Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
27 december 2017
feest van H. Johannes, apostel en evangelist


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«Madeleine, wees braaf! Ren niet zo hard!» Dat is de herhaalde kreet van een moeder als ze, begin XVIIIe eeuw, de kerk van Accoules in Marseille uitkomt. Het drukke meisje dat zich tijdens de hele mis gedeisd had gehouden, komt dan buiten adem terug. Natuurlijk lukt het de moeder in het algemeen wel om haar kind min of meer rustig te houden, maar ze vraagt zich vaak af hoe ze die kleine Madeleine met haar onstuimig, driftig karakter, dat naar niemand luistert, nergens blijft zitten, onophoudelijk heen en weer loopt, tot rust kan brengen. Uiteindelijk zal het de brandende liefde van Jezus zijn die erin slaagt haar, die de vurige verbreidster van de eredienst voor zijn goddelijke Hart zal worden, volledig in Hem op te doen gaan. 

De vader van Madeleine, Hyacynte Rémuzat, behoort tot de grootburgerij van Marseille. Hij is werkzaam in de zeehandel. Zijn echtgenote, Anne, geboren Coustan, komt eveneens uit een oude Provençaalse familie die doordrongen is van eergevoel en rechtschapenheid, en wier voornaamste adellijke titel haar door en door christelijk karakter is. Als zevende van hun twaalf kinderen ontvangt Madeleine op 29 november 1696, haar geboortedag, het Doopsel. Zodra het kind begint te spreken wordt het geleerd de namen van Jezus en Maria uit te spreken. De moeder past zich aan het karakter van al de haren aan, straft indien nodig, zonder starheid, maar ook niet uit zwakte. Met Madeleine heeft ze niettemin heel wat te stellen. Haar familie houdt veel van haar, maar het meisje onttrekt zich aan iedere blijk van tederheid; bovendien probeert ze spontaan elk verbod te omzeilen. Alleen haar moeder lukt het tot haar hart te spreken en wanneer zij “neen“ heeft gezegd dringt het meisje niet langer aan. In de loop der jaren valt op onverwachte wijze een verandering in het gedrag van Madeleine op. Ze neemt zich steeds meer in acht om te voorkomen dat ze kwaad doet. “Ik wil religieuze worden!“ verklaart ze op een dag. Haar broers en zusjes reageren vinnig: «Jij? Zo driftig en wispelturig». Maar om haar een plezier te doen beloven haar ouders dat ze haar weldra willen toevertrouwen aan de zusters Visitandinnen ter afronding van haar opvoeding.

Vallen, huilen, weer opstaan

Rond haar negende gaat Madeleine dus op kostschool in het klooster van de Visitatie van de “Kleine-Maria’s“. Ze trekt met blijdschap het kleed aan dat alleen de internen dragen en verklaart zelfverzekerd dat God haar tot het religieus leven roept. Maar, haar goede wil en de aantrekkingskracht van dit door haar gekozen leven ten spijt, komt het woelig meisje dat ze van nature is weer boven. Ze maakt zelfs een fout waarover ze later aan novices die haar worden toevertrouwd vertelt: «Hebben jullie je handwerkspullen opgeruimd?» vraagt op een dag een zuster aan de leerlingen. – Ja, zuster! – En jij, Madeleine?» Het met tamelijk onzekere stem uitgesproken antwoord overtuigt de zuster niet. «Heb je niet iets gepakt dat niet van jou is? Wat heb je in je schort? Niets – Hoezo niets? En dit dan? Zijn dit geen bolletjes zijde? Betreur je fout en beken zonder te liegen! Liegen is niet netjes, dat weet je?» Dan klinkt de bel en begeeft Madeleine zich naar de refter. Onderweg dringt tot haar door wat er in haar houding zo verkeerd was en dan gaat ze naar de kerk om er de vrije loop te geven aan haar tranen. Daar verschijnt Jezus haar met zijn Kruis op de schouders, omarmt haar als het ware met een blik van droefheid en barmhartige goedheid en zegt: «Jij, meisje, hebt Mij in deze staat gebracht!» De vrede keert dan weer terug in haar ziel. Ze gaat de meesteres om vergeving vragen voor haar kruimeldiefstal en haar leugen en belooft het nooit weer te doen. Deze zwakheid wordt voor haar een gelegenheid een nieuw begin te maken. Vanaf die tijd overpeinst ze bij voorkeur het Lijdensverhaal van Jezus. Om Hem haar liefde te bewijzen doet ze haar best haar weerstanden te overwinnen zoals naar een klasgenootje gaan waar ze voorheen geen aandacht aan schonk, haar angst voor insecten, of voor de duisternis wanneer ze ’s avonds in een klas die aan haar is toevertrouwd een kaars moet uitblazen. 

