|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
25 juli 2018 feest van h. Jakobus, apostel |
In de jaren twintig van de vorige eeuw werden de jonge mensen die naar Chamarande, in Ile-de-France, kwamen om een opleiding te krijgen voor de verantwoordelijkheid van leider of leermeester van verkenners, zodra ze in het kamp waren, getroffen door de aanwezigheid van een priester met een buitengewone uitstraling: een bebaarde Jezuïet met blauwe ogen, gekleed in een korte kaki soutane. De “Regimentsoverste” – dat is zijn titel – leerde hen vanzelfsprekend de “profane” zaken zoals het omhakken van bomen en het bouwen van hutten, maar hij wijdde hen vooral in de spirituele strijd in en begeleidde hen naar het intiem leven met het Heilig Hart van Jezus. Wie was deze priester wiens spontane glimlach en indringende blik men niet kon vergeten?
Op 7 september 1882 werd in Amiens Jacques, oudste zoon van Adolphe-Marie en Louise Sevin geboren. Adolphe Sevin is zeer vertrouwd met de Geestelijke Oefeningen van de H. Ignatius en zeer maatschappelijk geëngageerd, neemt deel aan talloze regionale katholieke congressen in Lille, waar hij met name een lezing houdt over “De beste methodes om weerstand te bieden aan de pornografie en de openbare zedeloosheid”. In zijn familie is men vroom, bidt men en neemt men het christelijk leven serieus. Jacques brengt zijn kinderjaren door in Duinkerken, grote Franse havenstad aan de Noordzee. Hij droomt ervan zeeman te worden, terwijl zijn vader, zakenman in de textielindustrie, hem graag de handel in wil hebben; maar God heeft iets anders met hem voor. In 1888 vestigt de familie Sevin zich in Tourcoing, voorstad van Lille, destijds ook een textielstad. In 1892 wordt Jacques naar het Jezuïetencollege van Amiens gestuurd, waar zijn vader oud-leerling van was. Drie jaar later verliest hij zijn broer Joseph. Deze beproeving doet hem veel verdriet, maar brengt hem ook op deze heldhaftige uitroep: «Dank, God, voor dit kruis!»
«Je hebt er goed aan gedaan»
Jacques wil graag deelnemen aan het vergelijkend examen van de Zeevaartschool, maar zijn vader vraagt hem het familiebedrijf over te nemen. De jongeman vindt voor de droge studie troost in de poëzie waar hij zich hartstochtelijk aan overgeeft en welke zijn leven lang een voorname behoefte van zijn ziel zal blijven. In 1900 doet hij eindexamen en begint aan een licentiaat in de Engelse taal. Midden in de puberteitscrisis laat Jacques Jezus Christus zijn ziel vormen en sterken met zijn genade voor de strijd tegen de zonde, tegen de zinnelijkheid en voor een edelmoedig weggeschonken leven. Vanaf 1895 klinkt in zijn hart een goddelijke roep. Retraites die hij bij de Jezuïeten volgt in 1897, 1898 en 1900 brengen hem tot het vaste besluit: hij zal toetreden tot de Sociëteit van Jezus. Zijn droom om zeeman te worden geeft hij edelmoedig op om de roep van Christus te volgen: in zijn “keuze van levensstaat” zet hij de redenen van zijn keuze uiteen: «Om mijn ziel te redden. Om zielen te redden. Om een regel, superieuren en een gemeenschapsleven te hebben. Om niet vulgair te worden.» Op 9 september 1900 deelt Jacques, vanuit het noviciaat van Saint-Acheul dichtbij Amiens, waar hij dan verblijft, zijn ouders zijn besluit mee. Zijn vader antwoordt: «Je hebt er goed aan gedaan niet aan ons te twijfelen. God zal met ons doen wat Hem belieft. Wij kunnen niet beter wensen dan dat Hij met jou doet wat Hij wil.» Zijn moeder voegt er liefdevol aan toe: «De gedachte dat ik door me te verzetten tegen jouw voornemen jouw ongeluk zou bewerkstelligen, wellicht reeds op deze wereld, beneemt mij de moed tegen jouw wil in te gaan. Wees dus gelukkig op deze weg, dan zal ik het ook zijn.»
