|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] |
23 februari 2014 feest van Sint-Polycarpus |
«Zondagochtend 12 augustus (1917). Wij komen zojuist terug in het kamp na zes dagen en zeven achtereenvolgende nachten op het slachtveld. De vorige nacht was er geen mogelijkheid om uit te rusten, al was het maar even en u kunt zich voorstellen dat we de vorige nachten niet veel slaap hebben gehad . Vermoeid als ik ben, kan ik pas gaan rusten als ik u een beetje heb verteld wat er is gebeurd, want ik weet dat u halsreikend uitkijkt naar bericht van uw jongen, en ook omdat mijn hart overloopt van het verlangen u te vertellen van de liefde en bescherming van God, die ik nog nooit zo overduidelijk als deze week heb ervaren. Hij heeft me voor talloze gevaren beschermd, met meer tederheid dan een moeder; wat ik te vertellen heb lijkt op een sprookje en als Hij mijn uithoudingsvermogen op de proef heeft gesteld, tenminste één keer tot het uiterste, dan was dat alleen maar om me te vervullen van vreugde bij de gedachte dat ik waardig was een klein beetje voor Hem te lijden.» De schrijver van deze regels is een Ierse jezuïet, pater William Doyle, legeraalmoezenier tijdens de Eerste Wereldoorlog.
William Doyle is op 3 maart 1873 geboren in Dalkey, in het graafschap Dublin, als laatste van zeven kinderen. Als jonge kerel helpt hij graag de schoonmaakster met het ontsteken van vuur of met schoenen poetsen en de armen verschaft hij het hoognodige, zonder de zorg voor hun zielen te vergeten. Hij heeft geprobeerd een dronkaard weer op de goede weg te krijgen die op zijn sterfbed ligt en weigerde een priester te ontvangen. Willie blijft urenlang bij hem bidden. Tenslotte ontwaakt de man weer even voor hij de laatste adem uitblaast en vraagt om de bijstand van een priester. Op 31 maart 1891 gaat de jongeman naar het noviciaat van de jezuïeten van Tullaberg. Blij als hij is om zich aan God te geven bestijgt hij vier bij vier de treden van de trap, tot grote verbazing van de pater die hem begeleidt. Later zal hij aan zijn ouders schrijven: «Sindsdien ga ik van dag tot dag, jaar in jaar uit, voorwaarts, met dezelfde blijde geest, aanvaard de moeilijkheden zo goed als ik kan en probeer van alle dingen de goede kant te zien. Het is waar dat er soms ook beproevingen waren Maar ondanks alles kan ik eerlijk zeggen dat ik nog nooit de vrede en diepe vreugde ben verloren die de bittere dingen zoet maakt en de hobbelige wegen effent.» De ijver van zijn vurig hart komt tot uiting in een tekst die hij tijdens zijn noviciaat schreef voor de Heilige Maagd: hij vraagt haar hem voor te bereiden op «het martelaarschap door middel van ongemakkelijk werk en voortdurende zelfverloochening». In het tweede jaar van zijn noviciaat brengt een ernstig gezondheidsprobleem zijn roeping in gevaar. Na een lange rustperiode in zijn familie mag hij eindelijk op 15 augustus 1893 zijn geloften afleggen.