Wanneer de dag van haar eerste Communie dichterbij komt ziet men haar vaak huilen; tijdens de voorbereidende retraite stelt een zuster haar een vraag. «Ik zal weldra het geluk kennen mijn God te ontvangen, antwoordt Madeleine haar. Ik kan er niet aan denken zonder een stortvloed aan tranen te vergieten». Wanneer ze regelmatig een geheimzinnige innerlijke pijn voelt, ondervraagt ze de Heer in het gebed. Op 2 juli 1708, feest van de Visitatie van Onze-Lieve-Vrouw, hoort Madeleine na de Communie duidelijk een innerlijke stem: «Ik wil dat jij me trouw bent!» Het gezicht van Jezus die haar aankijkt verschijnt haar lange tijd. De Heer zegt tegen haar: «Ik zoek een slachtoffer». Om dit visioen te verjagen sluit ze haar ogen, maar Jezus is er nog steeds! Uiteindelijk verklaart Hij zich nader: «Jou, meisje, kies ik uit om mijn slachtoffer te zijn!» Jezus, kiest inderdaad bepaalde personen uit en vraagt hun met Hem, met de hulp van evenredig toebedeelde genaden, het lijden te delen waardoor Hij de Verlossing heeft verkregen. Hijzelf is inderdaad slachtoffer, zoals H. Johannes het zegt: Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen (1 Joh 4,10).

«Het is Jezus!»

De bezoeken van de Heer aan Madeleine komen steeds vaker voor. Maar tegen het eind van het jaar 1708 maakt ze een periode van spirituele ontbering door: ieder gevoel in het gebed wordt haar ontnomen. De duivel doet haar dan voorkomen dat de eenwording met Christus slechts een illusie was, vrucht van haar ijdelheid: niets van dat alles komt van God! In haar verwarring neemt Madeleine haar meesteres in vertrouwen, die, na haar te hebben beluisterd, haar aantoont dat die twijfels van de kwade geest komen; je moet ze afwijzen zodra ze zich aandienen. «Geloof me, zo verklaart ze, het is Jezus die tegen je spreekt, Hij is het die je geroepen heeft.» Madeleine vraagt dan of ze voortaan de hulp mag inroepen van de jezuïeten pater over wie men haar heeft gesproken. Wanneer de Overste weigert, besluit ze die maand januari 1709 naar haar ouders terug te keren. De bisschop zelve, Mgr. Belsunce, voorziet dan in haar geestelijke begeleiding door haar te verwijzen naar Pater Milley, jezuïet. Op het programma: de Heilige Mis, tijden voor gebed, maar ook voor bezoeken aan zieken en hulp aan de armen. Twee jaren verstrijken. Knap en begenadigd als ze is wordt het meisje meerdere malen ten huwelijk gevraagd; steeds weigert ze, ondanks de aandrang van haar ouders. Op vijftienjarige leeftijd is ze vast besloten in te treden in het klooster van de Visitatie van de “Grote-Maria’s”, vraagt en verkrijgt de toestemming van de bisschop. Op 2 oktober 1711 gaat ze in de ochtend, zonder iemand te waarschuwen, naar het klooster. Haar woedende ouders komen haar er weer uit halen. Maar de postulante bepleit haar zaak zo onverstoorbaar dat ze haar, niet zonder pijn, uiteindelijk toestemming geven.

