Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
28 februari 2007
H. Romanus


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«Centraal in de beschaving van de liefde staat de erkenning van de waarde van de menselijke persoon en, in concreto, van alle menselijke personen. Juist op dit gebied herkent men de grote inbreng van het christendom. De christelijke visie op het menselijk wezen als beeld van God houdt inderdaad in dat de rechten van de persoon op respect van de maatschappij, die deze rechten niet creëert maar ze in alle eenvoud erkent, al door hun aard vanzelf spreken. Het christendom levert zijn bijdrage aan de opbouw van een maatschappij naar menselijke maat en wel door ze een ziel te geven en de eisen van de Wet van God te verkondigen, waarop alle organisaties en wetgevingen van de maatschappij vast moeten steunen indien zij de emancipatie van de mens, de bevrijding uit iedere vorm van slavernij en de authentieke vooruitgang willen zeker stellen» (Johannes Paulus II, audiëntie van 15 december 1999). Deze waarheden worden schitterend geïllustreerd door het leven van de gelukzalige Anne-Marie Javouhey.

Op 10 november 1779 is in Jallenge, bij Dijon, een klein meisje, Anne-Marie, ter wereld gekomen als vijfde in een gezin van tien. Anne-Marie, bijgenaamd Nanette, is zeven jaar wanneer haar familie zich in Chamblanc, in hetzelfde kanton, vestigt. Het is een vrolijk, stralend, levenslustig kind dat nooit om ideeën of snedige antwoorden verlegen zit. Op haar tiende doet ze ondanks de bedenkingen van haar vader die haar te ondeugend vindt haar eerste communie. «Vanaf die dag, zal ze later bekennen, heb ik me beschouwd als gewijd aan God en zijn werken».

In 1791 , tijdens de Franse Revolutie, gaat de eerwaarde Rapin, pastoor, liever in ballingschap dan de schismatieke eed af te leggen die van de geestelijkheid wordt geëist. Hij wordt vervangen door een priester die wel die eed heeft afgelegd. Nanette woont buiten medeweten van haar ouders zijn Mis soms bij. «Ik achtte me zelf geleerder dan de anderen», zal ze hierover zeggen. Op een avond klopt een priester die de eed niet heeft afgelegd aan de deur: «Men heeft me bij een zieke geroepen en ik ken de weg niet». Onverschrokken biedt Nanette aan hem te vergezellen. Onderweg legt de priester haar uit dat het noodzakelijk is om trouw te blijven aan de Roomse Kerk. Vanaf dat moment organiseert ze met haar familie clandestiene vieringen en biedt een schuilplaats aan priesters die door de revolutionairen op de hielen worden gezeten. Zodra het oproer tot bedaren komt loopt Nanette de dorpen af en brengt al roffelend op de trom de jeugd bijeen voor een catechismusles. «Ik wilde mijn ouders geen verdriet doen, zal ze later zeggen, noch hun ongehoorzaam zijn, maar ik kon God niet weerstaan die het mij zo aantrekkelijk maakte om arme jonge meisjes en onwetende volwassenen met Hem bekend te maken». Op een dag ontvangt ze van God een zeer bepaalde opdracht: «Onze-Lieve-Heer maakte op een buitengewone, maar betrouwbare wijze kenbaar dat Hij mij riep tot de staat die ik heb aangenomen om de armen te onderrichten en de wezen op te voeden!», zal ze later verklaren.

De kinderen die God je geeft

De houding van Nanette, die meer denkt aan bidden en godsdienstonderricht geven dan aan het werk op de boerderij, verbaast en ontstemt haar vader. Het lukt het meisje hem te winnen voor haar zaak en op 11 november 1798 wijdt ze zich tijdens de Mis en in aanwezigheid van haar familie officieel aan God. In 1800 gaat Nanette op aanraden van pastoor Rapin, die in het dorp is teruggekeerd, naar Besançon waar Jeanne-Antide Thouret een kleine gemeenschap heeft opgericht voor vrouwen die zich aan de naastenliefde en de opvoeding van kinderen willen wijden. Maar weldra wordt haar ziel belaagd door de twijfel. «Lieve Heer, wat wilt Gij van mij?» roept ze op een avond uit. Een innerlijke stem antwoordt haar heel duidelijk dat God grootse plannen met haar heeft. Een paar dagen later meent ze bij het ontwaken vele zwarten om zich heen te zien, de enen helemaal zwart, de anderen van een min of meer donkere kleur. Tegelijkertijd meent ze de volgende woorden te horen: «Het zijn de kinderen die God je geeft. Ik ben de heilige Theresia; ik zal de beschermvrouwe van je Orde zijn». Ze gaat dus terug naar haar ouders.