«Agere contra»
Hij wordt benoemd in Clongowes Wood College in het graafschap Kildare en brengt er vier jaar door met de zorg voor een honderdtal jongens. Een confrater schilderde van hem dit portret: «Zijn overheersende karaktertrek was zijn moed. Wanneer hij werd geconfronteerd met moeilijkheden, zette hij al zijn krachten in en zette door tot aan het bitter einde; hij bezweek voor geen enkel obstakel en behield onder alle omstandigheden zijn blijheid van hart en zijn glimlach op het gezicht». Broeder William wil priester worden om «regelrecht heilig te worden». Hij ontvangt de priesterwijding op 28 juli 1907. Kort daarna wordt hij naar Gent gestuurd voor het derde jaar, een jaar dat wordt toegevoegd aan het noviciaat en dat jezuïeten doorlopen na hun wijding, alvorens zich aan een apostolaat te verbinden. In de loop van dat jaar volgt pater Doyle de Geestelijke Oefeningen van H.Ignatius. Wat hem in het bijzonder had getroffen was de agere contra, een psychische geneigdheid die H.Ignatius aldus beschrijft: «Wie een nog grotere genegenheid willen betonen en zich willen onderscheiden in de algehele dienst van hun eeuwige koning en Heer van alles, zullen niet alleen heel hun persoon aanbieden voor die zware taak, zij zullen ook een opdracht doen van groter waarde en groter gewicht, ook al gaat die in tegen (van het Latijnse agere contra) hun eigen zinnelijkheid en tegen hun liefde voor het lichaam en voor de wereld. (Geestelijke Oefeningen n. 97). In een commentaar hierop zegt pater Doyle: «Hoeveel dingen zijn vervat in die kleine woorden agere contra! Dat is het ware geheim van de heiligheid, de verborgen bron waaraan de heiligen zich diep hebben gelaafd aan de liefde Gods en de top van heerlijkheid hebben bereikt die ze nu genieten.» Waar hij ook door wordt geraakt is de gehoorzaamheid aan de Heilige Geest die H.Ignatius aanbeveelt aan een biechtvader met betrekking tot een retraitant die op zoek is naar zijn roeping: «Wie de oefeningen geeft moet dus niet naar één kant afwijken of neigen, maar zoals de wijzer van een balans in het midden blijven. Hij moet de Schepper in direct contact met zijn schepsel en het schepsel met zijn Schepper en Heer laten werken.» (Geestelijke Oefeningen, n. 15). In een brief schrijft pater Doyle: «Het is heel gevaarlijk iedereen te willen verplichten via dezelfde weg de volmaaktheid te bereiken; we zouden daarmee miskennen hoe zeer verscheiden de gaven van de Heilige Geest zijn.»
In de eerste jaren van zijn priesterschap wijdt hij zich aan verschillende vormen van apostolaat: retraites, missiepreken, catechismusles op scholen Hij is onvermoeibaar, zeer veeleisend voor zichzelf, maar een en al barmhartigheid jegens anderen. Hij wacht niet alleen tot de mensen naar de kerk komen voor de Mis, hij gaat zelfs de straat op om ze hiervoor uit te nodigen. s Avonds ziet men hem in de haven op de uitkijk staan om de zeelieden die aan wal gaan eveneens uit te nodigen de liturgische vieringen bij te wonen. Op een dag op straat aarzelt hij niet om een prostituee aan te moedigen van leven te veranderen. Een paar jaar later zal deze vanuit de gevangenis wegens doodslag, aan de autoriteiten van de gevangenis vragen pater Doyle te laten komen, de enige priester die ze accepteert om zich aan toe te vertrouwen teneinde zich weer met God te verzoenen.
Nooit meer
Door zijn speciale aandacht voor de zielen die op zoek zijn naar een geestelijk leidsman, wijdt pater Doyle aan deze groep lange uren van gesprekken of uitgebreide en geregelde briefwisseling. Die taak is zo zwaar dat hij soms in de verleiding komt deze op te geven. In een brief schrijft hij aan iemand: «Vraag Jezus mij te helpen met alle brieven die ik moet schrijven. Ik heb onlangs een zware bekoring gehad: al die brieven waren een groot verlies van tijd en hadden geen enkel nut. Ik heb gevoeld dat het antwoord van de Heer zelf kwam in de volgende briefpassage: Misschien zal het u troosten te weten dat uw brief mij op zijn minst van honderd doodzonden heeft gered. Wanneer die bekoringen tegen mij in het geweer komen haal ik uw brief tevoorschijn en lees hem opnieuw en dat helpt mij de duivel te bestrijden en te zeggen: Nee, ik zal God nooit meer beledigen. Daar heb ik weer moed van gekregen.»