De nieuwelinge is van meet af aan een stichtend voorbeeld voor de zusters, zowel door haar naleving van de regels als door haar deugden en goedhartigheid. Tijdens de monastieke inkleding voegt ze de naam Anne, die haar moeder draagt en een van haar zussen, aan de hare toe. Weldra wordt ze benoemd tot assistente op het noviciaat. Moeder Overste die ziet welke tekenen van zwakke gezondheid ze vertoont, verbiedt haar evenwel vasten en onthouding te betrachten. «Zij mag de lekkere stukken eten, roept een novice dan uit, terwijl de anderen vasten!» Zuster Anne antwoordt niets. «Waarom heb je niets gezegd? vraagt haar een oudere zuster – Omdat ik weet dat men altijd gelijk heeft mij te berispen en ik niets beters kan doen dan te zwijgen en doorgaan met gehoorzamen». Zuster Anne-Madeleine krijgt ook de taak de mensen te ontvangen die de zusters willen ontmoeten voor geestelijke raadgevingen. Onvermoeibaar luistert ze naar hen en verwijst ze naar het sacrament van de Biecht. In januari 1713 legt ze haar geloften af. Mgr. De Belsunce overhandigt haar de nieuwe sluier: «Dit is een sluier voor je ogen, tegen alle blikken van de mannen, en een heilig teken dat je nooit een ander teken van liefde zult ontvangen dan dat van Jezus Christus.»

Diepe verwarring

In die tijd wordt de jansenistische dwaling in Frankrijk verspreid door een invloedrijke partij die verwarring sticht in het leven van de Kerk en van de maatschappij. Volgens die leer zou Christus zijn Bloed niet hebben vergoten voor alle mensen, maar slechts voor een klein deel van hen; de anderen zouden voor altijd, wat ze ook mochten doen, geen toegang krijgen tot de vruchten van de Verlossing. Anderzijds eisen de jansenisten, om toegang te krijgen tot de eucharistische Communie, niet alleen dat men in staat van genade verkeert (cf. Catechismus van de Katholieke Kerk, CKK, nr. 1415), maar ook dat men een instelling van zuivere liefde tot God heeft, zonder enige vermenging met zonden. Deze overdreven strengheid verwijdert de gelovigen van de heilige Communie. Op 8 september 1713, veroordeelt Paus Clemens XI de jansenistische dwalingen met de bul Unigenitus Dei Filius. In Frankrijk stuit deze tekst op grote weerstand. De politieke en godsdienstige situatie wordt buitengewoon gespannen.

Tegenwoordig worden vaak tegenovergestelde dwalingen verkondigd. Men neemt weliswaar kennis van de waarheid die de Kerk verkondigt en volgens welke Christus zijn leven heeft gegeven voor alle mensen zonder uitzondering, maar men leidt eruit af dat «iedereen naar het Koninkrijk gaat», ongeacht zijn manier van leven. Welnu, zoals Heilige Augustinus het formuleert (geciteerd door CKK, nr. 1847), «God heeft ons geschapen zonder ons, Hij heeft ons niet willen redden zonder ons». Het geloof en de goede werken zijn noodzakelijk voor het eeuwig heil. Het geloof, omdat Onze Heer verklaart dat het noodzakelijk is in zijn Woord te geloven om gered te worden: Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden (Mc 16,16); de werken, want de rijke jongeman die vraagt: Wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? antwoordt Jezus: Als gij het Leven wilt binnengaan, onderhoud dan de geboden (Mt 19,16-17). Overigens zal niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! binnengaan in het koninkrijk der hemelen, maar wel hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is (Mt 7,21).

Maar daar de taak van luisteren en begeleiden steeds zwaarder op haar drukt wordt Anne-Madeleine ervan ontheven. Ze schenkt dan meer tijd aan Jezus in de aanbidding van het Heilig Sacrament om zijn Hart te troosten. Ondanks de uiterlijke schijn lijdt ze veel in haar ziel. «Hoe streng God zich ook jegens mij betoont, zo vertrouwt ze haar Overste toe, zal ik nooit moe worden op Hem te vertrouwen. Weten dat Hij oneindig beminnelijk is volstaat voor mij om alles te doen wat ik kan om Hem lief te hebben. Hem zoek ik, en niet zijn beloningen… Ik lijd graag, omdat Hij het wil, en ik offer met genoegen mijn voldoening op die ik put uit het volbrengen van zijn wil.»

