Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Aquesta carta en català]
[Questa lettera in italiano]
25 mei 2006
Ons Heer Hemelvaart


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Op een avond voor het haardvuur vertelt Faustine Tornay aan haar jongste kinderen, Maurice en Anna, over het leven van de heilige Agnes, maagd en martelares. Op hun vraag wat een maagd is, legt ze de kinderen uit: «Maagden zijn jullie allebei, lieve kinderen; martelaren, dat is moeilijker... Je moet de goede God meer dan alles beminnen en bereid zijn je leven te geven, liever je bloed tot de laatste druppel te vergieten voor Hem dan Hem te beledigen...» Maurice reageert bliksemsnel: «Anna, je zal zien, je zal zien, ik word martelaar...» Het was een profetische uitspraak: op 16 mei 1992 werd hij als martelaar zalig verklaard door paus Johannes Paulus II.

Maurice Tornay is geboren op 31 oktober 1910 als zevende in een gezin van acht kinderen, in het gehucht La Rosière, dat op 1200 m hoogte tegen een steile flank van een berg in de Valais (Zwitserland) is gelegen. Vanaf het eerste schooljaar treden zijn uitzonderlijke kwaliteiten, maar ook zijn gebreken en zijn eigenaardigheden aan het licht. Hij is vriendelijk, vlijtig, snel van begrip, maar ook dominant, eigenwijs en soms zelfs agressief. Na schooltijd helpen de kinderen hun ouders in de stal, op de bergweiden, in de tuin; het leven in de bergen is niet gemakkelijk. Alle leden van het gezin zijn door een band van diepgaande liefde met elkaar verenigd. Zij ondervinden in de praktijk de troostrijke waarheid die door de heilige Augustinus is beschreven: «Daar waar liefde heerst, is geen verdriet en als er wel verdriet is wordt het bemind». Al heel jong probeert Maurice zijn tekortkomingen met gedeeltelijk succes te bestrijden. Anna schrijft dit succes toe aan de Eucharistie: «Met zijn eerste communie wordt Maurice aardig». De jongen heeft dan ook een goed voorbeeld: de heilige Maurice, zijn patroonheilige, heeft zijn trouw aan Christus duur moeten bekopen: hij werd gemarteld door een heel legioen Romeinse soldaten in Agaune, niet ver van La Rosière. Op vijftienjarige leeftijd volgt Maurice de middelbare school van de Abdij Saint Maurice, die is gebouwd op het graf van de martelaar; hij blijft er zes jaar intern. Hij valt weldra op door zijn ijver in de studie en door zijn vroomheid die echter niets gemaakts heeft: hij houdt van een grapje en beoefent met maestro de deugd van de eutrapelie, dat wil zeggen de menselijke betrekkingen doorspekken met humor en gezonde jovialiteit. In zijn vrije tijd neemt hij soms een paar klasgenoten mee naar de kapel voor een korte meditatie: hij leest hun een paar passages voor van de heilige Franciscus van Sales of een pagina uit de Geschiedenis van een ziel van de heilige Theresa van het Kindje Jezus.

Zouden we niet gek zijn als we hem verjoegen?

Op een dag verklaart Maurice al pratend over de aanwezigheid van Christus in de Eucharistie: «Hij heeft van onze ziel een ciborie gemaakt en daar verblijft Hij onafgebroken, totdat wij gek genoeg zijn om Hem te verjagen door de doodzonde». Deze opmerking geeft blijk van een heldere kijk op het grootste kwaad dat de mens kan treffen: de zonde. «Wie zondigt, krenkt Gods eer en zijn liefde, zijn eigen waardigheid als mens, geroepen om kind van God te zijn, en het geestelijk welzijn van de Kerk, waarvan elke christen een levende steen hoort te zijn», brengt de Katechismus van de Katholieke Kerk (KKK) ons in herinnering. «Vanuit het geloof beschouwd, bestaat er geen groter kwaad dan de zonde en niets heeft ernstiger gevolgen voor de zondaars zelf, voor de Kerk en voor de gehele wereld» (KKK 1487-88). De zonde is iedere daad, ieder woord en verlangen dat in strijd is met de geboden van God. Men maakt onderscheid tussen dagelijkse zonde en doodzonde (of zware zonde). De dagelijkse zonde koelt Gods liefde in onze harten af zonder ons van de heiligmakende genade te beroven. De doodzonde vernietigt de liefde in het hart van de mens door een zware inbreuk op Gods Gebod; ze wendt de mens af van God, die zijn uiteindelijk doel en zijn zaligheid is, door aan een minder goed de voorkeur te geven boven Hem. Om van een doodzonde te kunnen spreken, moeten drie voorwaarden tegelijk vervuld zijn: zwaarwegende materie, volle kennis en weloverwogen toestemming (cf. KKK 1855-1857).