Van 1910 tot 1915 is pater Doyle meer in het bijzonder belast met de organisatie van retraites in huizen van religieuzes waar zijn talenten zeer worden gewaardeerd. Maar met nog meer zorg houdt hij retraites voor de arbeiders. Hij is inderdaad van oordeel dat de volksmissies die vroeger zo veelvuldig bezocht werden onvoldoende zijn voor deze mannen die lange uren gebukt gaan onder de last van hard en ondankbaar werk. Ook zij hebben behoefte aan een paar dagen stilte om naar het woord van God te luisteren. De pater is geenszins onbekend met de legitieme eisen van de arbeiders en de soms dramatische omstandigheden waarin ze leven en is van oordeel dat de pogingen, hoe noodzakelijk ook, die politiek en maatschappelijk worden ondernomen, niet voldoende zijn. De mens is lichaam en ziel: men kan niet, zonder ernstig onrecht te begaan, een van beide bestanddelen verwaarlozen. Waar het de rol van de burgermaatschappij is zorg te dragen voor het wereldlijk leven, kan alleen de godsdienst de zielen het eeuwig redmiddel bieden. De zielen genezen is de heiligste plicht van de priester. De retraitanten van pater Doyle zijn zelden steunpilaren van de sacristie; zij worden soms enkel door nieuwsgierigheid gedreven. Ze worden echter vaak geraakt door de genade en komen vervuld van dankbaarheid voor zovele weldaden uit de driedaagse retraite tevoorschijn.
De roepingen bevorderen gaat de pater ter harte en hij publiceert twee brochures (Roepingen en Shall I be a priest?) die op grote schaal worden verspreid. Zonder enige literaire pretentie beogen ze slechts jongeren te helpen die, gehinderd door een gebrek aan onderricht, er niet in slagen te weten of ze wel of geen roeping hebben om religieus of priester te worden. Velen weten zelfs niet waaruit die roeping bestaat en heel wat anderen verbeelden zich bij voorbaat dat een dergelijke weg niets voor hen is. «Het is bepaald waar, schrijft pater Doyle, dat roeping van boven komt, maar Gods plannen kunnen worden belet of gesteund door zijn schepselen, en Hij heeft zich altijd bediend van toegewijde medewerkers om zijn plannen uit te voeren. Karaktervorming en jongeren de weg wijzen naar het priesterkoor ligt grotendeels in de handen van de ouders en het onderwijzend personeel. Hoeveel gelukkige priesters en religieuzen bedanken dagelijks hun Schepper ervoor zon goede moeder te hebben gehad die, als eerste, het zaad van de roeping in het kinderhart heeft gezaaid!» Pater Doyles optreden levert ook veel aalmoezen op die arme jongeren helpen hun studie aan het seminarie te betalen; zijn ijver bereikt zelfs veraf gelegen missies waarmee hij zich verbindt door gebed en geldinzameling.
Lees!
Tijdens een bezoek aan de grot van Lourdes in november 1912 wordt pater Doyle getroffen door de woorden van de Heilige Maagd tot H.Bernadette: «Boete, boete, boete.» Op pelgrimstocht in het geboortehuis van H.Benoît Joseph Labre in Amettes, in mei 1917, hoort hij een stem tegen hem zeggen: «Lees wat er op de muur is geschreven.» Hij leest: «God roept mij tot een sober leven; ik moet me voorbereiden op het volgen van Gods wegen.» Door een onverwacht licht begrijpt hij opeens hoe vruchtbaar iedere daad van opoffering is. Zonder opeens grote soberheid aan de dag te leggen zorgt hij er daarentegen wel voor voortaan al zijn verlangens eerst aan zijn biechtvader voor te leggen.