Na zich aan het onderwijs aan kinderen, in Seurre en vervolgens in Dôle te hebben gewijd, treedt ze in bij de Trappistinnen in Zwitserland. Maar diep in haar hart zegt een stem tegen haar: «Je bent niet geroepen voor de Trappe, maar om een Congregatie op te richten ten gunste van de zwarten». Dankzij de paar maanden in het klooster heeft ze een gedegen vorming voor het religieuze leven mogen ontvangen. Nadat ze twee nieuwe scholen in de Jura heeft geprobeerd keert Anne-Marie terug bij haar vader om daar haar opvoedingswerk te vestigen. In april 1805, na de kroning van Napoleon, komt Paus Pius VII in Chalon-sur-Saône. Anne-Marie en haar zusjes worden vereerd met een particuliere audiëntie. Het meisje zet aan de Heilige Vader haar plannen uiteen: «Houd moed, mijn kind, antwoordt de Stedehouder van Jezus Christus haar, God zal via jou vele dingen volbrengen voor zijn heerlijkheid».

Op aanraden van haar bisschop vestigt Anne-Marie zich in Chalon-sur-Saône. Als bekwame pedagoge begrijpt ze dat de praktische vaardigheden van de kinderen moeten worden ontwikkeld. Ze leert haar meisjes lezen, schrijven en rekenen, maar ook naaien, breien, strijken en spinnen. Anne-Marie vat het idee op de kapel van haar school onder de bescherming te plaatsen van H.Bernardus of H.Theresia. Maar de pastoor, die Josephus heet, stelt haar voor liever de bescherming in te roepen van de echtgenoot van de Maagd Maria. De naam van de Heilige Jozef wordt aangenomen voor de kapel en de kleine door haar gevormde gemeenschap van opvoedsters. Op 12 mei 1807 ontvangen Anne-Marie, haar drie zusjes en vijf andere meisjes het religieuze kleed en leggen hun geloften af in de handen van de bisschop van Autun. Deze laatste stelt de Overste voor zich in de bisschopsstad te vestigen. Moeder Anne-Marie krijgt het voor elkaar dat een deel van het voormalig groot seminarie haar ter beschikking wordt gesteld. Eind 1810, tijdens de Spaanse oorlog, komen er konvooien met zieken en gewonden aan in Autun. De zusters veranderen in verpleegsters. Op een dag in januari 1812 leest Moeder Anne-Marie bij toeval een advertentie waarin het oude klooster van de Recollecten in Cluny te koop wordt aangeboden. Ze doet een beroep op haar vader die zich laat overtuigen en het domein koopt. De zusters vestigen zich er en worden de «Congregatie van H.Jozef van Cluny».

Moeder Overste springt op!

Ondanks heel wat moelijkheden slaagt Moeder Anne-Marie erin een school in Parijs te openen. De Intendant van het eiland Bourbon (eiland La Réunion) komt haar opzoeken en vraagt haar een paar zusters voor zijn eiland, waaraan hij toevoegt dat het bevolkt is met «blanken, kleurlingen en zwarten». Als ze die woorden hoort springt Moeder Overste op omdat ze zich de profetie van Besançon herinnert. Korte tijd later vraagt de minister van Binnenlandse Zaken haar om zusters voor de overzeese gebiedsdelen van Frankrijk. Met haar missionaire blik aanvaardt ze alles. Op 10 januari 1817 vertrekken vier zusters naar het eiland Bourbon. Begin 1819 scheept een contingent van zeven religieuzes in naar Senegal. Maar daar verkeert het ziekenhuis waar ze zich mee moeten belasten in een betreurenswaardige staat, bezit de stad geen kerk en is de evangelisatie nauwelijks begonnen...Weldra raken de zusters ontmoedigd.

