Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
24 oktober 2012
feest van h. Antonius Maria Claret, bisschop


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Christus is niet alleen gestorven. Twee anderen zijn samen met Hem gestorven. Zoals Onze-Lieve-Vrouw bij haar stervende Zoon stond, zo stond ze dus ook bij de twee moordenaars tijdens hun doodsstrijd (cf. Lc 23,39-43). De beschouwing van deze passage uit het evangelie heeft de eerbiedwaardige Mary Potter op het idee gebracht een religieuze congregatie op te richten die voor de stervenden zou bidden en hen bijstaan, vooral hen die verlaten zijn of geïsoleerd in ellende of zonde verkeren.

Mary Potter is, als laatste van vijf kinderen, geboren op 22 november 1847 in Newington, ten zuiden van Londen. Haar vader die de bekering van zijn vrouw tot het katholicisme niet heeft geaccepteerd, verlaat het huisgezin een jaar na de geboorte van Mary: haar familie zal hem nooit meer terugzien. Mevrouw Potter, liefdevol door de haren “Koningin Victoria” genoemd, heeft geen inkomsten, maar dankzij de naastenliefde van haar omgeving kan zij in de noodzakelijke dingen voorzien. De kleine laatstgeborene wordt snel de lieveling van allemaal. Lange tijd later zal Mary schrijven: «Wat mij het meest verdriet in mijn voorbije leven is dat ik ervan heb gehouden te zijn wat ik was: een afgod in mijn huis en in de kring van mijn kennissen, die ervan hield te worden bemind om mezelf en niet om God. Vanaf mijn kinderjaren wilde ik door de anderen worden bemind en me inzetten voor hen. Toen ik was opgegroeid was de liefde van mijn broers niet meer genoeg. Ik wilde iemand die me geheel en al was toegewijd.»

Een categorisch oordeel

Deze geheel toegewijde persoon vindt ze in Godfrey  King met wie ze zich verlooft in het midden van het jaar 1868. Godfrey is een zeer integer man die Mary aanmoedigt de zorg voor haar ziel serieuzer te nemen. Zijn strenge vermaningen hebben zo’n uitwerking op Mary dat zij een roeping van God gewaar wordt tot het religieus leven. Om er het hare van te weten raadpleegt ze Mgr. Thomas Grant, bisschop van Southwark. Deze raadt haar zonder omwegen aan haar verloving te verbreken: «Of uw leven zich in de wereld of in een klooster zal afspelen, u moet in elk geval maar één Echtgenoot hebben, Jezus.» Het is een harde raadgeving, maar Mary volgt hem op.

Op 8 december van dat jaar wordt ze toegelaten als postulante bij de Zusters van Barmhartigheid in Brighton. De zusters van deze orde, die is opgericht in 1831, stellen hun leven in dienst van de armen. Op 30 juli 1869 wordt Mary ingekleed en ontvangt de naam Zuster Mary Angela. Als voorbeeldige novice wordt ze door iedereen bewonderd. Haar gezondheid die niet al te best is wordt echter snel ondermijnd in deze nieuwe omgeving en ze moet daarom terug in de wereld om weer op krachten te komen. Tot groot ongenoegen van haar moeder wil Mary het religieus leven geen vaarwel zeggen en gaat zo veel ze kan door met het in praktijk brengen van hetgeen ze in het klooster heeft geleerd, in het bijzonder het dagelijks stil gebed. Ze wordt daarbij geholpen door een vrome priester, Mgr. John Virtue. Ze leest de Verhandeling van de Ware Godsvrucht tot de Heilige Maagd van H. Louis-Marie Grignion de Montfort, kort tevoren vertaald in het Engels. Dit werkje zal een doorslaggevende invloed op haar leven hebben. Op 8 december 1872 spreekt Mary haar “toewijding tot Jezus door Maria” uit, in de formulering die door Heilige Louis-Marie werd aanbevolen. Wanneer ze constateert dat er geen commentaar op de Verhandeling van de Ware Godsvrucht tot de Heilige Maagd bestaat, schrijft ze het Path of Mary (de Weg van Maria) waarvan de teneur wordt samengevat door de volgende passage: «Bemin met het Hart (van Maria), wijd je toe aan Hem... Mogen je lijden, je daden, je woorden, je hele wezen op deze aarde het leven van Maria vernieuwen. Daarvoor moet je Maria bestuderen; om haar te bestuderen moet je haar hart binnengaan en bezien hoe het werkt.» Later zal Mary Potter voor het werk dat zij gaat stichten de leus kiezen : «Eén in het Hart van Maria».