De huidige wijdverspreide mentaliteit neigt er echter naar de werkelijkheid van de doodzonde te ontkennen of te minimaliseren. Er wordt beweerd dat bepaalde daden die zelfs ernstig in strijd zijn met Gods gebod de mens niet zouden scheiden van God, zolang de persoon maar globaal de intentie heeft (dit heet de «fundamentele optie») zijn leven op God te richten. Tegen deze mentaliteit in schrijft paus Johannes Paulus II in de encycliek Veritatis splendor van 6 augustus 1993: «Evenzeer moet men vermijden de doodzonde te beperken tot de daad van een «fundamentele optie» tegen God zoals men tegenwoordig pleegt te zeggen en waarmee men een uitdrukkelijke en formele minachting voor God en voor de naaste bedoelt. Er is immers ook sprake van doodzonde wanneer de mens willens en wetens, welke ook de reden zij, dan ook iets kiest dat op ernstige wijze zedelijk ongeordend is. Zo'n keuze houdt in werkelijkheid reeds een minachting van het goddelijke voorschrift in, een afwijzing van de liefde van God jegens de mensheid en geheel de schepping : de mens verwijdert zich zo van God en verliest de liefde. De fundamentele gerichtheid kan dus radicaal veranderd worden door bepaalde afzonderlijke daden» (n.70). Dat is, bijvoorbeeld, het geval met godslastering, afgoderij, ongodsdienstigheid, ketterij, schisma, meineed, abortus, anticonceptie, overspel, ontucht, homoseksualiteit, masturbatie...

«Iets grootsers»

De afschuw van de zonde, diep verankerd in het hart van Maurice, was een van de vruchten van een door de geest van geloof doordrongen opvoeding in te zien. Eens de middelbare schoolopleiding ten einde vraagt de jongeman te worden toegelaten tot de Congregatie van de Reguliere Kanunniken van de Grote Sint-Bernard. Aan de Provoost van deze congregatie schrijft hij wat zijn bedoeling is: «gevolg geven aan mijn roeping welke is de wereld te verlaten en me geheel te wijden aan het dienen van de zielen om die naar God te geleiden en mezelf te redden». De missie van de Kanunniken wordt in het kort weergegeven met de woorden die op de voorgevel van de kloosterherberg zijn gegraveerd: «Hic Christus adoratur et pascitur. Hier wordt Christus aanbeden en gespijsd». Ze hebben de zorg voor de viering van de mis en de canonieke uren maar ze zijn ook zielenherders, bieden hulp aan pelgrims die de Alpen moeten overschrijden of dienen de Kerk in andere ambten die hun worden toevertrouwd door de bisschoppen. Wanneer hij op het punt staat zijn familie te verlaten, schrijft hij aan zijn oudste zus die hem voorstelt bij de zijnen te blijven: «Er is iets grootsers dan alle schoonheden van de wereld». Op 25 augustus 1931 wordt hij tot het noviciaat van de op 2472 meter hoog gelegen kloosterherberg van de Grote Sint-Bernard toegelaten. In de winter daalt het kwik tot -20°.

