|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
27 september 2007 H.Vicentius de Paul |
Op de eerste plaats gaat het erom degene die in de naam van God spreekt te bekrachtigen. Mannen van Israël, luistert, verklaart H.Petrus, op de dag van Pinksteren: Mannen van Israël, luistert naar deze woorden : Jezus de Nazareeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen... Hem hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven opgewekt (Hnd 2, 22-24). «Dit getuigenis, verklaart Paus Johannes Paulus II, bevat een synthese van het gehele messianistische werk van Jezus van Nazareth« De wonderen en tekenen getuigden ervan dat Degene die ze volbracht waarlijk de Zoon van God was» (Generale Audiëntie (GA) van 11 november 1987). De evangelist H. Johannes verklaart eveneens: Nog vele andere tekenen heeft Jezus gedaan in het bijzijn van zijn leerlingen, welke niet in dit boek zijn opgetekend, maar deze hier zijn opgetekend, opdat gij moogt geloven, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn Naam (Joh 20,30-31).
Bovendien zullen de gelovigen zelf in de loop van de eeuwen «wonderbare tekenen» verrichten in de naam van Jezus; de goddelijke Meester heeft het tegenover zijn apostelen aangekondigd: Gelooft Mij : Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij. Of gelooft het anders omwille van de werken. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u wie in Mij gelooft, zal ook zelf de werken doen die Ik doe. Ja, grotere dan die zal hij doen (Joh 14,11-12). «Het wezenlijke doel van deze tekenen, verduidelijkt Johannes Paulus II, is aan de wereld de bestemming en de roeping van de mens tot het Rijk Gods te laten zien» (GA van 13 januari 1988). Deze «wondertekenen» zijn echter bij sommigen op een antibovennatuurlijk vooroordeel gestoten «dat Gods macht zou willen beperken of voorbehouden aan de natuurlijke orde der dingen, alsof ze God wilden verplichten zich aan haar wetten te houden» (GA van 9 december 1987). Bijgevolg zijn er tegenwoordig veel mensen, in het gevolg van beroemde auteurs wier invloed verre van uitgedoofd is, die het bestaan of de mogelijkheid van een wonder ontkennen.
Geen enkel houten been!
In 1874 bezoekt Emile Zola het heiligdom Lourdes. Voor de talloze ex-voto's in de grot verklaart hij spottend: «Ik zie veel wandelstokken, veel krukken maar geen enkel houten been». Hij bedoelde dat men in Lourdes of elders nog nooit een ontbrekend of geamputeerd lid had gezien dat weer tot leven was gekomen of weer was aangegroeid. Zo ook Jean-Martin Charcot, beroemd neuroloog in zijn tijd (1825-1893): «Wanneer we de catalogus raadplegen van de zogenaamde «wonderbare» genezingen in Lourdes of elders, is nog nooit geconstateerd dat door het geloof een geamputeerd lidmaat weer is aangegroeid». Deze verklaringen die zijn bedoeld als uitdaging, beogen in naam van de rede en de kritische geest, het geloof in het bestaan van een bovennatuurlijke wereld te ondergraven. Ernest Renan verklaart zonder omwegen: «Hetgeen we aantijgen is het bovennatuurlijke« Tot op heden is nog nooit een «wonder» gebeurd dat door geloofwaardige getuigen waargenomen en met zekerheid vastgesteld is» (Voorwoord in Het Leven van Jezus).
Wonder en bovennatuurlijke wereld zijn inderdaad met elkaar verbonden. Door het bestaan van het ene te weigeren, ontkennen de rationalisten de mogelijkheid van het andere. De evangelische vertellingen worden dus naar het rijk der fabelen verwezen, welke evenwel «zo niet even geloofwaardig dan wel geloofwaardiger zijn als degenen die in andere historische werken voorkomen» (Johannes Paulus II, GA van 9 december 1987). De evangelische wonderen zijn feiten die werkelijk hebben plaatsgevonden en die werkelijk verricht zijn door Christus; degenen die er verslag van doen hebben er soms met hun bloed getuigenis van afgelegd.Van de Evangeliën bezitten we heel wat oudere en talrijkere manuscripten dan van de profane geschriften uit de Oudheid die als historisch worden beschouwd.
