Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
25 april 2008
H. Marcus, evangelist


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Op haar sterfbed hoort H.Teresia van Lisieux een novice die lucht geeft aan haar bedroefdheid haar zozeer te zien lijden: «Wel nee! Het leven is niet triest, antwoordt ze. Als je me zou zeggen: «Verbanning is triest», zou ik je begrijpen. Iets «leven» noemen dat moet eindigen is een vergissing. We moeten alleen aan de dingen van de Hemel, waaraan nooit een einde zal komen, deze ware naam geven, het leven is niet triest maar vrolijk, heel vrolijk!». Deze novice heette Zuster Maria van de Drie-eenheid.

Marie-Louise Castel is op 12 augustus 1874 geboren in Saint-Pierre-sur-Dives in Normandië en de dag daarna gedoopt. Haar ouders, haar broers en zusters omringen haar met grote genegenheid. Ze is het dertiende kind in het gezin waarin er acht al op jonge leeftijd zijn overleden. In het gezin zullen vier religieuze roepingen opbloeien. Haar vader, onderwijzer bij de overheid, heeft de wetten van 1882 aangaande de laïcisering van de scholen afgewezen en handhaaft voor zijn leerlingen de vrome gewoonte het ochtendgebed te bidden. Deze moedige houding valt niet in de smaak bij de overheid. Meneer Castel wordt gedwongen zijn ontslag te nemen en vestigt zich in Parijs. Het gezin bidt graag tot de Allerheiligste Maagd met de blik gericht op de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw Van Altijddurende Bijstand. De ouders van Marie-Louise hebben ook een grote devotie voor het Heilig Aanschijn van Onze-Lieve-Heer. Marie-Louise hoort al vroeg de roeping tot het godgewijde leven. Op twaalfjarige leeftijd ontdekt ze een gebed «Ter verkrijging van licht over je roeping»; ze bidt het negen dagen achtereen. Aan het eind van de novene krijgt ze al biddend voor het Heilig Aanschijn een ingeving die ze als volgt vertaalt: «Wat moeten de karmelietessen gelukkig zijn! Ik word karmelietes!».

«De Goede God roept mij en ik kom!»

Het verlangen naar de karmel versterkt zich in haar ziel, zonder afbreuk te doen aan haar spontane karakter. Buiten medeweten van haar ouders gaat ze winkelen, zoekt vermaak en gaat naar kermissen. Bij het werpspel vindt ze het leuk om «uit devotie» op de silhouetten van priesters en zusters te mikken! Daar ze niet wil wachten tot het moment dat ze intreedt in de karmel om zich God toe te wijden, legt ze haar maagdelijkheidsgelofte al af voor ze zestien is. Kort na deze gelofte verneemt ze van haar biechtvader dat de priores van de Karmel van de Genoegdoening en van het Heilig Aanschijn (avenue de Messine in Parijs) haar toelaat voor een retraite van een week. Wanneer deze haar vraagt naar de motieven die de Karmel voor haar aantrekkelijk maken, zet Marie-Louise die in een paar zinnen uiteen: «U vraagt mij, Eerwaarde Moeder, naar de redenen waarom ik zo graag wil intreden in de Karmel. Eerlijk gezegd weet ik maar één ding: de Goede God roept mij en ik kom. Hij heeft tot stervens toe uit liefde voor mij geleden; ik wil ook lijden uit liefde voor Hem». De priores antwoordt haar: «Het begin van uw brief heeft me overtuigd van uw roeping ». En paar maanden later, op 30 april 1891, treedt het meisje in de Karmel in en ontvangt de naam van Zuster Agnes van Jezus. Helaas gaat haar gezondheid er niet op vooruit en op 8 juli 1893 moet ze terug «de wereld in».