De Catechismus van de Katholiek Kerk drukt het wezen van boete aldus uit: «De innerlijke boetvaardigheid houdt een grondige heroriëntering van heel het leven in, een terugkeer, een bekering van ganser harte tot God, een afzien van de zonde, een afkeer van het kwaad, met daarbij een weerzin tegen de slechte daden die werden bedreven. Tegelijkertijd wekt zij in ons het verlangen en het besluit ons leven te veranderen, met daarbij de hoop op de goddelijke barmhartigheid en in het vertrouwen op de hulp van zijn genade De innerlijke boetvaardigheid van de christen kan zich op uiteenlopende wijzen uiten. De Schrift en de Kerkvaders leggen vooral op drie vormen de nadruk: het vasten, het gebed en de aalmoes; het zijn uitdrukkingen van onze bekering in onze relatie tot onszelf, tot God en tot de anderen De bekering wordt in het dagelijks leven verwezenlijkt door daden van verzoening, de zorg voor de armen, het betrachten en verdedigen van de rechtvaardigheid en het recht, door schuld te bekennen aan zijn broeders en zusters, de broederlijke vermaning, de verbetering van zijn leven, het gewetensonderzoek, de geestelijke begeleiding, het aanvaarden van het lijden en het verduren van de vervolging omwille van de gerechtigheid. Elke dag zijn kruis opnemen en Jezus volgen is de zekerste weg van boetvaardigheid» (CKK, 1431-1435).
In de zon
Het gebed zelf is, vanwege de staat van onze vervallen menselijke natuur, vaak een boetedoening. Pater Doyle schrijft: «Vergeet niet dat een gebed moeilijker is dan een lichamelijke boetedoening Het is niet iets natuurlijks, maar bovennatuurlijks, en moet dus altijd moeilijk zijn; want het gebed haalt ons uit ons natuurlijk element.» De Catechismus van de Katholieke Kerk (CKK, 2743) verklaart evenwel dat «bidden altijd mogelijk is». Maar hoe te bidden? «Wat het bidden betreft, moet je trachten de Heilige Geest die je aantrekt te volgen, want alle zielen worden niet over dezelfde weg geleid. Het zou niet goed zijn de hele tijd alleen met de mond te bidden, er moet ook meditatie, overpeinzing, of beschouwing zijn. Probeer je te koesteren in de zon van de goddelijke liefde, dat wil zeggen, rustig neergeknield blijven zitten voor het Tabernakel, zoals je zou doen wanneer je lekker in het zonnetje zit, zonder je tot iets anders te dwingen dan Hem te beminnen, dan realiseer je je dat de hele tijd dat je aan Zijn voeten ligt, met name wanneer je je dor en hard voelt, de genade druppel voor druppel op je ziel vloeit en geloof je snel in heiligheid.» Verder schrijft pater Doyle: «Ik denk dat Hij (Jezus) graag zou willen dat je meer aandacht schonk aan de kleine dingen en niets als klein zou beschouwen als het betrekking heeft op dienstbaarheid aan Hem en Zijn eredienst. Probeer er steeds aan te denken dat niets te klein is om Hem aan te bieden, dat wil zeggen dat de geringste daad van liefde grote genade met zich meebrengt.» De pater hecht ook groot belang aan de schietgebeden: korte verzuchtingen die men in de loop van de dag tot God richt, die een machtig middel zijn om het gevoel van Gods aanwezigheid levend te houden en in zijn liefde te groeien.
In november 1914 biedt pater Doyle zich aan als vrijwilliger voor de post van legeraalmoezenier en een jaar later wordt hij opgenomen in de 16e divisie van de 8e Royal Irish Fuseliers. Op het moment dat hij zich aanbiedt voelt hij dat God hem de genade zal geven om martelaar te worden, en hij wenst dat deze genade verbonden moge worden met een daad van liefde jegens de naaste. Hij put troost uit het feit dat hij te midden van de verschrikkingen op het slagveld zijn metgezellen geestelijke bijstand mag bieden. Hij is altijd bereid risicos te nemen wanneer het erop aan komt mensen in gevaar de sacramenten toe te dienen, zelfs al vindt men hem onvoorzichtig: «De mensen weten niet of ze me een held of een gek moeten vinden; ik denk dat het tweede antwoord het juiste is. Maar ze kunnen niet begrijpen wat het heil van een enkele ziel voor een priester betekent.» Hij laat zich door niets weerhouden wanneer het erop aan komt naar een ziel die voor God moet verschijnen de sacramenten te brengen.