In haar herstelperiode wordt Mary diep geraakt door de behoefte aan hulp van zieken en stervenden en vat ze een zeer levendig verlangen op zich te wijden aan hun eeuwig heil. Op 6 november 1874 komt diep uit haar hart de inspiratie op om een werk op te zetten dat zich voornamelijk zal wijden aan het bijstaan van stervenden.

De inspiratie van Mary Potter is van groot belang voor de zielen, want de dood is het enig moment dat de overgang naar de eeuwigheid aangeeft. «De dood is het einde van de pelgrimstocht van de mens op aarde, van de tijd van genade en barmhartigheid die God hem schenkt om zijn aards leven te verwezenlijken overeenkomstig het goddelijk heilsplan en om te beslissen over zijn uiteindelijke bestemming. Wanneer «onze enige aardse levensloop» ten einde is, zullen wij niet meer terugkeren tot andere aardse levens. Het is het lot van de mens éénmaal te sterven (Heb. 9, 27). Er is geen “reïncarnatie” na de dood... Zodra hij gestorven is, ontvangt iedere mens in zijn onsterfelijke ziel de eeuwige vergelding in een bijzonder oordeel dat zijn leven in het licht van Christus plaatst, zodat hij ofwel een loutering ondergaat ofwel onmiddellijk in de gelukzaligheid van de hemel binnentreedt  ofwel onmiddellijk voor eeuwig wordt verdoemd» (Catechismus van de Katholieke Kerk, CKK, n. 1013, 1022).

Bereid zijn

De Kerk moedigt ons aan ons voor te bereiden op de  dood... aan de Moeder Gods te vragen voor ons tussenbeide te komen, «in het uur van onze dood» (Gebed “Wees gegroet, Maria”), en ons aan H.Jozef, patroon van de goede dood, toe te vertrouwen. »Gij moest u in al uw werken en gedachten zó gedragen, alsof gij heden sterven moest», beveelt het boek Navolging van Christus aan. Indien gij een goed geweten hadt, zoudt gij de dood weinig vrezen. Het ware beter de zonden te schuwen, dan de dood te vluchten. Indien gij heden niet bereid zijt, hoe zult gij het dan morgen zijn? De dag van morgen is onzeker; en wat weet gij of het voor u morgen zal worden?» (1, 23, 1).

De dood is een gevolg van de zonde. In vervolg op de Heilige Schrift leert de Kerk dat de dood in de wereld is gekomen vanwege de zonde van de mens (Rom 5, 12; 6, 23). God had hem voorbestemd om niet te sterven. De dood is evenwel door Christus getransformeerd. Jezus, de Zoon van God, heeft de dood, eigen aan het menselijk bestaan, ook ondergaan. Hij heeft haar aanvaard in een daad van volledige en vrijwillige onderwerping aan de wil van zijn Vader. De gehoorzaamheid van Jezus heeft van de vloek van de dood een zegen gemaakt. Dankzij Christus heeft de christelijke dood een positieve betekenis. Want voor mij is leven Christus en sterven winst (Fil 1, 21). Hoe waar is dit woord : Als wij met Hem gestorven zijn, zullen wij met Hem leven (2 Tim 2, 11). De christen kan zijn eigen dood transformeren in een daad van gehoorzaamheid en liefde jegens de Vader, naar het voorbeeld van Christus.

De christelijke visie op de dood komt op bevoorrechte wijze tot uiting in de liturgie: «Voor allen die in U geloven, Heer, wordt het leven niet vernietigd, maar getransformeerd; en wanneer hun verblijf op de aarde ten einde loopt hebben ze al een eeuwige verblijfplaats in de hemel» (Romeins Missaal, Prefatie voor de Overledenen). De heiligen hebben de dood ook in een positief daglicht laten zien: «Ik wil God zien en om Hem te zien moeten wij sterven» (H.Teresia van Avila). »Ik sterf niet, ik ga het leven binnen» (H. Teresia van het Kindje Jezus. Cf. CKK, n.1005-1014).