Op 22 juli komt Marie-Louise troost zoeken in de Karmel van Lisieux. Ze wordt ontvangen in de spreekkamer door de nieuwe priores, Moeder Agnes van Jezus, zus van de heilige Teresia van het Kindje Jezus. Wanneer ze weer terug is in Parijs verneemt Marie-Louise dat ze niet voor haar 21e terug mag naar de Karmel van de avenue Messine. De priores die ziet hoezeer het haar bedroeft raadt haar aan aan de Karmel van Lisieux te vragen daar te worden toegelaten: «De lucht van je geboortestreek zal beter voor je zijn dan die van Parijs». Marie-Louise treedt dan in de Karmel van Lisieux in op 16 juni 1894, maar niet alvorens een laatste ronde op de draaimolen van de kermis te hebben gemaakt! Ze zal haar hele leven het kenteken meedragen van haar Parijse en een beetje straatjongensachtige jeugd. Haar ronde gezicht behoudt een dermate kinderlijke uitdrukking dat Zuster Teresia haar «haar kleine pop» zal noemen, een bijnaam die goed de genegenheid uitdrukt die Teresia voor haar koestert; zij is dan 20 jaar en heeft net haar geloften afgelegd en heeft inderdaad als taak Marie-Louise in te voeren in het karmelietenleven. Marie-Louise ontvangt de naam van Zuster Maria-Agnes van het Heilig Aanschijn. Daar ze de jongste novice is van Teresia krijgt ze de meeste goede raadgevingen en wordt al spoedig haar geestdriftige leerlinge. Ze bezorgt Teresia echter heel wat werk. Deze behandelt haar streng en geen enkele gril gaat bij haar door de beugel. Door de mislukking van de jonge zuster in een andere Karmel en door haar manieren van kleine Parisienne zijn de oudere zusters haar niet bepaald gunstig gezind. Ze houdt haar ogen allesbehalve neergeslagen, zoals de voorschriften van de Karmel verlangen, maar speurt graag overal rond. Teresia maakt haar erop opmerkzaam dat haar blik teveel lijkt op die van een «wild konijn». De aanwezigheid in het noviciaat van de Parijse «straatjongen» maakt de sfeer wel jeugdiger.

Dankzij haar vorderingen die voldoende worden geacht kan de novice opnieuw worden ingekleed op 18 december 1894. Zuster Maria-Agnes is nog verre van volmaakt. Er valt nog heel wat op haar aan te merken! Op een dag is ze zo ontmoedigd dat ze Teresia in vertrouwen neemt en zegt: «Ik heb geen roeping!». Teresia lacht er alleen om en Zuster Maria-Agnes lacht hartelijk mee. Om haar te helpen de gewoonte af te leren om niets te huilen, past Zuster Teresia een originele methode toe: «Ze hield mijn handen vast om mij te beletten mij in de ogen te wrijven, zo zal de jonge zuster later vertellen, en pakte een mosselschelp van haar tafel op. Daarin begon ze mijn tranen op te vangen: mijn huilen veranderde weldra in een blij lachen». En Teresia voegt daar aan toe: «Voortaan mag je van mij net zoveel huilen als je wil, als het maar in de schelp gebeurt!» Teresia leert haar zo de kunst van het gelukkig zijn en glimlachen onder alle omstandigheden: «Het gezicht is de weerschijn van de ziel, zegt ze, het moet in rust zijn, als dat van een kindje dat altijd tevreden is, zelfs wanneer je alleen bent, want je wordt voortdurend aanschouwd door God en de engelen« Jezus houdt van blijde harten. Hij houdt van een ziel die altijd glimlacht».

