft geopenbaard en gegeven in Christus om voor goed «God onder de mensen» te zijn... De Kerk ontleent haar geloofwaardigheid niet aan zichzelf; zij is geroepen om teken en werktuig van Christus te zijn, in volstrekte onderdanigheid aan zijn gezag en geheel in dienst van zijn opdracht. Op de éne Christus is de éne Kerk gegrondvest; Hij is de rots waar ons geloof op rust. Met dit geloof als fundament proberen wij gezamenlijk de wereld het gezicht te tonen van God, die Liefde is, en die de Enige is die een antwoord heeft op het vurig verlangen van de mens naar volheid. Dit is de grote opdracht: aan allen laten zien dat God een God van vrede is en niet van geweld, van vrijheid en niet van dwang, van eendracht en niet van tweedracht .»
Moge God ons, ieder op onze plaats, vergunnen om bewerkers van schoonheid en vrede te zijn en getuigen van de Waarheid die Christus is, zodat wij waarlijk kinderen van God kunnen worden genoemd !