Moeder Anne-Marie gaat zelf naar Senegal in 1822. Een paar weken na haar aankomst schrijft ze: «De moeilijkheden zijn ontelbaar; alleen de zuivere liefde van God maakt het mogelijk niet ontmoedigd te raken... Bekomen van alle verrassingen en nu ik de dingen van naderbij bezie, heb ik de indruk dat we in Afrika veel goeds kunnen doen». Overtuigd van het feit dat de zwarten van nature godsdienstig zijn, verklaart ze: «Het is aan de godsdienst om dit volk principes, gedegen en ongevaarlijke kennis te geven omdat haar wetten en dogma's niet alleen de grove en zichtbare gebreken corrigeren, maar ook het hart veranderen...Verleen praal aan de godsdienst; laat ze worden aangetrokken door de pracht van de viering , laat de eerbied hen in toom houden en weldra zullen jullie het aanschijn van het land hebben veranderd». Anderzijds constateert ze dat Afrika een agrarische roeping heeft. Eind april 1823 vestigt ze een boerderijschool in Dagana. Dat stelt haar in staat banden aan te knopen met de bevolking. Haar reputatie verbreidt zich en weldra wordt ze naar Gambia en Siera Leone geroepen waar ze de zorg in de ziekenhuizen op zich neemt. Maar uit Frankrijk bereiken haar brieven die haar smeken terug te keren. In februari 1824 keert ze weer terug naar het moederland nadat ze de grondslagen heeft gelegd van een werk van lange adem voor de beschaving en kerstening van Afrika. Haar eerste doel is het vormen van een Afrikaanse geestelijkheid, noodzakelijk om missionair aan de slag te kunnen gaan. Dus vestigt ze in Bailleul, in de Oise, een huis voor de vorming van jonge Afrikanen.

De steun van het goede voorbeeld

In 1827 richt de minister van Zeemacht zich tot Moeder Anne-Marie ten gunste van Guyana waar de Franse kolonisten al menig echec hebben geleden. De Overste aanvaardt het aanbod, maar stelt haar voorwaarden die het christelijk leven van de kolonisten en de inboorlingen beogen. In augustus 1828 komt ze in Guyana aan met een klein honderdtal personen en vestigt zich in Mana. Vier maanden later schrijft de Overste: «Alles gaat met zekere tred de goede kant uit: de werkzaamheden vorderen , de gewassen groeien zienderogen, de godsdienst nestelt zich diep in het hart van degenen die er slechts een oppervlakkig idee van hadden en wel door de steun van het goede voorbeeld... We hebben vijftien arbeiders meegenomen die ter dege zijn uitgekozen op de nuttigste vakbekwaamheden... Met de zusters wied en plant ik bonen, maniok; ik zaai rijst, maïs, enz., terwijl we geestelijke liederen zingen, verhalen vertellen en het betreuren dat onze arme zusters in Frankrijk niet in ons geluk kunnen delen». Maar de successen die Moeder Overste behaalt met dit harde werk wekken de afgunst van bepaalde kolonisten in Cayenne.

In Frankrijk brengt de revolutie van juli 1830 politieke veranderingen met zich mee die de katholieke godsdienst weinig gunstig gezind zijn en de financiële steun van de regering voor de werken van Moeder Anne-Marie vermindert. Maar deze zet haar werk voort en haar instellingen blijven overeind. In 1833 vestigt ze dicht bij Mana een leprozenhuis. Wanneer ze weer terug is in Frankrijk bezoekt Moeder Javouhey haar huizen. Zij is zich bewust van de lacunes van de congregatie: «Onze congregatie is erg jong en heeft toch al een belangrijke hervorming nodig, schrijft ze... Wij moeten de geest van innerlijkheid en stil gebed nastreven. Met deze dubbele geest dreigt ons nergens gevaar». Sinds 1829 wordt het bisdom Autun bestuurd door Mgr. d'Héricourt. Deze ijverige prelaat wenst het grootste voordeel te halen uit het werk van de zusters. Met dit doel voor ogen zou hij graag de leiding krijgen over de congregatie en hij herziet de statuten die in 1827 zijn goedgekeurd door zijn voorganger en door koning Charles X.