In 1901 verplicht een wet die religieuze congregaties onderwerpt aan een toestemming van de Staat, de Jezuïeten het land te verlaten; het noviciaat van Saint-Acheul wordt overgeplaatst. Jacques zal Frankrijk pas terugzien in 1919. Terwijl hij in het begin van zijn noviciaat enigszins rigide was geweest in zijn vroomheid, hervindt hij weldra zijn speelse naturel en dichterlijke verve, die in dienst wordt gesteld van de vroomheid, vooral jegens Maria. Hij boekt vooruitgang in de geestelijke strijd onder leiding van pater Louis Puillier wiens spiritualiteit is gericht op het mysterie van de verlossende Menswording. Op 5 september 1902 legt Jacques zijn voorlopige geloften af en ontvangt een crucifix dat hij bij zich zal dragen tot zijn dood. Hij heeft de opdracht gekregen zijn licentiaat Engels voort te zetten en deze taal tegelijkertijd te onderwijzen in diverse colleges van de Jezuïeten. Spiritueel gezien gaat Jacques dan door een moeilijke periode, maar wel treden zijn pedagogische talenten aan het licht. Op 2 augustus 1914 wordt hij tot priester gewijd samen met dertig andere Jezuïeten. Maar dan breekt de Eerste Wereldoorlog uit: Jacques is afgesneden van Frankrijk door de sprong voorwaarts van de Duitse troepen. Daar hij gedwongen is in België te blijven, zal hij in 1916 worden aangesteld in het college van Moeskroen, vlakbij de Franse grens, dat door de bezetter is gesloten; hij kan zelfs zijn ouders niet zien die in Tourcoing wonen, vijf kilometer verder op. In februari 1917 legt hij zijn definitieve geloften af.
Iedere misstap vermijden
Wanneer hij Pater Sevin is geworden begint hij aan de verwezenlijking van een oorspronkelijk plan: de “boyscouts” (jongensverkenners), beweging die in 1907 is opgericht in Engeland door Robert Baden-Powell, aanpassen aan de katholieke jeugd. Al in 1913 had hij toestemming ontvangen om hetgeen de Engelse verkennerij in het kamp van Roehampton had verwezenlijkt, te gaan bestuderen. Hij is gewonnen voor de beweging en wil die meteen in België invoeren; maar hij had rekening moeten houden met de sterke reserves van talloze priesters die kritiek hadden op de religieuze neutraliteit van de Engelse verkennerij. Baden Powell had als protestant zijn verkennersbeweging inderdaad een interconfessioneel karakter gegeven; een katholiek opvoedkundig werk leek dit model niet te kunnen volgen. Pater Sevin schrijft dan een boek waarin hij antwoord geeft op deze tegenwerpingen door zijn ideeën over de verkennerij uiteen te zetten, niet zonder zijn superieuren eerst om hun mening te hebben gevraagd: hij wil inderdaad «iedere misstap vermijden en de volle genade der gehoorzaamheid krijgen». Op 8 februari 1918 keurt zijn superieur het plan goed, maar tekent daarbij aan dat hij ernaar moet streven «een diep katholieke groep te vormen». In feite is het Pater Sevin bedoeling de door en door gezonde opvoedkundige methodes van Baden-Powell te gebruiken en die aan te vullen met een diepgaande katholieke vorming van de jeugd. De 13e vindt in Moeskroen de eerste vergadering plaats van de verantwoordelijken; de eerste verkennersbeloften worden afgelegd. Na de bevrijding van België in 1919 slaat de beweging haar wieken uit en gaat de grens over die voortaan weer open is: de “Scouts de France” worden geboren in Lille, met meerdere patrouilles voor jongens.
Weldra sturen zijn superieuren Pater Sevin naar Parijs om er voltijds te werken aan het scouting project. Hij werkt samen met kanunnik Cornette, een priester van de parochie Saint-Honoré-d’Eylau, verlamd aan beide armen, maar zeer begeesterd, en Edouard de Macedo, een leek met het charisma van de opvoeder. In de loop van een “jamboree” (wereld scouting bijeenkomst) in Engeland, knoopt de Pater banden aan met andere in verschillende Europese landen bestaande katholieke scouting organisaties; daaruit zal de Internationale Vereniging van Katholieke Scouts voortkomen. In 1921 keurt kardinaal Dubois, aartsbisschop van Parijs, de Katholieke Federatie van Franse Verkenners goed, waarvan Pater Sevin de secretaris generaal is. In de eerste jaren zijn de scouts voor 90% afkomstig uit volkse milieus die het parochie patronaat maar heel moeilijk kon bereiken. Vervolgens zal de beweging een meerderheid aan kinderen uit bevoorrechte milieus tellen, hetgeen Pater Sevin altijd zal betreuren omdat zijn voorkeur uitging naar de “randgebieden”. «De kinderen waar wij in het bijzonder voor op willen komen zijn zij die de bestaande werken niet of niet meer willen hebben.»