«De dood, zo leert de Catechismus, maakt een einde aan het leven van de mens als de tijd waarin hij de in Christus zichtbaar geworden genade kan aanvaarden of verwerpen. Over het oordeel spreekt het Nieuwe Testament vooral in de zin van de uiteindelijke ontmoeting met Christus bij zijn tweede komst, maar het bevestigt ook herhaaldelijk het loon dat ieder onmiddellijk na zijn dood zal ontvangen voor zijn werken en zijn geloof Iedere mens ontvangt in zijn onsterfelijke ziel de eeuwige vergelding in een bijzonder oordeel dat zijn leven in het licht van Christus plaatst, zodat hij ofwel een loutering ondergaat ofwel onmiddellijk in de gelukzaligheid van de hemel binnentreedt ofwel onmiddellijk voor eeuwig verdoemd wordt» (CKK, 1021-1022).
Op de knieën vieren
Het onverschrokken en onvermoeibaar optreden van de pater maakt dat hij onder zijn mannen zeer geliefd is; ze zijn dan ook bijna allemaal bereid de sacramenten te ontvangen. Het komt soms voor dat de Heilige Mis wordt gevierd in zon kleine schuilplaats dat noch hij, noch de mannen die erbij zijn kunnen neerknielen, of weer zo laag dat er op de knieën gevierd moet worden. Op een dag, toen hij een loopgraaf had gemaakt om zich te beschermen tegen de regen van bommen, viert hij het Heilig Misoffer voor de doden en de stervenden om hem heen. De Voorzienigheid beloont overigens zijn edelmoedigheid door hem herhaalde malen bescherming te bieden. Op de dag van Maria Tenhemelopneming, 15 augustus 1916, bevindt hij zich met de soldaten in een dorp. Er begint een Duitse kanonnade en allen stormen op de kerk af om vervolgens te begrijpen dat die juist het mikpunt van de vijand is. Overal om hen heen vallen de granaten, maar geen enkele treft de kerk. In zijn dagboek schrijft de pater: «15 Augustus 1916 is weer een dag van genade en goedgunstigheid, in de handen van Maria.»
In een brief die hij schreef rond Kerstmis 1916 maakt pater Doyle gewag van uitzonderlijke genaden die hij aan het front heeft mogen ontvangen. Ondanks het voortdurend gevaar of de onmenselijke omstandigheden waaronder de soldaten in de loopgravenoorlog moeten leven, is zijn geestelijk leven onophoudelijk intenser geworden: «God heeft me tenminste één genade geschonken sinds ik hier ben. Ik voel me volkomen in zijn handen en blij bij de gedachte dat, wat er ook moge gebeuren, alles voor zijn meerdere lof en eer zal zijn. Hoewel Kerstdag een ellendige natte dag is geweest, heeft het goddelijk Kind mijn hart vervuld van vreugde bij de gedachte dat mijn leven nu tenminste een beetje leek op het zijne. Ik leer iedere dag beter dat er geen gelukkiger leven is dan dat dat vervuld is van harde dingen die we verdragen uit liefde voor God » Met Kerst komen er ook geschenken die de pater deelt met de soldaten. Op 25 december zijn trouwens aan beide zijden van het front de witte vlag gehesen: geen enkel geweerschot klinkt er op de geboortedag van de Vredesvorst. In januari 1917 wordt pater Doyle onderscheiden met het oorlogskruis.