Eind april 1835 legt Mgr. d'Héricourt Moeder Anne-Marie nieuwe statuten op die de oude geheel en al veranderen en volgens de welke hij Generaal Overste van de zusters wordt. Zij weigert, maar de prelaat houdt voet bij stuk en komt vervolgens met verordeningen. Moeder Anne-Marie die noch de raad van haar zusters kan inwinnen noch over de nodige tijd beschikt om de kwestie te bestuderen tekent uiteindelijk de nieuwe statuten. Wanneer dit onderhoud achter de rug is wordt haar ziel geplaagd door knagende wroeging: ze heeft te snel getekend, zonder het akkoord van het Generaal Kapittel noch van de andere bisschoppen die deze veranderingen ook aangaan. Ze wint de raad in van bevoegde personen en erkent dat haar handtekening is afgedwongen, niet vrijwillig is gegeven en geen enkele waarde heeft. Ze schrijft dus aan de bisschop dat ze zich houdt bij de statuten van 1827.

De emancipatie voorbereiden

Tegelijkertijd wordt door de leden van de regering gesproken over de emancipatie van de slaven. Deze maatregel vereist de nodige voorbereiding. In het rapport van een interministeriële commissie staat geschreven: «Mevrouw Javouhey heeft in haar leiding over de instelling in Mana blijk gegeven van een groot gevoel voor orde en een tegen alles bestand doorzettingsvermogen. We moeten derhalve de zusters van H.Jozef van Cluny de zorg toevertrouwen voor de emancipatie van de slaven». Niet alle geesten zijn echter deze mening toegedaan en de Raad van Guyana waarin de kolonisten die jaloers zijn op de successen van Moeder Overste de meerderheid uitmaken, verzet zich heftig tegen dit plan. Op 18 september 1835 wordt haar bij ministerieel besluit deze opdracht officieel toevertrouwd. Koning Louis-Philippe zelf ontvangt de Overste meerdere malen en werkt met haar het plan uit met betrekking tot de emancipatie van de zwarten.

Nu we vandaag de dag worden geconfronteerd met moderne vormen van slavernij (vrouwen- en kinderhandel, arbeidsomstandigheden die werknemers reduceren tot eenvoudige werktuigen om winst mee te maken, prostitutie, drugs...), brengt de Kerk ons de waardigheid van de menselijke persoon in herinnering: «Het zevende gebod verbiedt de activiteiten of de ondernemingen die, om welke reden dan ook - zij het uit egoïsme, ideologie, winstbejag of staatsdictatuur - ertoe leiden dat men mensen tot slaaf maakt, hun persoonlijke waardigheid miskent, hen koopt of verkoopt en hen als koopwaar ruilt. Het is een zonde tegen de waardigheid van de persoon en tegen zijn fundamentele rechten, dat mensen door gebruik van geweld worden verlaagd tot gebruiksvoorwerpen of tot bronnen van winst» (Katechismus van de Katholieke Kerk, KKK, n.2414).

Wanneer ze in februari 1836 in Guyana is aangekomen worden Moeder Anne-Marie ongeveer vijfhonderd zwarte slaven toevertrouwd die van de slavenhandelaren zijn afgenomen. In haar pedagogie wil ze geenszins haar toevlucht nemen tot geweld, maar opvoeden met zachte hand, geduld en overreding. «Ik heb als een moeder plaats genomen temidden van haar talrijke familieleden». Deze zienswijze is des te stoutmoediger als men zich realiseert dat er onder de zwarten die zij verwelkomt zich vreeswekkende elementen bevinden. Maar haar geloof is gevestigd op de deugd die het christendom eigen is en maakt dat men in staat is belangrijke impulsen te geven aan de ontwikkeling van de beschaving. Bovendien weet de Overste dat ze kan rekenen op haar persoonlijk prestige; haar aanwezigheid alleen is al voldoende om geschillen bij te leggen. De gevallen waarin ze daadwerkelijk streng moet ingrijpen zijn zeldzaam. Ze besteedt de nodige aandacht aan de christelijke opvoeding en is in het bijzonder begaan met de huwelijken, want ze is van plan haar beschavingswerk te baseren op het gezin. Ieder gezin heeft zijn hut, opgeruimd en van het nodige voorzien. Het geheel vormt met zijn kerk een fraai dorp. Dat alles komt niet zonder moeite, narigheden en pijnlijke incidenten tot stand. Ondanks alles heerst er twee jaar later een zekere geest van orde en zuinigheid in Mana. Op 21 mei 1838 heeft Moeder Javouhey de verantwoordelijkheid voor de emancipatie van honderdvijfentachtig slaven.