Op een ander moment van intieme genade wordt Mary Potter naar een intense devotie gevoerd voor het Kostbaar Bloed van Jezus, werktuig van ons eeuwig heil, als ook naar de Heilige Geest. Drie elementen komen op die manier samen in haar spiritualiteit: zich verenigen met de Allerheiligste Maagd Maria om te vragen dat het Kostbaar Bloed van Jezus wordt uitgegoten over alle stervenden door de genade van de Heilige Geest: «met hen zal je strijden en overwinnen!»

Tegenover de angsten onder de mensen die voortvloeien uit het toenemend materialisme, is Mary Potter van oordeel dat alleen de christelijke hoop die angsten grondig en waarachtig kan bezweren; deze hoop steunt op het Kruis van Christus dat getuigt van de onschatbare waarde van ieder mensenleven. In Mary’s ogen zijn de zielen die niemand hebben om hen lief te hebben of hun last mee te delen het meest te beklagen. Geen enkele gelegenheid om goed te doen aan een ziel mag derhalve onbenut blijven. Ze schrijft ook: «Het eerste gebod van de wet is God liefhebben boven alles; maar het tweede gelijkt op het eerste: zijn naaste liefhebben als zichzelf. Kan je zeggen dat je de naaste liefhebt als je ziet dat hij eenzaam is en onverzorgd en jij hem niet bijstaat?... Overal ter wereld zijn zielen bezig te sterven, te vergaan, in de bodemloze afgrond te vallen waar ze niet meer uit kunnen komen. Zou je, voor het te laat is, niet een kreet ten Hemel slaken om te vragen om barmhartigheid?... Val op je knieën, bid, smeek, om Gods barmhartigheid».

Een onverdraaglijke situatie

Gods roep zet Mary onder druk: «Ik voel een verant- woordelijkheid. Zondaren zijn bezig te sterven. Naar het beeld van de Heilige Drie-eenheid gemaakte zielen gaan verloren. Ik heb het gevoel dat ze mij toebehoren en ik kan niet verdragen dat ze mij worden afgenomen. Ik zou het verschrikkelijk en onverdraaglijk vinden hen niet te hulp te kunnen komen. Maar met de hulp van God kan ik het.» Wanneer ze Mgr. Virtue deelgenoot maakt van al haar overpeinzingen gebiedt hij haar volledig af te zien van het plan dat zij in haar hoofd uitbroedde, op straffe van doodzonde. De gevoelige ziel wordt verscheidene maanden door zware angsten overvallen en voelde zich beklemd tussen de zekerheid een goddelijke ingeving te hebben ontvangen en de gehoorzaamheid aan haar geestelijk leidsman. Het jaar daarop wordt Mgr. Virtue door zijn superieuren overgeplaatst en ontmoet Mary een priester van de maristen, eerwaarde Edward Selley, die bereid is haar onder zijn verantwoordelijkheid te nemen en haar te helpen met de stichting van het liefdewerk. Ze zou ook graag haar moeders zegen hebben, maar slaagt er niet in haar te overtuigen dat het Gods wil is.

Op een dag in januari 1877 gaat ze voor een dag naar Brighton met Marguerite, haar schoonzus. Wanneer ze weer naar huis gaan herinnert ze zich plotseling het Evangelie van de dag dat gaat over het terugvinden van Jezus in de Tempel, en ze begint te bidden. Een diepe vrede overvalt haar; ze besluit dan naar Londen te gaan in plaats van terug naar Portsmouth, naar moeder thuis. Wanneer mevrouw Potter hoort dat haar dochter niet terugkomt is ze daar zo boos over dat ze vervolgens achttien maanden zal weigeren met haar dochter te spreken. Van Londen gaat Mary naar Nottingham voor een ontmoeting met de bisschop, Mgr. Bagshawe, die haar verwelkomt en toestemming geeft het nieuwe instituut in zijn diocees te stichten, onder de naam “Little Company of Mary”. Op 2 juli daaropvolgend ontvangen Mary en vijf van haar metgezellinnen het kleed van de nieuwe communauteit: een zwarte tuniek en een blauwe sluier. Ze staan om die reden bekend als de “Blue Sisters”.