Pater Doyle brengt de Paasdagen van 1917 door in Pas-de-Calais waar hij uitrust en militaire oefeningen doet. De aalmoezenier profiteert van de gelegenheid om zijn mannen de mogelijkheid te bieden hun paasplicht te vervullen. Buiten deze zeldzame momenten van rust, ontbreekt vaak de tijd om alle mannen de biecht af te nemen. Voor iedere nieuwe aanval geeft pater Doyle dus alle mannen een generale absolutie, een ontroerend ogenblik voor iedereen: «Ik geloof dat er niets roerender bestaat en wat de ziel meer inspireert dan te zien hoe een heel regiment neerknielt en de golf van gebed aan te horen die ten hemel opstijgt, op het moment dat honderden stemmen allen tegelijk de oefening van berouw uitspreken: Mijn God, ik heb spijt over mijn zonden, omdat ik uw straffen heb verdiend omdat ik U, mijn grootste weldoener, heb beledigd En vervolgens de diepe, eerbiedige stilte terwijl de priester zijn hand boven de gebogen hoofden verheft en de woorden van vergiffenis uitspreekt Ik houd ervan de vuile kleren van de zonde van iedereen te zien afvallen op het moment van de absolutie en de vrede en vreugde op de gezichten van de mannen te aanschouwen »
De gewone manier om de vergiffenis van Onze-Lieve- Heer in het sacrament van Boetedoening te ontvangen is de individuele en volledige biecht, die wordt afgelegd tegenover een priester en die wordt gevolgd door de absolutie. Door middel van de priester is Christus Zelf inderdaad aan het werk en richt zich persoonlijk tot iedere zondaar om hem te genezen. De Kerk staat echter toe dat in geval van ernstige noodzaak, indien de individuele biecht niet voor iedereen mogelijk is, de generale absolutie gegeven wordt. Een dergelijke absolutie is goed te begrijpen in noodsituaties zoals die zich voordoen op een slagveld. Tegenwoordig wordt dit beginsel buitensporig vaak toegepast. De leer van de Kerk is evenwel duidelijk: «In gevallen van ernstige noodzaak kan men zijn toevlucht nemen tot een gemeenschappelijke viering van de verzoening met algemene belijdenis en absolutie... Zon ernstige noodzaak kan zich voordoen wanneer met het oog op het aantal boetelingen niet genoeg biechtvaders beschikbaar zijn om binnen redelijke tijd en op passende wijze ieders persoonlijke biecht te kunnen horen, zodat deze boetelingen buiten hun schuld lange tijd verstoken zouden blijven van de genade van dit sacrament of van de heilige communie. In dit geval is het voor de geldigheid van de absolutie nodig dat de gelovigen het voornemen maken op de gepaste tijd hun zware zonden individueel te belijden (dat wil zeggen zo spoedig mogelijk en zodra zich de gelegenheid voordoet cf. Wetboek van Kerkelijk Recht, 962-963). Het komt aan de plaatselijke bisschop toe te oordelen of de vereiste voorwaarden voor de algemene absolutie bestaan. Van een dergelijke ernstige noodzaak is geen sprake bij een grote toeloop van gelovigen bij een groot feest of een bedevaart» (CKK, 1483).
Onder vuur
Tijdens de vierde slag om Ieper (31 juli tot 16 augustus 1917), is pater Doyle zoals gewoonlijk voor iedereen in de weer. Op donderdag 16 augustus, tijdens de aanval op de stad Frezenburg komt men hem vertellen dat er een officier gewond is en op een plek ligt die onder vijandelijk vuur staat. Vergezeld door twee soldaten weet hij erheen te sluipen, dient het Heilig Oliesel toe aan de gewonde, sleept hem vervolgens achter de linies van de geallieerden. Op hetzelfde moment valt er een granaat midden in het groepje en vinden allen de dood. Het lichaam van de pater dat diezelfde dag wordt teruggevonden, wordt ter plekke begraven.
Protestanten even goed als katholieken, alle soldaten getuigen van hun bewondering voor pater Doyle. Een protestant uit Belfast schreef: «Pater Doyle was een ware christen in alle betekenissen van het woord Nooit heeft hij voor de gemakkelijkste weg gekozen. Altijd heeft hij in de gevaren van de anderen gedeeld Hoe vaak heb ik hem niet naast een draagbaar zien lopen om een gewonde te troosten terwijl de kogels om hem heen suisden en op enkele meters afstand de granaten uiteenspatten.»
Nu de honderdste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog naderbij komt, heeft men opnieuw belangstelling voor deze belangrijke priesterfiguur die op het veld van eer is omgekomen. Moge zijn voorbeeld ons helpen ons als goede soldaten van Christus Jezus (2 Tm 2, 3) te gedragen , door trouw onze dagelijkse plicht te vervullen en steeds beschikbaar te zijn om ons in te zetten voor het Rijk Gods.