Nog geen twee maanden na zijn intrede schrijft Maurice aan zijn familie: «Ik ben nooit zo vrij geweest. Ik doe wat ik wil, ik kan alles doen wat ik wil, want Gods wil wordt me ieder ogenblik duidelijk gemaakt en die wil alleen wil ik doen». Aan zijn zus Anna schrijft hij: «We moeten ons haasten, nietwaar, Anna? We moeten voortmaken; op onze leeftijd waren anderen al heiligen. Want als de steel te lang bloeit, kan de vrucht niet rijpen voor de komst van de kou en de dood. En zoveel mensen roepen ons toe, zoveel zondaars, zoveel heidenen die een beroep op ons doen; wij willen hun antwoord geven, nietwaar? Onze gezondheid, ons vlees, dat is voor hen, nietwaar? Ik zeg het je nogmaals, we moeten voortmaken. Hoe meer ik heb geleefd, hoe meer ik ervan overtuigd ben dat opoffering, zichzelf wegschenken zin hebben, op zichzelf al zin geven aan de dagen van ons leven...» Maurice is bezeten van de gedachte dat er zielen zijn die op ons rekenen om te worden gered en hij brandt van verlangen om hun het Evangelie te brengen.

Een paar decennia later zal paus Johannes Paulus II hierover opmerken: «Het aantal mensen dat Christus niet kent en niet tot de Kerk behoort, neemt steeds toe, ja, sinds het einde van het concilie is het bijna verdubbeld. Het is duidelijk dat de missionering voor deze onmetelijke mensheid die de Vader bemint en voor welke Hij zijn Zoon gezonden heeft, dringend noodzakelijk is » (Encycliek Redemptoris missio, 7 december 1990, n.3). « De reden van deze missieactiviteit wordt ontleend aan de wil van God, die wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis der waarheid komen. Want God is één, één is ook de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft als losprijs voor allen (1 Tim. 2, 4-5) en in niemand anders ligt de redding (Hand. 4, 12). Allen moeten zich daarom, na Hem door de prediking van de Kerk te hebben erkend, tot Hem bekeren en bij Hem en bij de Kerk, die zijn Lichaam is, door het doopsel ingelijfd worden. Christus zelf immers, heeft met uitdrukkelijke woorden de noodzakelijkheid van het geloof en het doopsel afgekondigd (vgl. Mk. 16, 16 ; Joh. 3, 5) en daardoor de noodzakelijkheid van de Kerk bevestigd, waarin de mensen door de poort van het doopsel binnengaan» (Concilie Vaticanum II, decreet Ad Gentes, n.7).

De verdienste van de lasten van een dag

Dankzij de Voorzienigheid is de Congregatie van de Grote Sint-Bernard zopas aangezocht door de Missions Etrangères de Paris om een paar religieuzen die het bergleven gewend zijn, naar de Himalaya te sturen. Nadat hij de kwestie heeft bestudeerd, besluit Provoost, Mgr. Bourgeois aan dit verzoek gevolg te geven en in januari 1933 vertrekt een eerste groep religieuzen naar Weisi in de provincie Yunnan (in het zuid-westen van China), maar Maurice Tornay is er niet bij. In januari 1934 stellen de artsen bij hem een zweer in de twaalfvingerige darm vast, hetgeen een operatie noodzakelijk maakt. Het herstel laat lang op zich wachten. Deze ervaring met lichamelijk lijden brengt hem ertoe zijn familieleden, zijn broers en zijn zusters, aan te moedigen beter gebruik te maken van de te veel miskende schat die lichamelijk leed is dat wordt gedragen in eenheid met de lijdende Christus. «Weet jij, schrijft hij aan zijn zus Joséphine, dat wanneer jij kou lijdt/het koud hebt en jij biedt die kou aan de Goede God aan, je een heiden kunt bekeren? En dat alle lasten van een dag die je goed hebt verdragen je op meer verdienste komen te staan dan wanneer je een hele dag zou hebben gebeden? Wat een gemakkelijke middelen staan tot je beschikking om mij goed te doen, iedereen goed te doen... Al onze geringste lasten zijn van oneindig veel waarde als wij ze verenigen met die van Christus. Oh! Wat zal de Christus je dan liefhebben!»