In november 1921 wordt Pater Sevin benoemd in de residentie van de Jezuïeten van Lille. Het verzet van sommige priesters die vijandig stonden tegenover de scouting beweging is niet vreemd aan deze maatregel die zijn taak compliceert omdat hij verder verwijderd is van Parijs. De statuten van de beweging kennen aan de patrouilleleiders, welke leken zijn, inderdaad een rol van de eerste orde toe, terwijl ze de aalmoezeniers gewoonlijk vragen zich bij hun spirituele functie te houden. Deze gerechtvaardigde onafhankelijkheid van de leken in wereldse zaken (zoals de organisatie van een kamp) is het gevolg van een weinig verspreide opvatting in het begin van de XXe eeuw. Pater Sevin verliest echter nooit het einddoel van katholieke verkennerij uit het oog: jongeren naar een vroom met Christus verenigd leven geleiden, met het oog op hun zielenheil. In 1922 geeft hij in de loop van de Oefeningen van H.Ignatius die hij verzorgt voor tweeëndertig scout verantwoordelijken deze raad: «Al biddend en door edelmoedigheid, ga zo ver dat je intiem contact hebt met Onze-Lieve-Heer.» Hetzelfde jaar verschijnt het eerste nummer van het tijdschrift “Le Chef”, bestemd voor alle hopmannen en akela’s (er is inderdaad een vrouwelijke tak bijgekomen: de Gidsen van Frankrijk).
Grondig bestudeerd Evangelie
In 1923 stellen de eigenaren van kasteel Chamarande, 40 km ten zuiden van Parijs, het uitgestrekte park bij hun domein permanent ter beschikking van de Verkenners van Frankrijk. In “Cham” zal Pater Sevin – die van Baden Powell lof en aanmoedigingen heeft ontvangen – persoonlijk tien jaar lang talloze trainingskampen voor hopmannen en akela’s leiden; op die manier zal hij een onuitwisbare indruk nalaten op zo‘n duizend leiders. Hij stelt ze allemaal heiligheid tot doel en die heiligheid moet worden gestoeld op het «lezen, herlezen en terdege bestuderen van het Evangelie». Vanaf het begin is het plan gelanceerd een grote kapel te bouwen waarin vanaf 1929 iedereen Jezus aanwezig in het Tabernakel kan komen aanbidden. De Pater draagt iedere dag de mis op in de open lucht, onder een open afdak. De Mis bijwonen door de week is niet strikt verplicht, maar niemand zou die graag hebben gemist, zo indrukwekkend en stichtend is de manier van mis opdragen van Pater Sevin. De thema’s die hij het liefst aanroert tijdens de trainingskampen zijn: de verkennersgeest, verkennerij en godsdienst, staat van genade, kuisheid, trouw aan de plicht van staat, voorzichtigheid, de betekenis en de lessen van het Kruis, groepsleven, vertrouwen, waarheid, belangeloosheid en vooral het voorbeeld zijn, openstaan voor de schoonheid van de schepping, werk van God. Zeer getekend door het ideaal van ridderlijkheid, roept hij uit: «Geen prachtiger heldendicht dan met een onderworpen ziel een heilige te worden.»