Wat is een wonder? Het is een zintuiglijk waarneembaar feit dat zich voordoet buiten of boven de handelwijze van de geschapen natuur uit; het geeft daardoor blijk van de tussenkomst van een boven de natuur verheven macht. Welnu, er zijn wonderen waargenomen: «De geschiedenis van de Kerk, en in het bijzonder de processen die zijn gevoerd voor de heiligverklaringen«vormen een documentatie die, zelfs onderworpen aan de strengste historisch, medisch wetenschappelijke kritiek, het bestaan bevestigt van de kracht van boven (Lc 24,49) die werkzaam is in de orde van de natuur en deze voorbijstreeft» (Johannes Paulus II, GA van 13 januari 1988).
Renan gelogenstraft
Miguel Juan Pellicer ontvangt het doopsel op 25 maart 1617. Hij is het tweede van acht kinderen van eenvoudige en een deugdzaam leven leidende boeren. Het onderwijs van het kind beperkt zich tot de catechismus. Dankzij deze elementaire godsdienstige vorming schiet in hem een eenvoudig maar gedegen katholiek geloof wortel dat is gebaseerd op het regelmatig ontvangen van de sacramenten en op een vurige kinderlijke devotie voor de Maagd Maria, die in Zaragossa wordt vereerd als Nuestra Señora del Pilar (Onze-Lieve-Vrouw van de Pilaar), patrones van Spanje. Rond zijn negentiende of twintigste gaat Miguel als landarbeider in dienst bij een oom van moeders kant, in de provincie Valencia. Eind juli 1637 is hij op weg naar de boerderij met twee muilezels die een met koren beladen kar voorttrekken, valt van het span en krijgt een van de wielen van de kar over zijn been, onder de knie, met een fractuur van het scheenbeen als gevolg.
Oom Jaime vervoert de gewonde zonder dralen naar het naburige stadje en vervolgens naar Valencia dat zo'n zestig kilometer verderop ligt en waar hij op 3 augustus aankomt. Miguel blijft er vijf dagen. Verscheidene remedies worden op hem beproefd, echter zonder resultaat. Hij keert dan terug naar Zaragossa waar hij begin oktober 1637 aankomt. Hij wordt uitgeput en met koorts opgenomen in het Real Hospital de Gracia. Daar wordt hij onderzocht door Juan de Estanga, professor aan de universiteit van Zaragossa, hoofd van de chirurgische afdeling, en door twee meesters chirurgijnen, Diego Millaruelo en Miguel Beltran. Wanneer deze doktoren de vergevorderde aantasting van het been vaststellen komen ze tot de slotsom dat het enige middel ter redding van het leven van de zieke amputatie is. Wanneer ze hun getuigenis voor de rechter afleggen zullen deze artsen het been beschrijven als «zeer ontstoken in het bindweefsel en diep aangetast», zozeer zelfs dat het er «zwart» uitzag. Ongeveer midden oktober gaan Estanga en Millaruelo over tot opereren: het rechterbeen wordt op «vier duimen onder de knie» afgesneden. Hoewel ingedommeld door de alcoholische drank en de in die tijd gebruikelijke narcotica, lijdt de patiënt de vreselijkste pijn: «Tijdens de kwelling, zo zullen de getuigen zeggen, riep de jongeman voortdurend en vol vuur de Maagd van Pilar aan». Een student in de chirurgie, Juan Lorenzo García genaamd, is belast met het waardig begraven van het afgehakte been in het deel van de begraafplaats dat voor dit doel is gereserveerd. In die tijd van geloof vereiste de eerbied jegens het lichaam dat is bestemd om weer te verrijzen, dat zelfs de anatomische resten met piëteit werden behandeld. Garcia zal later verklaren het stuk been horizontaal te hebben begraven, «in een gat zo diep als de spanne van een hand», ofwel éénentwintig centimeter volgens de Aragonese maat.