In zijn strijd tegen het jansenisme, ontmoet Mgr. Belsunce tegenstand van sommige priesters, maar ook van het parlement van Aix-en-Provence. Moeder Overste die zich bewust is van de gaven die zuster Anne-Madeleine van God heeft ontvangen, vraagt haar het werk onder hen die haar komen raadplegen te hervatten. Tegenover de hovaardij die de jansenisten ertoe drijft zich tegen de Kerk en tegen de Paus te verheffen, leert de zuster hoe ieder op zijn plaats kan blijven van schepsel in de handen van God: «Laten we zijn wie we zijn en laten we dat goed zijn, ter ere van de Meester Ambachtsman die zich bekommert om ons… Laten we zijn wat God wil, opdat wij van Hem zijn, en laten we niet zijn hetgeen wij willen tegen zijn bedoeling in». Geraakt door het ongeluk dat de Kerk treft, voegt ze gebed en offers bij het woord. Dankzij haar veranderen vele mensen van lauw en onverschillig jegens de naasten, in mensen met een leven dat overeenstemt met het Evangelie en de leer van de Kerk.

Dat hart dat zo zeer heeft liefgehad

In 1716 ontvangt zuster Anne-Madeleine tijdens haar jaarlijkse retraite een buitengewone mystieke genade van God, die haar nog intiemer verenigt met de Heilige Drie-eenheid. Een veertigtal jaren voorheen had Jezus aan een andere visitandine, heilige Marguerite-Marie Alacoque onthuld hoe zeer Hij geëerd wenste te worden om zijn Hart dat de mensen zo heeft liefgehad. Deze, door de jansenisten verachte devotie had zich verspreid in talrijke kloosters van de Visitatie waaronder dat van Marseille. Jezus geeft nu zuster Anne-Madeleine de ingeving door te gaan met het in Paray-le-Monial begonnen werk met de stichting van een aan zijn Heilig Hart toegewijde vereniging die zich tot doel stelt «Hem eerst te bedanken voor de liefde en de gevoelens van tederheid die Hij nu heeft voor ons in de aanbiddelijke Eucharistie, en vervolgens, voor zover in ons vermogen ligt, de schande en grove beledigingen waaraan diezelfde liefde nog iedere dag op onze altaren is blootgesteld, goed te maken». Het voornaamste middel bestaat uit zowel overdag als ‘s nachts aanbidden van het Allerheiligste in het tabernakel. Moeder Overste keurt dit plan goed en raadt de zuster aan zich tot Mgr. De Belsunce te wenden die zich niet tevreden stelt met het verlenen van alle vergunningen, maar ook de eerste wil zijn die zich inschrijft bij de nieuwe vereniging. «Het voornaamste wat ik op het oog had, schrijft zuster Anne-Madeleine, was het Heilig Hart van onze goede Meester zielen te bezorgen die Hem zouden schadeloosstellen voor de ondankbaarheid die Hij in het merendeel der harten die Hem zijn toegewijd aantreft, en voor de honende woorden die Hem het diepst treffen… Hij beklaagt er zich via zijn profeet over dat niemand Hem komt troosten voor het verdriet dat Hem wordt aangedaan door hen die Hem in de steek laten, en dat er niemand is die in zijn droefenis deelt (cf. Ps 68,21). Maar voortaan zal Hij mensen vinden die zijn klagen zullen horen en die in zijn droefenis zullen delen». De goedkeurig van Rome komt in augustus 1717, en de aanbidders wachten niet lang met hun inschrijving bij deze nieuwe broederschap. De visitandine verlangt echter vurig dat het Heilig Hart in de wereldkerk geëerd wordt.