Op 8 september 1935 legt de jonge kanunnik zijn plechtige geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af. Mgr. Bourgeois besluit dan de groep pioniers in de provincie Yunnan te versterken; de van zijn ziekte herstelde kanunnik Tornay vertrekt in gezelschap van zijn medebroeders, de kanunniken Lattion en Rouiller. Alle drie bereiden ze zich maandenlang voor op het verlichten van de menselijke ellende door middel van stages bij een arts en een tandarts. Voor de vastgestelde datum van vertrek vertelt Maurice zijn broer Louis in vertrouwen: «Ik heb in mijn ziel duidelijk de volgende intuïtie ervaren: wil mijn ambt vruchten afwerpen, zal ik met al de vurigheid van mijn ziel, voor de zuiverste liefde tot God, moeten werken, zonder ook maar enigszins te verlangen dat mijn werk zal worden opgemerkt. Ik wil me volledig uitputten ten dienste van God. Ik zal niet meer terugkomen».

Na een reis van ongeveer anderhalve maand komen de drie kanunniken aan op de missiepost Weisi (2350 m) in de Tibetaanse Marches. Kanunnik Tornay schrijft: «En nu ben ik bijna de wereld rond geweest: ik heb gezien en gevoeld dat de mensen overal ongelukkig zijn, dat God vergeten het ware ongeluk is, dat er behalve God dienen echt niets, niets, niets de moeite waard is». Onverwijld zet hij zich aan de studie: enerzijds theologie onder leiding van kanunnik Lattion, anderzijds de Chinese taal met een oude protestantse en het katholicisme welgezinde leraar. Daar hij het belangrijk vindt de heidenen in hun taal en met eerbied voor hun cultuur te evangeliseren, maakt hij snel vorderingen in het Chinees. Maar hoe druk hij het ook heeft met zijn studie, de kanunnik wijdt zich met ijver aan zijn godsvruchtige oefeningen : aanbidding, stil gebed, Mis, deelname aan kerkdiensten. Daarin vindt zijn ziel de kracht het kruis van de missionaris te dragen. Rond die tijd schrijft hij aan zijn ouders : « Wat u ontgint, bent u op een dag kwijt; wat u lief is, gaat op een dag naar anderen. Nee, we moeten de aarde natuurlijk lief hebben, maar wij moeten haar slechts liefhebben voor zover zij ons naar God voert, voor zover zij ons spreekt van Gods grote schoonheid en barmhartigheid. De rest is niets waard, omdat de rest voorbijgaat. Ja, heel de rest gaat voorbij. Maar mijn genegenheid voor u gaat niet voorbij want in de Hemel zullen wij elkaar altijd liefhebben».

Gemengde vreugde

Wanneer hij met briljant resultaat zijn examens in de theologie heeft afgelegd kan kanunnik Tornay priester worden gewijd. De dichtstbijzijnde prelaat, Mgr. François Chaize woont in Hanoi; de jonge diaken onderneemt dus een reis van twintig dagen om daar te komen. Op de avond van de wijding schrijft hij aan zijn ouders: «Uw zoon is priester! Ere zij God! Dit bericht zal slechts met gemengde vreugde worden ontvangen omdat ik niet in uw midden verkeer. Maar u bent christenen en u begrijpt mij. Er is een God die met alle krachten moet worden gediend. Om die reden ben ik vertrokken. Om die reden hebt u mijn vertrek zo goed verdragen».

In september 1939 breekt de wereldoorlog uit. China wordt door Japan overmeesterd en de Tibetaanse Marches worden militair bezet, hetgeen schaarste, opstand onder het volk en plunderingen tot gevolg heeft. Pater Tornay wordt geconfronteerd met het probleem van de voedselvoorziening van het «probatorium», een vooropleiding op het klein seminarie, opgericht door de kanunniken en aan hun zorgen toevertrouwd. Hij gaat zelfs uit bedelen om zijn jongens te eten te kunnen geven en zelf moet hij soms hele dagen lang teren op wortels van varens.»Ik heb een beetje de betekenis begrepen van de uitdrukking: zijn kruis dragen», schrijft hij in die tijd. Maar de algehele ellende ontmoedigt hem allerminst en verhevigt eerder zijn verlangen om goed te doen om zich heen: «Hoe zwaarder de tijden zijn, des te dringender moeten wij zorgen voor de zielen». De oorlog is nog niet afgelopen in maart 1945, of pater Tornay wordt benoemd tot pastoor in Yerkalo (2650 m hoogte), in het zuidoosten van Tibet. Deze post aanvaarden betekent zich op een weg begeven die alle kansen biedt uit te lopen op het martelaarschap. Meerdere priesters hebben er al de dood gevonden vanwege de religieuze onverdraagzaamheid van de plaatselijke gezagsdragers. Wanneer het nieuws van zijn benoeming bekend wordt gemaakt zoekt de missionaris zijn toevlucht in het gebed. Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch : niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt (Mat 26,39).