De macht van de Maagd
Begin 1640 keert Miguel terug naar zijn geboorteland. Gezeten op de rug van een ezeltje komt hij in de maand maart in Calanda aan. De reis van ongeveer 120 km heeft hem uitgeput; maar het liefdevol onthaal van zijn ouders geeft hem weer de nodige kracht. Miguel wordt spoedig 23 jaar. Daar hij de zijnen niet kan helpen door te werken, gaat hij weer uit bedelen. Tallozen zullen ervan getuigen dat ze de jonge invalide gezien hebben in de dorpen in de omstreken van Calanda, gezeten op een ezeltje, het halve been duidelijk in het zicht, om de liefdadigheid van de bewoners aan te spreken. Op 29 maart 1640 wordt dat jaar de 1600ste verjaardag gevierd van «de komst in sterfelijk vlees» van de Maagd Maria op de oevers van de Ebro, volgens het hardnekkig geloof van de mensen in de streek. Dat is de oorsprong van de wereldlijke verering van de Spanjaarden voor de Maagd van de Pilaar. In dezelfde tijd verschijnt in Leuven (destijds Spaans Vlaanderen) «de Augustinus», een boek van bisschop Cornelius Jansen, die zijn naam zal geven aan het jansenisme, een leer die jammerlijk beroemd is geworden om het verwerpen van de Mariadevotie, de volkspiëteit, de bedevaarten, de processies en de aandacht van eenvoudige lieden voor wonderen als zijnde het zuivere geloof onwaardig«
Op de bewuste donderdag 29 maart doet Miguel zijn best om de zijnen te helpen door het vullen met mest van de draagkorven die het ezeltje krijgt te dragen. Hij doet het negen keer achter elkaar, ondanks zijn probleem zich op zijn houten been staande te houden. Wanneer de avond valt keert hij vermoeid en met nog meer dan gewoonlijk pijn aan de beenstomp weer naar huis. Die nacht moet de familie Pellicer op bevel van de gouverneur onderdak bieden aan een van de soldaten van de koninklijke cavalerie, op mars naar de grens om de Franse troepen terug te dringen: Miguel is gedwongen hem zijn bed af te staan en hij slaapt op een matras op de grond, in de slaapkamer van zijn ouders. Daar vlijt hij zich tegen tienen neer op zijn matras. Nadat hij zijn houten been heeft afgedaan spreidt hij een eenvoudige jas over zich heen, te kort om het hele lichaam te bedekken, want hij heeft zijn deken aan de soldaat geleend. Dan slaapt hij in«.
Twee voeten en twee benen
Wanneer hij van de eerste emotie is bekomen begint de jongeman zijn been te bewegen en te betasten. Bij nadere beschouwing ontdekt men hierop tekenen van authenticiteit: het eerste is het litteken dat over was van het karrenwiel waardoor het scheenbeen was gebroken; daarnaast het spoor van de verwijdering van een flinke kiste, toen Miguel nog klein was; twee diepe krabben veroorzaakt door een doornachtige plant; tenslotte de sporen van een hondenbeet op de kuit. Miguel en zijn ouders zijn er dus zeker van dat «de Maagd van de Pilaar van God, Onze Heer, het been heeft verkregen dat meer dan twee jaar tevoren begraven was». Dat zullen ze onder geloofs-ede en zonder te aarzelen verklaren, tegenover de rechters in Zaragossa. Een krant uit die tijd, «l'Aviso Histórico» schrijft dd. 4 juni 1640, vooravond van de opening van het proces dat, ondanks de onderzoekingen die zijn gedaan op de begraafplaats van het Hospitaal van Zaragossa, het begraven been niet is teruggevonden: het gat waar het in had gezeten was leeg!
Allen zijn verbijsterd
Toch ziet het been er in het begin niet bepaald mooi uit: paarsachtig van kleur, gekromde tenen,geatrofieerde spieren en vooral van een lengte die een paar centimeter minder is dan die van het linkerbeen. Pas drie dagen later ziet het been er weer normaal uit en is het weer soepel en krachtig. Deze omstandigheden die met zorg zijn waargenomen en bestudeerd tijdens het proces bevestigen dat het niet gaat om een nummer van goochelkunst; er wordt mee bewezen dat het teruggekregen been inderdaad het been is dat twee jaar tevoren was begraven, op meer dan 100 km afstand« In de volgende maand juni verklaren getuigen tegenover de rechters van Zaragossa dat Miguel «met zijn hak op de grond kan steunen, zijn tenen bewegen en moeiteloos kan rennen». Men constateert bovendien dat het teruggevonden lidmaat «bijna drie duim langer is geworden», en dat het nu even lang is als het andere. Eén kenteken verdwijnt niet: het litteken dat een rode cirkel vormt op de plek waar het ene deel van het been aan het andere vast zit. Het is als een onuitwisbaar merkteken van het wonder.