Moeder Mary wint de zielen door haar zachtmoedigheid. Op een zondagavond, terwijl de Zusters achter in de dorpskapel het officie van de Completen bijwonen, gevolgd door de zegen met het Allerheiligste, komt een dronken man binnen op het moment van de preek en begint luid te spreken. De priester vraagt aan de kapelbewaarder de man buiten te zetten. Moeder Mary komt tussenbeide en spreekt de man op zachtaardige toon toe, maar de portier zegt dan: «Moeder, ik ga deze man naar huis brengen». Dan roept de dronkaard uit: «Raak me niet aan!» en vervolgens, al wijzend op Moeder Overste: «Ik ga met haar mee.» Dan begeleidt zij hem tot aan zijn huis en komt op tijd terug voor de zegen.

«Mijn vertrouwen is niet geschokt»

Moeder Mary komt echter spoedig opnieuw aan het  kruis te hangen. Hoewel één en al goede wil, heeft Mgr. Bagshawe slechts een zeer beperkt begrip van het religieus leven. Na verloop van drie weken vindt hij de Moeder te veeleisend, zet haar af en plaatst een andere zuster aan het hoofd van de communauteit. Moeder Mary zegt hierover: «Als dit werk een plan van mij was geweest zou ik waarschijnlijk hebben gezegd dat ik de algehele leiding erover niet aan een ander zou kunnen afstaan. Daar ik niet geloof dat het een plan van mijzelf is, maar een werk van God almachtig – een werk dat Hem bijzonder dierbaar is en bijgevolg het merkteken van het kruis draagt – laat ik het aan God over en zeg daarbij dat Hij er zich mee moet belasten. Hoewel ik droefheid voel wanneer ik zie dat de dingen niet gaan zoals ik had gehoopt, is mijn vertrouwen in God echter niet geschokt... Hoewel Hij niet wil wat er allemaal gebeurt, laat God het toe; Hij kan uit kwaad goed halen, en dat doet Hij.»

Een paar maanden later belast de bisschop Moeder Mary met de taak van novicemeesteres, met de aantekening dat zij noch vertrouwelijkheden van de novices mocht aanhoren, noch hun verwijten mocht maken; het is haar alleen toegestaan hun de betekenis van hun roeping uit te leggen. Volgens Moeder Mary maken deze voorwaarden het haar onmogelijk haar taak goed te volbrengen: »Naar mijn mening, zo schrijft ze, moet je, om jezelf te overwinnen, de details bezien, de dingen niet op een vage manier bekijken of iets besluiten in het algemeen, maar juist resoluut je inspannen bij bijzondere gevallen en aanvaarden dat men ons laat zien waar we hebben gefaald».

In een geest van geloof echter aanvaardt ze deze beproeving als een middel om zich te verenigen met het Lijden van Christus. Na een paar weken laat Moeder Mary evenwel weten dat ze in een onmogelijke situatie verkeert en de bisschop ontzet haar uit haar functie. Hij staat haar daarentegen toe haar overpeinzingen over de geest van de Company op papier te zetten; deze tekst zal van onschatbare waarde zijn voor het nageslacht. Buiten deze geestelijke kruisen lijdt Moeder Mary aan ernstige gezondheidsproblemen. In 1878 is ze door borstkanker verplicht zich tweemaal in zes maanden te laten opereren.

De Moeder schrijft: «Misschien weet u iets van de verschillende kruisen die deze kleine Mariasociëteit al hebben belaagd. Maar we moeten de dingen in het licht zien van wat onze geestelijk leidsman heeft gezegd; hij heeft me een paar maanden geleden geschreven om me te zeggen dat hij zich verheugde, want hij heeft nog nooit een werk van God gezien dat in gebreke bleef. Gods wil verzacht alles, en wel zo dat wanneer Hij wil dat wij werken, wij het ook moeten willen. Wanneer Hij wil dat wij lijden, wanneer Hij ons roept om ons te spreken, moeten wij met vreugde antwoorden: “Heer, hier zijn wij!”» Begin 1879 dwingt de staat waarin de sociëteit verkeert – vooral te wijten aan het gebrek aan religieuze geest bij de superieuren – Mgr. Bagshawe ertoe een nieuwe verkiezing voor te zitten. De stemmen gaan in meerderheid naar Moeder Mary.