Het enige doel: Hem genoegen doen

De professie van Zuster Maria-Agnes zou tegen het einde van het jaar 1895 moeten plaatsvinden. Moeder Marie de Gonzague, novicenmeesteres, is echter van oordeel dat ze niet voldoende is voorbereid en de plechtigheid wordt uitgesteld tot 30 april 1896. Teresia stelt de novice dan voor onverwijld de «Acte van Offerande aan de Barmhartige Liefde» uit te spreken, hetgeen ze ook doet en met geestdrift, op 1 december 1895: «Ik werd, zal ze later zeggen, dusdanig overladen met genaden dat ik de hele dag voelbaar de aanwezigheid van Jezus-Hostie in mijn hart ervoer». Deze «Acte van Offerande» door Teresia opgesteld, was bedoeld ter herstel van de weigering van de schepselen de Liefde van de Goede God te aanvaarden en om ons aan te zetten te werken met als enig doel voor ogen Hem te behagen. Hier volgt de kernpassage: «Teneinde in een acte van volmaakte Liefde te leven, bied ik me aan als slachtoffer te dienen voor een offergave voor Uw Barmhartige Liefde, U daarbij smekend mij onophoudelijk te verteren en mijn ziel te doen overlopen van de golven van oneindige tederheid die in U zijn vervat, en dat ik aldus martelares van Uw Liefde, o mijn God, moge worden! Moge dit martelaarschap, na me te hebben voorbereid op mijn verschijnen voor U, mij tenslotte doen sterven en moge mijn ziel onverwijld oprijzen naar de eeuwige omarming van Uw Barmhartige Liefde« Ik wil, o mijn Geliefde, voor U, bij elke klop van mijn hart, deze offergave een oneindig aantal keren hernieuwen, tot dat , wanneer de schaduwen zijn verdwenen, ik U mijn Liefde in een eeuwig van Aanschijn-tot-Aanschijn opnieuw kan bekennen!» Jezus troosten en tegelijk de zielen redden, dat is het grote streven dat het hart van Teresia in vuur en vlam zet; dat leert ze haar volgelingen. Op de dag van haar eigen professie (dat wil zeggen het afleggen van haar kloostergeloften), 8 september 1890, had ze een zeer intiem gebed geschreven waarin ze prijsgaf wat er diep in haar ziel leefde: «Jezus, maak dat ik veel zielen red, dat er vandaag niet één ziel wordt veroordeeld en dat alle zielen van het vagevuur worden gered«» Op 14 juli 1889 schreef ze reeds aan haar zus Céline die nog in de wereld verbleef: «Céline, laten we in de weinige uren die ons nog resten onze tijd niet verdoen....laten we de zielen redden«de zielen gaan teloor als sneeuwvlokken en Jezus huilt«»

«Je wordt bemind door de Goede God»

Twee maanden voor de professie van Zuster Maria-Agnes beslissen haar oversten dat ze voortaan Zuster Maria van de Drie-eenheid en van het Heilig Aanschijn zal heten, om iedere verwarring tussen haar naam en die van Moeder Agnes, die dan priores is, te voorkomen. Op 30 april 1896 legt ze tenslotte haar geloften af. «Die dag, zo schreef ze, was meer van de hemel dan van de aarde« Zuster Teresia van het Kindje Jezus leek net zo gelukkig als ik te zijn». Zuster Teresia zal tegen haar zeggen: «Ah! Wees je leven lang erkentelijk want je wordt bijzonder bemind door de Goede God».

In de loop van het jaar 1897 gaat de gezondheidstoestand van Zuster Teresia, die is aangetast door de tuberculose, achteruit; er wordt gevreesd voor besmetting, en de priores besluit dat Zuster Maria van de Drie-eenheid niet meer bij de zieke mag komen. Teresia schrijft een paar korte boodschappen aan haar novice om haar te helpen deze beslissing te aanvaarden: «Ik begrijp je verdriet om het feit mij niet meer te kunnen spreken heel goed, maar wees ervan verzekerd dat ik ook lijd onder mijn onmacht en dat ik nog nooit zo goed heb gevoeld welk een enorme plaats je inneemt in mijn hart!» Op 30 september zal Zuster Maria van de Drie-eenheid met de communauteit getuige zijn van de laatste ogenblikken van de heilige Teresia en van haar fraaie, langdurige extatische oogopslag op het moment dat ze «het Leven binnen treedt». Na de heiligverklaring van Zuster Teresia in 1925, zal Zuster Maria van de Drie-eenheid schrijven: «Ik denk dat het de eerste keer is dat men iemand heilig verklaart die niets bijzonders heeft gedaan: geen extases, geen openbaringen, geen verstervingen die kleine zielen als die van ons schrik aanjagen. Haar hele leven is in één woord samen te vatten: ze heeft de Goede God lief gehad in alle kleine gewone daden van het leven van alle dag, die ze volbracht met grote trouw. Ze bewaarde zowel in leed als in vreugd altijd een grote zielenrust, want ze aanvaardde alle dingen als afkomstig van God».