Schermutselingen van twee legers

In de streek waar pater Tornay zijn apostolaat uitoefent is het hoofd van de lama's, Gun-Akhio, oppermachtig zowel op religieus terrein als op de gebieden van economie en politiek. Jegens de missionarissen koestert hij slechts meedogenloze haat. De heilige Paulus had zijn geliefde leerling Timoteüs reeds gewaarschuwd voor de beproevingen die de werkers van het Evangelie nooit blijven bespaard: Allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden (2 Tim3,12). Dat hoeft geen verbazing te wekken want terwijl «God heeft besloten op een nieuwe en beslissende wijze de geschiedenis van de mensen binnen te treden door zijn Zoon te zenden in ons vlees om door Hem de mensen te ontrukken aan het machtsgebied van de duisternis en de Satan en in Hem de wereld met Zich te verzoenen» (IIe Vaticaans Concilie, decreet Ad gentes, n.3), doen de krachten van het kwaad die zich kunnen bedienen van de vrijwillige medewerking van de mensen hun best om de verkondiging van de verlossing brengende waarheid te beletten. Een groot missionaris in Nieuw Guinea in het begin van de XXe eeuw, Mgr. Alain de Boismenu, schreef: «Er bestaan wis en waarachtig twee koninkrijken die de wereld onder elkaar verdelen en elkaar de zielen betwisten; twee legers in voortdurende en gewelddadige schermutselingen met elkaar verwikkeld: het leger van Jezus Christus, de Kerk, vurig strijdster ter redding van de zielen; het leger van Satan, dat zich verwoed inspant voor hun teloorgang. Een oorlog zonder wapenstilstand noch erbarmen. Velen zijn er zich niet van bewust, voor velen is het maar verbeelding. De oorlog is echter een onmiskenbare realiteit. Het is het onzichtbare patroon van de wereldgeschiedenis, tot aan het einde der tijden. Een enorme realiteit waar wij voor alles vast in moeten geloven».

«Ik was amper aangekomen in Yerkalo, zo zal pater Tornay in zijn dagboek noteren, of er werd al gefluisterd dat de missionaris de deur uit moest. Tijdens de dansen van de lama's van Karmda wordt voor hemel en aarde geproclameerd dat de missionaris spoedig zal moeten vertrekken onder bedreiging van de ergste bestraffingen die een mens vermag te vrezen, dat de christenen afvalligen moeten worden en al hun kinderen de lamatoga moeten aannemen; want «er mag maar één religie bestaan in het land van de duizend goden»». Ondanks het gevaar en de aan het apostolaat verbonden moeilijkheden wil pater Tornay ter plaatse blijven. Zoals de heilige pastoor van Ars, die had gezegd: «Laat een parochie twintig jaar zonder priester en er worden beesten aanbeden», is hij er wel van bewust dat het volk missionarissen nodig heeft om van Gods geboden kennis te nemen en ze trouw na te komen dankzij de sacramenten van de Kerk. De bedreigingen van Gun-Akhio houden hem er niet van af zijn plicht te volbrengen: «Ik ben naar Yerkalo gestuurd door mijn bisschop en ik zal er blijven zolang hij mij hier wil aanhouden, schrijft de pater aan een medebroeder. Als ze me willen verwijderen kunnen de lama's dat maar op één manier: mij vastbinden op de rug van een muilezel en het beest de sporen geven; ik zal het pas opgeven in geval van geweld». Het bevel het pas op te geven in geval van geweld was hem gegeven door zijn bisschop. Zelfs wanneer de lama's hem openlijk toeschreeuwen: «Je zal en moet weg! Je zal en moet weg! We zullen je doden! We zullen je in de Mekong werpen!» geeft Tornay geen krimp.