Moederlijke liefde

Mary Potter heeft de leden van haar instituut de  opdracht gegeven Christus te verzorgen in al zijn leden, vooral de stervenden en de armste; ze wil dat ze de «moederlijke liefde van Jezus en Maria» navolgen. «De liefde van God is een moederlijke liefde», beweert de stichteres. Hoewel ieder menselijk wezen voor een deel Gods attributen weerspiegelt, bezitten vrouwen de bijzondere gave zijn moederlijke liefde ten toon te spreiden, gelooft de Moeder. Ze wenst dan ook dat haar Zusters waarlijk moeders zijn in de geestelijke zin van het woord. Maria’s moederschap is hun voorbeeld: Maria is «één van de onzen», beweert ze. Ze wil graag dat Onze-Lieve-Vrouw wordt uitgeroepen tot Moeder van de Kerk. In een brief aan de gelukzalige Paus Pius IX van 18 juli 1876 legt ze deze woorden in Maria’s mond: «Lief kind, God almachtig kan mij, na het bezit van Hem zelve, niets kostbaarder geven dan zielen. Jezus wist dat. Toen Hij stierf en mij een schep van zijn liefde wilde geven, vertrouwde Hij dan ook de Kerk in de persoon van H.Johannes aan mijn moederlijke liefde toe... Kom dus tot mij en breng de hele Kerk naar mij, die ik in mijn schoot heb gedragen sinds de tijd dat ik de maker ervan, Jezus, heb gedragen. Moge de heilige Plaatsvervanger van mijn Zoon vanaf zijn kruis verkondigen dat ik de Moeder van die Kerk ben! Moge hij zich met zijn Meester verenigen door tegen de volkeren der aarde te zeggen, “Dit is je Moeder”, en moge hij de Kerk die hem is toevertrouwd aan mijn moederhart toewijden, en ik zal laten zien dat ik haar Moeder ben!» Deze wens zal een eeuw later, op 21 november 1964, in vervulling gaan wanneer Paus Paulus VI Onze-Lieve-Vrouw zal uitroepen tot «Moeder van de Kerk», bij de sluiting van de derde zitting van het IIe Vaticaans Concilie.

De Heilige Maagd heeft «op volstrekt enige wijze meegewerkt aan het werk van de Heiland door haar gehoorzaamheid, haar geloof, haar hoop, haar vurige liefde, om het bovennatuurlijk leven van de zielen te herstellen. Daarom is zij, in de orde van de genade, onze Moeder... De moederlijke taak van Maria tegenover de mensen verduistert of vermindert op geen enkele wijze dat enig middelaarschap van Christus, maar toont aan hoe krachtig het is. Want... uit de overvloed van Christus’ verdiensten vloeit deze heilsinvloed voort. Op Zijn middelaarschap is deze gevestigd; zij is daarvan volkomen afhankelijk en put daaruit haar gehele kracht» (IIe Vaticaans Concilie, Lumen gentium, 60-62).

In oktober 1882 begeeft Moeder Mary zich met enkele zusters naar Rome om Paus Leo XIII om goedkeuring te verzoeken voor haar instituut. Tot hun grote vreugde worden ze uitgenodigd de Mis van de Paus en vervolgens een particuliere audiëntie bij te wonen tijdens de welke de Heilige Vader hen uitnodigt in Rome te blijven om er een huis te stichten. De stichteres aanvaardt dit aanbod en weldra gaat de bouw van een ziekenhuis in de buurt van de Basiliek van Lateranen van start; het werk is voltooid in 1908. De constituties van de Little Company worden dan verder uitgewerkt; ze worden goedgekeurd door de Heilige Stoel op 31 mei 1886. «Het is niet mijn werk, erkent de Moeder nederig, maar dat van God. Eenieder die dit werk als het mijne beschouwt maakt het minder waardevol.»