Pater Sevin maakt van de verkennerswet van Baden-Powell een aangepaste in het Frans vertaalde versie waarin hij drie beginselen vooropstelt: 1) De verkenner is trots op zijn geloof en maakt er zijn hele leven aan ondergeschikt. 2) De verkenner is zoon van Frankrijk en goed staatsburger. 3) De plicht van de verkenner begint thuis. Geïnspireerd op het Getijdengebed waarmee de Kerk de verschillende tijden van de dag heiligt, stelt Pater Sevin eveneens gebeden samen voor de verschillende momenten van een verkennersdag. Aan hem zijn ook talrijke klassiek geworden gezangen te danken: het Lied van de Belofte, Onze-Lieve-Vrouw van de Verkenners… Hij maakt gebruik van een veel voorkomend beeld uit de Bijbel (cf. Gen 12,8) als hij zegt dat iedere mens op een dag “zijn tent weer zal moeten opvouwen”: dat kostbare moment van de dood waarop we onze intrede in de eeuwigheid doen. Pater Sevin wil dat dat wordt voorbereid met veelvuldige momenten van zelfverloochening waarvan de dag van een verkenner is doorweven: elke opoffering, elke goede daad is een kleine dood van het ik op de weg die leidt naar het eeuwig leven.
Zich richtend tot 4.000 Italiaanse verkenners, zei Paus Pius XII op 4 september 1946: «Jullie vereniging heeft als leuze: Estote parati, weest bereid (cf. Mat 24,44), dat wil zeggen weest altijd bereid je plicht te vervullen. Wij zouden aan deze woorden een nog bredere en diepere betekenis willen geven: weest ieder ogenblik bereid gewetensvol de wil van God te doen en zijn geboden in acht te nemen. Weest vooral bereid voor het ogenblik dat God alleen bekend is, waarop de Heer je zal roepen om rekenschap af te leggen van de talenten die je zijn toevertrouwd.» In het zelfde perspectief leert het IIe Vaticaans Concilie: «Het doel dat iedere ware opvoeding nastreeft is de vorming van de menselijke persoon met het oog op zijn hoogste doel en tezelfdertijd het welzijn van de gemeenschappen waarvan de mens lid is en waarvan, eenmaal volwassen geworden, hij in de verplichtingen zal delen» (Verklaring over de christelijke opvoeding).
Tegen de stroom in gaan
Op de verkennersvlag is het kruis van Jeruzalem afgebeeld, het Grieks krukkenkruis. De vier “Tau” ’s die de vier windstreken aanwijzen symboliseren de universaliteit van de Verlossing. Boven dit kruis staat de lelie, symbool van het kompas dat de goede richting aanwijst. H. Johannes Paulus II preciseerde tegenover een bijeenkomst van Verkenners van Europa in Viterbo op 3 augustus 1994 wat die goede richting is: «In een wereld die ons gemakzuchtige genoegens en bedrieglijke dromen voorhoudt moet men tegen de stroom in kunnen gaan waarbij men zich laat inspireren door de wezenlijke morele waarden, de enige die in staat zijn een gelukkig, welvarend en rustig leven te verwezenlijken.»
De overtuigingskracht van Pater Sevin komt voort uit het feit dat zijn daden overeenkomen met zijn woorden. Hij leert overigens dat men anderen niets moet vragen dat men zelf reeds aan God heeft gegeven. Hij weet het innerlijk vuur dat in hem woont ook door te geven: gebed, aanbidding, stilte, worden voor deze jonge leiders de onontbeerlijke hoekstenen van een gebouw dat zonder die hoekstenen blootgesteld zou zijn aan de erosie van het activisme en het naturalisme. Naast vele andere gunstige gevolgen, worden de kampen van Chamarande kweekplaatsen van religieuze en priesterlijke roepingen (meer dan vierhonderd in de loop van de eerste tien jaar van de stichting). Toch wil de Regimentsoverste niet al te veel ernst in de houding van de verkenners: de verkennerij blijft een spel, en de jongeren heiligen zichzelf al opgaand in het spel. Vreugde heerst in ieder kamp, zelfs op regenachtige en grijze dagen. Sport neemt een belangrijke plaats in zoals het hoort. «Sport is een wedstrijd, een wedloop om een lauwerkrans, een beker te krijgen, een record te vestigen. Maar door het christelijk geloof weten we dat wat de meeste waarde heeft de “krans die niet verwelkt” is, het “eeuwig leven” dat we van God ontvangen als een gave die tevens het eindresultaat is van een overwinning van alledag in de beoefening der deugden» (heilige Johannes Paulus II, 12 april 1984).