In februari 1718 nemen meer dan zestig in de kerk van de Cordeliers voor de eucharistische aanbidding verzamelde personen de verschijning, op de Hostie, van het aangezicht van Onze-Lieve-Heer waar. Dit wondert duur meer dan een half uur. God laat zuster Anne-Madeleine weten dat als Marseille niet tot inkeer komt Hij zijn arm op haar zal laten neerdalen (want, zoals heel Frankrijk in die tijd, beleeft Marseille een tijd van ernstige zedenverwildering). In mei 1720 vaart een schip afkomstig uit het oosten de haven van Marseille binnen, dat de pest meebrengt. In juli begint de epidemie haar verwoestingen. Het klooster van de Grote-Maria’s blijft gespaard. Begin augustus wordt een cordon sanitair aangelegd rond de stad Marseille. Hier wonen 90.000 mensen en de epidemie zal 40.000 slachtoffers maken waaronder pater Milley, geestelijk leidsman van zuster Anne-Madeleine. Mgr. De Belsunce doorkruist de straten met enkele priesters om de sacramenten toe te dienen. «Daar ik van moeder overste de opdracht hiertoe had gekregen, zo vermeldt zuster Anne-Madeleine, om aan God te vragen dat Hij mij zou laten weten op welke manier Hij wilde dat zijn Heilig Hart geëerd werd, om gedaan te krijgen dat de plaag die deze stad teisterde te doen ophouden…, heb ik begrepen dat Hij een plechtig feest vroeg ter ere van zijn Heilig Hart.»

De eerste openbare toewijding

De bisschop van Marseille stelt dit feest in zijn bisdom dus in en voorziet een openbare ceremonie op 1 november, met het oog op de toewijding van de stad en het bisdom aan het Heilig Hart. Op die dag staat er zo’n harde mistral dat het onmogelijk lijkt een processie te organiseren. De bisschop houdt echter goede moed. Om acht uur luiden alle klokken van de stad samen. Opeens is het windstil. Vergezeld van zijn geestelijken neemt de prelaat zijn plaats in aan het hoofd van de processie, op blote voeten en met bedekt hoofd. De bevolking verliest haar angst voor besmetting, en het plein waarop zich een altaar verheft staat vol mensen. Sommigen mompelen echter: een dergelijke overmoedigheid moet tot een ramp leiden en Marseille zal zijn bisschop het volk niet minder verantwoordelijk stellen voor haar ondergang. Deze spreekt er het volk niet minder vermanend op toe, en wijdt de stad en het bisdom toe aan het Heilig Hart. Het is de eerst openbare toewijding aan het Heilig Hart in de geschiedenis. Vervolgens draagt de prelaat de Mis op en geeft zelf de Communie aan ieder die zich aandient, ziek of gezond. Zodra de Mis is afgelopen waait de mistral weer op volle kracht. Het kwaad wordt vanaf die dag steeds minder en het onbezorgd leven wordt weer hervat. In 1722, wanneer er gewijde hosties gestolen en onteerd worden, duikt de pest opnieuw op. Ondanks de plaag verordent Mgr. De Belsunce handhaving van de processies van Sacramentsdag en van het Heilig Hart. Op zijn dringend verzoek stemmen de schepenen (de gemeenteraad) er uiteindelijk in toe gezamenlijk aan de processies deel te nemen. In de maand september is het leed definitief geleden. 

Tegenwoordig nog wordt ieder jaar, ter gelegenheid van het feest van het Heilig Hart, in de basiliek van het Heilig Hart van Marseille de Mis van de schepenen gevierd, en wordt de toewijding van de stad en het bisdom aan het Hart van Jezus hernieuwd.

Daarenboven herinnerde Benedictus XVI er op 25 juni 2006 aan dat traditioneel de gezinnen aan het Heilig Hart worden toegewijd door een van zijn beeltenissen in de huiskamers op te hangen. «De wortels van deze devotie zijn verweven met het mysterie van de Menswording van Christus; juist door middel van het Hart van Jezus heeft zich op sublieme wijze de liefde van God voor de mensheid gemanifesteerd. Daarom behoudt de authentieke eredienst voor het Heilig Hart heel haar geldigheid en trekt in het bijzonder de zielen aan die dorsten naar de barmhartigheid van God, die daarin de onuitputtelijke bron vinden waaruit we het water van het Leven kunnen putten dat in staat is de woestenijen van de ziel te bevloeien en de hoop weer te doen opbloeien.»