Op 26 januari 1946 vallen in de ochtend een veertigtal lama's de missionariswoning binnen, plunderen en vernietigen haar en voeren de pater onder bedreiging van 12 geweren het land uit naar Pamé, in het Chinese Yunnan. Dan begint een jaar dat het zwaarste zal wegen op zijn hele leven als missionaris. Het dorp telt inderdaad maar één christelijke familie. De oude Tibetaan die hem onderdak biedt is een dronkaard.De lama's blijven de pater met de dood bedreigen zolang hij het contact met zijn volgelingen in Yerkalo niet verbreekt. Hij bidt veel, bezoekt de plaatselijke bewoners en verzorgt de zieken.

Begin mei 1946 ontvangt pater Tornay een brief van de gouverneur van Chamdo, hoogste burgerlijke gezagsdrager van oost-Tibet. Deze belooft hem bescherming te bieden en nodigt hem uit naar Yerkalo terug te keren. Op 6 mei gaat de pater weer op weg, maar aan de zoom van Yerkalo wordt hij aangehouden door Gun-Akhio: «Halt. Verboden verder te gaan». Doodongelukkig maakt de pater midden in de nacht rechtsomkeert. Hij verliest de moed niet en vat het plan op zich naar Lhasa, de hoofdstad van Tibet, op 34 dagen loopafstand, te begeven, om van de Dalaï-Lama, de hoogste religieuze en politieke leider van het land, godsdienstvrijheid voor de christenen van Yerkalo te verkrijgen. Hij was hiertoe aangemoedigd door de vertegenwoordigers van de Heilige Stoel en van de Zwitserse en Franse regeringen.

Aankomst in het ware vaderland

Op 10 juli 1949 voegt pater Tornay zich bij een karavaan van kooplieden en onderneemt de lange reis naar Lhasa die twee maanden zal duren. Hoewel hij de baard heeft afgeschoren en hij het kleed van de Tibetanen draagt wordt hij op een halteplaats herkend en aangegeven. Nadat hij is gedwongen de karavaan te verlaten en op zijn schreden terug te keren, lukt het de pater echter die opnieuw te bereiken. «Je moet niet bang zijn, zegt hij tegen zijn metgezellen, als ze ons doden gaan we rechtstreeks naar het paradijs. We sterven voor de christenen». Vlak bij de grens, op het grondgebied van de provincie Yunnan, op een plek Tothong genaamd, staat de karavaan stil. De plek is onheilspellend en leent zich uitstekend voor een hinderlaag. Plotseling komen er vier gewapende lama's uit het struikgewas tevoorschijn. De pater roept: «Niet schieten, we kunnen onderhandelen»! Maar op hetzelfde ogenblik klinken twee geweerschoten. De pater stort zich op zijn trouwe compagnon, Doci, die geraakt is. Opnieuw geweerschoten: pater Maurice Tornay wordt door de kogels geveld. Het is 11 augustus 1949, in het woud van Tothong, onder de bergpas van Choula (3000 m), tussen elf en twaalf uur. Later zullen de Chinese gezagsdragers het lamaklooster een zware boete opleggen voor deze misdaad. Op die manier is de verantwoordelijkheid voor de moord officieel vastgesteld. Het motief: «De pater verbreidde de katholiek godsdienst in Yerkalo». Vandaag de dag leeft het katholiek geloof er nog steeds.

Toen hij nog op de middelbare school zat, had Maurice Tornay eens geschreven: «De dood is de gelukkigste dag van ons leven. We moeten er ons op verheugen, meer dan op wat dan ook, want het is de aankomst in ons ware vaderland». Na in de voetsporen te hebben gelopen van de Goede Herder die zijn leven geeft voor zijn schapen, is de Gelukzalige het eeuwig leven binnengegaan. Moge hij voor ons bereiken dat wij deel krijgen aan zijn hartstochtelijke liefde voor de Christus en wij zullen voldoen aan de eisen van Zijn liefde voor ons!

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.