Als aalmoezenier van de patrouille van Lille neemt de Pater zijn jongens vaak mee naar het zon- en zee centrum van Berck-Plage waar talloze ernstig zieke jongeren verzorgd worden. In 1927 richt hij daar een verkennersgroep op waarin zestig jonge zieken of gehandicapten zijn opgenomen. Dat is de “verkennerij in verbrede vorm”, die overal tot ontwikkeling zal worden gebracht ten voordele van jongeren wier gezondheid het niet toestaat aan de klassieke verkennerij met haar on-zachtzinnige activiteiten in de open lucht deel te nemen.
Heel klein werk
Maar binnen de lekenleiding van de Scouts de France wordt de persoonlijkheid van Pater Sevin niet door iedereen gewaardeerd. Men verwijt hem zijn boekje te buiten te gaan als priester en de beweging in de mystieke richting te drijven. Anderszins wordt hij ervan beschuldigd geen onderscheid tussen de godsdiensten te maken, op grond van zijn betrekkingen met de protestant Baden-Powel. Wanneer men hem aangeeft bij het Heilig Officie wordt de Pater in Rome op het matje geroepen in 1925. Hij rechtvaardigt zich zonder moeite en van Paus Pius XII krijgt hij het vertrouwen en aanmoedigingen voor zijn beweging. Als hij weer terug is trekt hij een les in nederigheid uit deze alarmkreet: «Wij zijn een heel klein werk in katholiek Frankrijk, en nog kleiner binnen de Heilige Kerk.» En in zijn geschriften brengt hij enige correctie aan in bepaalde uitdrukkingen die in onvoldoende overeenstemming waren met de katholieke geloofsleer. Desondanks gaat het verzet en de tegenspraak voort. Op 15 maart 1933 worden Pater Sevin zijn taken van commissaris van de opleiding van patrouilleleiders, van directeur van het tijdschrift “De Chef” en van internationaal commissaris afgenomen met als motief dat hij onrechtmatig functies bekleedt die aan leken zijn voorbehouden. Vervolgens zal hij worden ontzet uit al zijn verantwoordelijkheden binnen de Scouts de France, en uiteindelijk zelfs uit die van aalmoezenier van de IXe patrouille van Lille. In werkelijkheid ligt de oorsprong van deze beslissingen in de vijandigheid en jaloezie die de persoonlijke uitstraling van de Pater opriep. Hij is diep verbitterd om op een-en-vijftigjarige leeftijd definitief aan de kant te worden gezet van het werk dat hij had opgezet. Tot in 1939 zal hij in Lille zeer onopvallend zijn ambt voortzetten en zal vervolgens naar Troyes worden gestuurd om er van 1940 tot 1946 de achtenswaardige taak op zich te nemen van overste van de jezuïetenresidentie, die hij van verdwijning zal redden in de moeilijke tijden van de Duitse bezetting.
Geschokt door de vijandigheid die hij niet begrijpt en gekwetst door de handelwijzen van mensen op wie hij dacht te kunnen rekenen, lucht Pater Sevin zijn hart in kleine kring, maar onthoudt zich publiekelijk van ieder verweer tegen het leed dat hem is aangedaan. Hij past de goede raad toe die hij al zijn leiders tijdens de kampen in Chamarande gaf: «We moeten aanvaarden wat ons overkomt, zelfs als we de indruk hebben ten opzichte van anderen het onderspit te delven.» Hij vergeeft hen die hem onrechtvaardig hebben behandeld en zal er zelfs in slagen opnieuw vriendschappelijke banden met hen aan te knopen, vaak naar aanleiding van ziekte of aan het eind van hun leven.