De gelukkigste tijd!

De bisschop van Autun achtervolgt haar met zijn tegenwerking tot in Guyana. Op 16 april 1842 schrijft de stichteres: de bisschop van Autun «heeft de Apostolische Prefect verboden mij toe te laten tot deelname aan de sacramenten, tenzij ik hem erken als Generaal Overste van de congregatie... Ik vergeef hem van harte uit liefde voor God». Deze situatie die twee jaar zal duren brengt intens leed met zich mee. Dat wordt nog verergerd door het in omloop brengen van schotschriften tegen Moeder Overste. Wanneer haar zusters de Heilige Tafel naderen terwijl zij zich die moet ontzeggen stromen de tranen haar overvloedig over de wangen. Op een dag gaat ze naar Nederlands Guyana in de hoop er te kunnen communiceren. Maar de Apostolische Prefect van dit gebiedsdeel is ervan in kennis gesteld dat «deze vrouw het geloof nooit heeft gehad of het geheel is verloren», en de communie wordt haar eveneens geweigerd. «Die tijd van beproevingen is voor mij de gelukkigste van mijn leven geweest, zal ze later zeggen: toen ik zag dat ik om zo te zeggen geëxcommuniceerd was, omdat het iedere priester verboden was mij de absolutie te geven, ging ik in mijn eentje wandelen in de grote oerwouden van Mana, en daar zei ik tegen God: «Ik heb alleen u nog, Lieve Heer, daarom kom ik me in uw armen werpen en u bidden uw kind niet in de steek te laten...». Ik ervoer zoveel geestelijke vertroosting dat ik me vaak genoodzaakt voelde uit te roepen: «O, mijn God, heb medelijden met mijn zwakheid, verleen me niet zoveel gunsten want uw arme dienares heeft de kracht niet die te dragen». O, hoevele malen heb ik meegemaakt hoe goed God is voor hen die slechts op Hem vertrouwen, dat we nooit ongelukkig zijn wanneer God met ons is, door welke beproevingen we ook worden belaagd».

Bewust van haar persoonlijke invloed op het goede verloop der dingen in Mana, bekommert Moeder Anne-Marie zich al om de tijd dat zij er niet meer zal zijn. Ze vat het plan op de zwarte kinderen van Guyana van vijf tot vijftien jaar in een specifieke instelling bijeen te brengen om ze in christelijke geest op te voeden. Eenmaal volwassen en geëmancipeerd zouden ze zich over het hele land verspreiden en een gezonde mentaliteit verbreiden. Maar de regering waaraan ze een subsidie vraagt voor dit project is gekant tegen deze zienswijze. Op 18 mei 1843 scheept de Overste in naar Frankrijk. Het is voor iedereen een hartverscheurend vertrek. Zodra ze is aangekomen verkrijgt ze van de bisschoppen die haar goed kennen de toestemming voor het ontvangen van de sacramenten. Vervolgens bezoekt ze haar ordezusters die haar overal een feestelijke ontvangst bereiden. Ze spoort hen aan tot innerlijke stilte en vrede in de ziel die het mogelijk maken te ontdekken wat God met ieder van hen voor heeft en ze leert hun iedere vorm van overhaasting te vermijden: laten we ons ervoor hoeden, zegt ze, «sneller te gaan dan de Voorzienigheid, die wil dat wij Hem bijstaan maar niet voorafgaan... De ervaring heeft me geleerd dat God langzaam te werk gaat».