Het kloosterleven gaat verder, met de officies in het koor, de twee uur van dagelijks stil gebed en de huishoudelijke activiteiten. Teresia heeft echter een diepe stempel gedrukt op de kleine communauteit en in het bijzonder op Zuster Maria van de Drie-eenheid die in de herinnering van de Heilige een stimulans vindt voor haar geestelijk leven. Ze heeft overigens altijd het gevoel dat Zuster Teresia van het Kindje Jezus haar begeleidt op haar pelgrimstocht op deze aarde. Deze aanwezigheid schenkt haar moed wanneer ze de berg post ziet die zich in de Karmel opstapelt na de publicatie van de Geschiedenis van een ziel, de autobiografie van Teresia. Zuster Maria van de Drie-eenheid heeft het inderdaad heel druk met die post die, van vijfentwintig brieven per dag in 1909, oploopt tot duizend op het moment van de heiligverklaring in 1925.

Op 10 maart 1926 schrijft ze aan Moeder Agnes: «Ik verlang ernaar de Goede God lief te hebben zoals onze kleine Teresia Hem heeft lief gehad en zoals zij de vreugde van zijn Hart te zijn!» Maria van de Drie-eenheid die heel handig is werkt in de boekbinderij en in de hostiebakkerij. Van activiteit veranderen is voor haar ontspanning. Ze schrijft veel: een concordantie van de vier Evangeliën, uittreksels van het Oude Testament, verscheidene episodes van heiligenlevens. Haar communicatieve vrolijkheid blijft intact. Ze onderstreept graag de toegevendheid en de goedheid van Moeder Agnes, haar priores: «Ik vind u zó barmhartig, schrijft ze haar, dat ik me niet kan voorstellen dat de Goede God het nog meer kan zijn!» Voor het stille gebed volstaat het gewoonlijk dat ze zich de woorden en de voorbeelden in herinnering brengt van haar in wier nabijheid ze zo genadiglijk heeft mogen verkeren: «Mijn herinneringen aan Teresia, schrijft ze, zijn voor mij voldoende voor mijn stille gebed en ik weet dat God niets anders van me verlangt dan dat ik de «Kleine Weg» ga waarop zij mijn eerste schreden heeft begeleid. Mijn hele werk is het niet van die weg af te wijken, want«om op die weg te blijven is voortdurende oplettendheid geboden. Maar wat een vredigheid als je je er eenmaal op bevindt!»

«Als je ze eenmaal erkent»

In haar «Kleine Weg», bestemd voor de zielen die het verlangen koesteren Onze-Lieve-Heer te dienen en Gods wil te doen, geeft Teresia dit kernachtig onderricht: niet jammeren over de eigen zwakheden maar liever je in de armen van Jezus storten om je te laten zuiveren door zijn oneindige barmhartigheid. Zuster Maria van de Drie-eenheid heeft de les onthouden: ze spreekt er op 2 november 1914 met Moeder Agnes over: «Ik voel slechts mijn ellende en onmacht, ik zie slechts duisternis en ondanks alles verkeer ik in een onuitsprekelijke vredigheid. Jezus slaapt, Maria ook; ik probeer ze niet wakker te maken en, zoals Teresia, wacht ik in vrede op de naderende oevers van de hemel». En aan een andere zuster: «Ah! Als je met mij zou leven, wat zou je dan worden bemoedigd wanneer je zou vaststellen dat we volstrekt eender zijn met al onze kleine gebreken. Ik zeg «kleine» omdat ze, als je ze eenmaal erkent en je verlangt je te beteren, ze niet diepgaand zijn en Jezus geen verdriet doen want ze dienen eerder als een opstapje om via lijden en vernedering bij Hem te komen. Een heilige is iemand die altijd weer overeind komt. Ik weet niet meer wie dit gezegd heeft maar altijd weer overeind komen veronderstelt dat men altijd valt!»