«Mijn bezigheid is God!»

In de loop van haar retraite in 1723 ontvangt zuster Anne-Madeleine een mystieke genade die haar voorbereidt op de zes laatste jaren van haar leven die ze zal doorbrengen in bijzondere vereniging met het Lijden van Jezus, vooral door de stigmata, die echter onzichtbaar blijven. In 1728 benoemt haar overste haar tot econome en raadslid. «Men hoopt dat God wonderen zal doen, zo zegt zuster Anne-Madeleine, en dat ik weer gezond zal worden daar waar ik natuurlijkerwijs mij te gronde zou moeten richten… Maar mijn bezigheid is altijd dezelfde. Zij schijnt zelfs sterker te worden door de verspilling die gepaard gaat met een dergelijke tijdsbesteding… Mijn licht, mijn bezigheid, mijn leven, is God… De geest van God waarschuwt mij in al mijn plichten, en laat me ze vervullen met een perfectie die iedere reden tot vrees wegneemt.» In het klooster en daarbuiten heeft men grote bewondering voor de precisie, het helder verstand van de jonge econome, evenals voor de ruimdenkendheid en de intelligentie waarmee zij welke zaak dan ook behandelt.

De visitandinnen van het klooster van Castellane, in de Haute-Provence, door hun bisschop meegesleept in de jansenistische misvattingen, trekken naar andere communauteiten. Een aantal zusters wordt opgenomen in Marseille, en zuster Anne-Madeleine wordt belast met een van die communauteiten. Die zusters zien langzaam maar zeker hun vergissing in en zullen met hernieuwd vuur naar het huis waar ze vandaan kwamen terugkeren. Zuster Rémuzat zal op dit ondermaanse de gelukkige afloop van deze kwestie niet meemaken want haar krachten nemen af. Ze blijft echter volledig aan God overgegeven: «Verlangens heb ik geenszins, schrijft ze, noch voor het leven, noch voor de dood… Ik verlang naar de voltrekking, maar zonder me zorgen te maken, en als ik nog vijftig jaar langer met smart zou moeten wachten, zou ik zeggen: Amen!» Haar missie is echter volbracht: de devotie voor het Heilig Hart heeft zich aanzienlijk verbreid. In navolging van het voorbeeld dat in Marseille werd gegeven hebben andere bisdommen zich toegewijd aan het barmhartig Hart. «Deze devotie, verklaart zuster Anne-Madeleine, zal weldra een nog grotere verbreiding beleven maar dat zal ik niet meer meemaken!» Het liturgisch feest van het Heilig Hart zal door de Heilige Stoel in 1765 officieel erkend worden.

Tegen het eind van de maand januari 1730 krijgt zuster Anne-Madeleine plotseling een bloedspuwing die haar verplicht het bed te houden. Op 14 februari komt een priester haar de biecht afnemen. De volgende nacht voelt ze dat ze gaat sterven en wordt de aalmoezenier geroepen. Terwijl hij de Heilige Teerspijze tevoorschijn haalt, roept ze uit: «Het is dus waar dat dit het moment van geluk is waarop ik ga afdalen in het Heilig Hart van Jezus? Ik ben maar een zondares, maar ik hoop dat Hij mij barmhartigheid zal betonen. Verheug jullie, lieve zusters, over mijn geluk!» Kort daarna vraagt ze aan haar overste als laatste genade dat de litanieën van het Hart van Jezus worden gezongen zodra ze is overleden. Het is vijf uur in de ochtend, 15 februari 1730, wanneer ze de geest geeft. Het zaligverklaringsproces, in 2015 in Marseille beëindigd, gaat verder in Rome.

Door haar roeping volledig te beantwoorden heeft zuster Anne-Madeleine gevolg gegeven aan de dringende oproep van het Hart van Jezus dat verlangt dat wij op onze beurt zijn heerschappij in onze levens, onze huisgezinnen en onze gemeenschappen erkennen en dat Hij in alle dingen de eerste plaats krijgt toebedeeld (Kol 1, 18-20). 

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.