De bisschop van Autun laat zijn idee echter niet los. Om als Overste van de congregatie erkend te worden probeert hij de novices van Cluny te beïnvloeden. Hij benoemt een aalmoezenier die zijn best doet om te bereiken dat ze zich van hun tegen de bisschop «rebellerende» superieuren afkeren. Op 28 augustus 1845 gaat Moeder Javouhey naar Cluny, spreekt met grote sereniteit haar zusters toe en concludeert vervolgens: «Beste kinderen, jullie krijgen te horen dat het een zonde is als jullie mij volgen; ik zeg jullie dat het geen zonde is als jullie Mgr. de bisschop van Autun volgen. Jullie zijn vrij, jullie kunnen kiezen. De situatie is jullie bekend; er zijn heel wat bisschoppen die anders over ons denken dan de bisschop van Autun en die jullie met vreugde zullen verwelkomen. Allen die in de congregatie willen blijven volgen mij naar Parijs». Van de tachtig jonge zusters weigeren er maar zeven haar te volgen. De bisschop van Beauvais, groot bewonderaar van Moeder Anne-Marie, neemt de zaak dan energiek ter hand. Langzaam maar zeker raakt Mgr. d'Héricourt in een geïsoleerde positie tegenover de zusters. Tenslotte realiseert hij zich dat hij de Moeder Overste verkeerd heeft beoordeeld. Er was in zijn geest een afgrond van onbegrip ontstaan. Op 15 januari 1846 komt uiteindelijk een akkoord tussen hem en de Overste tot stand.

«Laat haar door!»

Tijdens deze pijnlijke affaire heeft Moeder Anne-Marie haar apostolisch werk voortgezet met talrijke nieuwe stichtingen in Frankrijk, Oceanië, Madagaskar, India en op de Engelse Antillen. Wanneer de revolutie van 1848 uitbreekt bevindt ze zich in de buurt van Parijs. In allerijl bereikt ze de stad die in heftige beroering is. Ze moet ook over de barricades heen. Wanneer de in opstand gekomen arbeiders wier noden zij vaak verlicht heeft in de «Staatswerkplaatsen voor werklozen», haar zien aankomen, roepen ze uit: «Het is Moeder Javouhey! Het is Generaal Javouhey! Laat haar door!» De nieuwe regering verordent inderhaast de algehele emancipatie van de zwarten. Dat ontkracht het werk van Moeder Javouhey, die behoedzaam en met beleid de zwarten erop wilde voorbereiden hoe zich van de vrijheid te bedienen, maar de Overste past zich aan de situatie aan zodat ze haar beschavings- en evangelisatiewerk voor de voormalige slaven voort kan zetten. In Mana wordt het nieuws van de afschaffing van de slavernij in stille vreugde ontvangen, hetgeen contrasteert met de gewelddadige taferelen die elders plaatsvinden. De zwarte bevolking blijft er hardwerkend en sedentair, zeer gehecht aan de godsdienst die de Overste hun heeft onderwezen. Begin 1851 gaat de gezondheid van Moeder Anne-Marie achteruit en in mei, tijdens een bezoek aan het huis in Senlis, moet ze zelfs het bed houden. Op 8 juli verneemt ze het overlijden van de bisschop van Autun. Een paar dagen later, op 15 juli, verklaart ze over hem: «Wij moeten Monseigneur beschouwen als een van onze weldoeners. God heeft zich van hem bediend om ons te beproeven op het moment dat wij in het algemeen om ons heen alleen maar lofzangen hoorden. Dat was nodig want met de successen die onze congregatie boekte hadden we kunnen denken dat we iets voorstelden, als wij dat leed en die tegenstrijdigheden niet te verduren hadden gekregen». Kort nadat ze die woorden had uitgesproken geeft ze de geest. Haar congregatie telde toen ongeveer 1200 religieuzes die in alles Gods wil trachtten te doen, in het onderwijs, de ziekenhuis- en de missiewerken.

Laten we de Gelukzalige Anne-Marie Javouhey, door Paus Pius XII op 15 oktober 1950 zaligverklaard, vragen voor ons de bevrijding uit de ergste aller slavernijen, die van de zonde, te verkrijgen: Jezus is inderdaad gekomen «om de mensen te bevrijden uit de ergste slavernij, die van de zonde: zij belemmert hen immers in hun roeping kinderen van God te zijn en is oorzaak van alle mogelijke vormen van slavernij onder de mensen» (KKK, 549). Moge zij ons deelname schenken aan haar geest van toewijding, naastenliefde en eenvoud, om de ware vrijheid van de kinderen Gods te bereiken.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.