In februari 1923 loopt Zuster Maria van de Drie-eenheid een longontsteking op. Korte tijd later verschijnt er een vlek op haar hoofd: het is een pijnlijke huidziekte die langzaam maar zeker het hele gezicht aantast en er doet uitzien als het gezicht van een lepralijder. Het stemt haar nauwelijks bedroefd. Ze is blij dat op haar gezicht het Heilig Aanschijn weerschijnt van Jezus in zijn Lijden, dat ze heeft aanschouwd terwijl ze de woorden van de profeet Jesaja overdacht: Er was een tijd dat velen ontzet over u stonden, zijn verschijning was onmenselijk geschonden, en zijn uiterlijk had niets meer van een mensenkind... zijn uiterlijk noch schoonheid waren het bekijken waard, hij was geen verschijning, die bewondering wekt. Geminacht en gemeden werd hij door de mensen, man van smarten, met ziekte vertrouwd, een mens die zijn gezicht voor ons verbergt, geminacht en als niet de moeite waard beschouwd. Waarlijk, het waren onze ziekten die hij op zich nam, en onze smarten, die hij heeft gedragen; wij echter beschouwden hem als een geslagene, door God gekastijd en vernederd... Hij werd doorstoken om onze weerspannigheid, om onze zonden gebroken; hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dankzij zijn striemen is er voor ons genezing (Js 52,14- 53,5).

«Mijn lichaam ben jij!»

Maria van de Drie-eenheid heeft al heel jong de gewoonte aangenomen het verminkte Aanschijn van Onze-Lieve-Heer te aanschouwen. Op een dag toen ze het Heilig Aanschijn aanschouwde heeft ze bij zichzelf gezegd: «De heilige Beeltenis is het hoofd van Christus, maar waar is zijn lichaam?» En Onze-Lieve-Heer schijnt haar te antwoorden: «Mijn lichaam ben jij!» «Ja, schrijft ze op 3 april 1910, wij zijn de leden van dat aanbiddelijk Hoofd en hoe kan het ons dan nog verwonderen dat we moeten lijden, dat we veracht en vernederd worden?» Zij is dan ook bereid dat kruis met liefde te dragen voor Hem die zij boven alles lief heeft. Ze begrijpt steeds beter dat haar wonden, verenigd met die van Onze-Lieve-Heer, bronnen van genaden zijn voor de zielen. Hierover zegt ze tegen Moeder Agnes op 24 april 1934: «Het woord van de profeet: «De Heer verwondt slechts om te genezen» doet me heel goed, wanneer ik denk aan mijn huidziekte; ja, al onze lichamelijke of morele wonden dienen, wanneer ze verenigd zijn met die van Jezus, ter genezing van de zielen, en wat een genade om aldus aan zijn Verlossingswerk deel te nemen». Het verbinden van de wonden is op den duur een vervelende zware last: het kost iedere ochtend twee uur om het verband te vernieuwen. «Mijn «wolf», zegt ze, vreet dag en nacht mijn hoofd aan. Voor hoeveel actes van voortdurende overgave en liefde is hij verantwoordelijk!» Op een dag verwijt ze zichzelf dat ze niet genoeg op Teresia lijkt in haar liefhebben en lijden. Ze bidt tot haar dat ze die liefde mag verkrijgen. De volgende dag, op 6 augustus 1940, in de mis ter gelegenheid van de Transfiguratie, de dag waarop men in de Karmel de gewoonte had aangenomen het feest van het Heilig Aanschijn te vieren, begrijpt ze dat dit verlangen haar van de «Kleine Weg» afhaalt en dat het beter is dat ze het aanvaardt altijd «arm en krachteloos» te zijn: «Kan men een klein kind vragen lijden lief te hebben? Het huilt, het is ongelukkig wanneer het lijdt« De Goede God hoort ons graag samen met Jezus zeggen: «Vader, verwijder van mij deze kelk», want Hij weet dat wij ons niettemin aan zijn wil overgeven!» Om te lijden «zoals het hoort», volstaat het «klein» te lijden zoals Jezus in Gethsemanie. En dat brengt vrede in de ziel. Die vrede vindt haar oorsprong in de zekerheid dat de Heer van dag tot dag zijn kracht geeft. De zieke ervaart het op een dag zeer intens: «Zaterdag, na het bezoek bij de dokter heeft de Goede God mij intens doen voelen dat Hij het is die mij ondersteunde terwijl ik het cauteriseren van de brandstiftjes onderging. Ik bedacht met tederheid dat het zijn goddelijke hand was die de hand van de arts leidde en dat Hij de intensiteit van de pijn afmat aan de kracht die Hij me gaf om die te verdragen«»