«Er zou dus een wonder moeten worden vastgesteld door een bepaald aantal zinnige lieden die geen enkel belang hadden bij de zaak, verklaarde Voltaire. En hun getuigenissen zouden volgens de regels moeten worden vastgelegd: wanneer voor actes zoals de aankoop van een huis, een huwelijksovereenkomst, een testament al zoveel formaliteiten nodig zijn, hoeveel zijn er dan wel niet nodig voor de verificatie van dingen die van nature onmogelijk zijn?» (Artikel «Wonder» van zijn Filosofisch Woordenboek). Welnu, honderdtwintig jaar eerder is precies zo'n acte in Calanda opgesteld. Op maandag 1 april 1640, vierde dag na het wonder, gaan de pastoor en een kapelaan van Mazaleón, een 50 km verwijderd dorp, samen met de plaatselijke koninklijke notaris de werkelijkheid van de feiten verifiëren en stellen een officiële acte op.
Geen enkele dissonante stem
Aan het eind van diezelfde maand april besluit de familie Pellicer de Maagd van de Pilaar te gaan bedanken. In Zaragossa vraagt de gemeenteraad om opening van een proces opdat het gebeurde tot volledige klaarheid wordt gebracht. Op 5 juni, dat wil zeggen twee maanden en één week na het gebeurde, wordt het canonieke proces officieel geopend. Het is openbaar en niet met gesloten deuren. Meer dan honderd personen van verschillende maatschappelijke oorsprong nemen er aan deel. Tegen de betrouwbaarheid van het proces heeft zich nooit een enkele dissonante stem verheven. Op 27 april 1641 spreekt de aartsbisschop plechtig het vonnis uit. De teruggave van het voorheen geamputeerde rechterbeen waarmee Miguel Juan Pellicer, geboortig uit Calanda, is begunstigd, wordt «bewonderenswaardig en wonderbaarlijk» verklaard.
Op ieder waarlijk wonder is van toepassing wat de H.Augustinus eens zei over de wonderen van Christus: «De wonderen verricht door Onze Heer Jezus Christus zijn goddelijke werken die het menselijk verstand leren zich te verheffen boven de zichtbare dingen om te begrijpen wat God is». Paus Johannes Paulus II zegt in zijn commentaar: «Aan deze gedachte kunnen we de hernieuwde verklaring vastknopen dat er een nauwe band bestaat tussen de «wondertekenen» verricht door Jezus en de oproep tot geloof. Dergelijke wonderen tonen inderdaad het bestaan van de bovennatuurlijke orde aan die voorwerp van geloof is. Aan hen die ze waarnamen en in het bijzonder aan hen die ze persoonlijk ervoeren, gaven deze te zien, als waren ze met de vinger aan te raken, dat de natuurlijke orde niet de hele werkelijkheid dekt. De wereld waarin de mens leeft ligt niet volledig besloten in het kader van de dingen die voor de zinnen toegankelijk zijn en zelfs voor de intelligentie die is geconditioneerd door het gevoelsmatig kennen. Het wonder is het «teken» dat deze orde wordt overtroffen door de kracht van boven en dat zij ook aan haar onderworpen is. Deze kracht van boven (cf. Lc 24,49), dat wil zeggen God zelve, staat boven heel de orde van de natuur. Zij bepaalt die orde en tegelijkertijd geeft ze, door die orde en erboven, te kennen wat de bestemming van de mens is: het Koninkrijk Gods. De wonderen van Christus zijn «tekenen» van dit Koninkrijk« Na de Verrijzenis, de Hemelvaart en Pinksteren werden de «wondertekenen» die door Christus verricht waren «voortgezet» door de apostelen en vervolgens door de heiligen die elkaar van generatie tot generatie opvolgen» (GA van 13 januari 1988).
Het wonder van Calanda, ondenkbaar en toch volledig aangetoond, is in staat om ons geloof te sterken in het bestaan van een onzichtbare wereld, die van God en zijn eeuwig Koninkrijk, waaraan wij zijn geroepen deel te nemen als zijn aangenomen kinderen . Daar ligt de hoogste en eeuwige werkelijkheid waaraan wij alle anderen moeten verbinden, zoals een voorzichtig man de middelen ordent naar gelang het doel. De wonderen onthullen vooral het beminnende en barmhartige Hart van God voor de mens, in het bijzonder voor de mens die lijdt, die in behoeftige omstandigheden verkeert, die om genezing, vergeving en medelijden smeekt. Zij dragen ertoe bij onze nimmer aflatende hoop op Gods barmhartigheid vaste grond te geven en sporen ons ertoe aan om vaak te zeggen: «Jezus, ik vertrouw op U!»