In 1935 ontmoet Pater Sevin tijdens een retraite onder zijn leiding Jacqueline Brière, een akela van de welpen met wie hij een geestelijke kring van jonge meisjes opricht. Uit die groep zal negen jaar later een contemplatieve en missie-congregatie, het “Heilig Kruis van Jeruzalem”, voortkomen. Als opsteller van de statuten en geestelijk vader moet Pater Sevin in 1950 aan God een laatste offer van onthechting brengen: zijn Provinciaal vraagt hem, namens Pater Generaal, aan een ander zijn functies van geestelijk leidsman en biechtvader van het Heilig Kruis van Jeruzalem over te dragen. Dezelfde dag antwoordt hij: «Zeer Eerwaarde Pater Generaal kan op mijn onvoorwaardelijke gehoorzaamheid waarop niets wordt afgedongen, rekenen. Ik heb deze geesteshouding altijd zo zeer mijn dochters willen inprenten dat ik nu niet zal proberen niet het voorbeeld te geven.» De congregatie van het Heilig Kruis van Jeruzalem telt tegenwoordig zeven huizen in verschillende landen. Ter gelegenheid van de opening van het zaligverklaringsproces van Pater Sevin zal Pater Kolvenbach, destijds Generaal van de Jezuïeten, over hem zeggen: «Wanneer hij nogal onverwacht wordt aangemaand zijn plaats af te staan, zal de Pater het aanvaarden zich in de schaduw terug te trekken. Gekwetst, dat wel, maar zonder verbittering, zal hij de houding van heilige Johannes de Doper tot de zijne maken: Hij moet groter worden, maar ik kleiner (Joh 3,30). En daarin zit zijn ware grandeur.»
Tot iedere prijs
De jongeren leert Pater Sevin de beloftes die heilige Marguerite-Marie door het Hart van Jezus zijn toevertrouwd: «De lauwe zielen (die deze devotie zullen beoefenen) zullen vurig worden… zij zullen in alles wat ze ondernemen slagen.» Op 16 juni 1950 stelt hij een laatste toewijdingsacte op die als volgt begint: «Oh, wel beminde Jezus, daar ik de uwe wil zijn, neem mij en maak mij heilig tot iedere prijs, zelfs mijns ondanks; mijn ellendige ik kan het onmogelijk, voor uwe barmhartigheid is het kinderspel; want terwijl ik terecht aan mezelf kan wanhopen, weet ik dat ik nooit teveel mijn hoop zal vestigen op uw almacht en goedheid.»
Als lofzanger van Onze-Lieve-Vrouw, heeft Pater Sevin talloze gedichten, kerkliederen en overpeinzingen ter ere van Maria samengesteld. Hij vertrouwt aan de bescherming van de Onbevlekte Maagd de kuisheid van de verkenners toe van wie het tiende artikel van hun Wet luidt: «De verkenner is kuis in zijn gedachten, woorden en daden.» En in deze bewoordingen bidt hij tot Haar aan wie de Christenen onophoudelijk vragen om de genade van een goede dood:
«Ave Maria! Wanneer mijn uur zal komen, heb medelijden met hem die zo tot u bidt, en in uw liefde maak dat ik sterf, terwijl ik nog altijd zeg Ave Maria!»
Tot zuster Teresia van het Kindje Jezus wier spiritualiteit zo’n diepe indruk op hem zal maken, richtte hij zich aldus, in een gedicht uit 1913:
«Geef ons, wanneer we moe zijn van de beklommen weg, dat we niet meer voelen dan hoe zwaar de inspanning was, “Kleine Heilige” met zoveel liefde nagevolgd, de gul gegeven glimlach voor het leven om de zachte glimlach voor de dood te verkrijgen.»
Als hij in februari 1951 bronchitis oploopt brengt Pater Sevin zijn laatste maanden op deze aarde door in Boran-sur-Oise in een priorij van de zusters van het Heilig Kruis. Hij wordt zwakker en zwakker en overlijdt op 19 juli na een langdurig sterfbed tijdens hetwelk hij zijn omgeving sticht met zijn vreedzame overgave aan de Voorzienigheid. In de laatste ogenblikken van zijn leven houdt hij in zijn handen zijn groot professie kruis geklemd en mompelt: «Mijn metgezel! Hij is mijn metgezel!» Op 10 mei 2012 heeft Paus Benedictus de heldhaftigheid van zijn deugden erkend, als eerste etappe naar de zaligverklaring.
Pater Sevin heeft de verkenners en gidsen het “Verkennersgebed” gegeven, dat wordt toegeschreven aan heilige Ignatius van Loyola en dat ieder zich kan eigen maken:
«Here Jezus, leer ons edelmoedig te zijn. U te dienen zoals u het verdient, te geven zonder berekening, te vechten zonder ons te bekommeren om verwondingen, te werken zonder rust te zoeken, ons in te spannen, zonder een andere beloning te verwachten, dan die te weten dat wij uw Heilige Wil volbrengen.»