Vanaf 1885 volgt de ene stichting op de andere, eerst in Australië op uitnodiging van de aartsbisschop van Sidney, vervolgens in Italië en Ierland. Omdat aanwezigheid bieden aan hen die hun leven op deze aarde beëindigen het voornaamste werk van de Little Company is, sluit de stichteres bij voorbaat geen enkel apostolaat uit. Van haar andere werken moeten we de zorg voor de pasgeborenen noemen. Moeder Mary wenst dat de leden van haar instituut, in navolging van de Allerheiligste Maagd Maria in de geheimenis van het Bezoek aan haar nicht Elizabeth, de helpende hand bieden aan arme moeders om hen bij te staan op het moment van de bevalling en in de daarop volgende weken. Maar jonge moeders helpen is een nieuwigheid met betrekking tot de traditionele activiteiten van de zusters. Kardinaal Manning, aartsbisschop van Westminster vindt het nodig dit te verbieden als zijnde onbehoorlijk voor godgewijde vrouwen. De Heilige Stoel wier hulp de Moeder inroept, verleent evenwel in 1886 een aanvankelijk beperkte en vervolgens in 1905 verruimde toestemming zich met deze dienst te belasten.

«Zij heeft God bemind»

In de lente van 1913 verspreidt in Rome zich het  nieuws dat “la santa Madre” ernstig ziek is.

Talloze bezoekers melden zich aan haar ziekbed. Op 4 april 1913 stuurt Kardinaal Merry del Val, staatssecretaris, aan Moeder Mary een speciale zegen van Paus H.Pius X. Ze had vaak beweerd dat de dag waarop ze niet meer ter communie zou kunnen gaan haar laatste zou zijn. Op 9 april, tijdens de viering van de Heilige Mis in haar kamer, strekt ze op het moment van de consecratie haar armen uit waarbij ze verscheidene malen de heilige Naam van Jezus uitspreekt. Ze verliest het bewustzijn en geeft de geest terwijl de Mis ten einde loopt. Een priester die haar goed heeft gekend verklaart wanneer hij haar dood verneemt: «De Moeder heeft maar één ding in haar leven gedaan: ze heeft God bemind.»

Wanneer de stichteres overlijdt telt de Little Company zestien huizen, verspreid over Europa, Noord-Amerika, Australië en Afrika. Nu nog gaan de Zusters op de vijf continenten voort met hun dienstbaarheid aan de stervenden en allen die lijden. In 1988 heeft Paus Johannes Paulus II Mary Potter eerbiedwaardig verklaard. Eerst ter aarde besteld in Rome, wordt haar stoffelijk overschot in 1997 naar de kathedraal van Nottingham overgebracht.

In een overpeinzing over haar instituut, schreef Moeder Mary: «Wat is God goed voor ons geweest! Konden we Hem maar bedanken! De eeuwen der eeuwen alleen zullen ons in staat kunnen stellen onze God te bedanken. Wanneer wij omzien naar het leven dat Hij ons heeft doen leiden, welke redenen voor dankbaarheid vinden we dan? Het feit dat ons de genade ten deel is gevallen met Jezus op de weg van het Kruis te mogen wandelen, dat we een beetje geleden hebben en veracht en vernederd zijn. Voor deze genaden staan we bij Onze-Lieve- Heer in het krijt, want we hadden het niet zelf kunnen volbrengen. Nee, in het uur van onze dood, zal onze roem niet te halen zijn uit de kloosters of ziekenhuizen die wij hebben gebouwd, maar met de Apostel, zullen we zeggen: Mij moge God ervoor bewaren op iets anders te roemen dan op het kruis van onze Heer Jezus Christus (Gal 6, 14).»

Laten we de eerbiedwaardige Mary Potter vragen voor ons de genade te verkrijgen Jezus te mogen volgen tot op de Calvarieberg om zo de Hemel te kunnen bereiken. Moge zij ons aanmoedigen de stervenden te begeleiden en ons de woorden en gebaren ingeven die hen helpen in vrede te gaan naar God !

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.