Zuster Maria van de Drie-eenheid begint steeds krommer te lopen en kan niet meer zonder haar wandelstok. Ondanks deze vroegtijdige ouderdomssymptomen houden haar uitspraken nog altijd een speelse toon, zelfs als ze zeer diepgaand zijn, zoals in het briefje van 6 juni 1939: «Mijn God, al mocht ik U maar een klein beetje minder aangenaam zijn zonder mijn huidziekte geef ik er bij verre de voorkeur aan die te houden om U geheel en al aangenaam te zijn». Op 21 juli 1941 schrijft ze aan Pater Marie-Bernard van het Groot Trappistenklooster: «De Goede God verleent mij de genade de toekomst zonder vrees tegemoet te zien: ik geef me aan Hem over als een kind aan de beste van alle vaders die alles het best doet. Het is mij een grote troost het smartelijk Aanschijn van Jezus te aanschouwen en een paar trekken van gelijkenis met haar vast te stellen. Zuster Teresia van het Kindje Jezus herinnerde mij vaak met genoegen aan deze woorden van Jesaja: Hij bezat noch schoonheid, noch luister, hij had niets aantrekkelijks en wij hebben hem miskend enz. Ik verbaasde me er toen over dat ze altijd zo nadrukkelijk op hetzelfde onderwerp terugkwam. Nu geloof ik echt dat de Goede God haar inspireerde om mij die dingen te zeggen die me later zoveel goed zouden doen». Een karmeliet die haar in 1940 heeft ontmoet schildert van haar het volgende portret: «Ze was toen al ouder dan 65, maar dat was haar niet aan te zien ondanks de huidziekte waaraan ze leed op de helft van haar gezicht. Ze maakte op mij de indruk van een heilige eenvoud die ik niet ben vergeten. Ze sprak met mij over H.Teresia met een liefdevolle en eerbiedige verering waar ik nog steeds van onder de indruk ben».

Zo goed en zo kwaad als het kan volgt ze de activiteiten van de communauteit, neemt een leesbeurt in de refter voor haar rekening en gaat steunend op haar onafscheidelijke stok naar het koorofficie. Wanneer ze de vigiliën niet kan bijwonen haalt ze volgende dag de schade in door als eerste aan te treden voor het stil gebed. Haar gezondheid gaat sindsdien onverbiddelijk achteruit. Ze ontvangt de laatste sacramenten op 15 januari 1944 met de woorden: «Zachtmoedige nederige Jezus». In de nacht van 15 op 16 januari hoort men haar laatste woorden: «In de Hemel zal ik overal de kleine Teresia achternalopen». Na een korte doodsstrijd blaast ze om 11 u, op 16 januari, feestdag van Onze-Lieve-Vrouw der Overwinningen, haar laatste adem uit.

Bevoorrechte medewerkers

Zuster Maria van de Drie-eenheid is voor allen een gids op de weg van de geestelijke kindsheid. Ze helpt ons de waarde te begrijpen van het lijden dat nederig wordt verenigd met dat van de Verlosser, volgens het onderricht dat Paus Johannes Paulus II een paar maanden voor zijn dood gaf, terwijl hij zelf gebukt ging onder de last van zijn lijden en ouderdom: «Beste zieken en vrienden, als jullie je pijnen verenigen met die van Christus stervend op het kruis om ons te redden, zullen jullie de bevoorrechte medewerkers zijn aan het heil der zielen. Daar ligt jullie opdracht in de Kerk die altijd bewust is van het feit dat ziekte waarde heeft wanneer zij in het licht van het geloof wordt bezien. Jullie lijden is dus nooit nutteloos maar in tegendeel waardevol als geheimvolle, maar daadwerkelijke deelname aan de verlossingsopdracht van de Zoon van God« Daarom rekent de Paus op de kracht van jullie gebeden en de waarde van jullie lijden. Bied ze aan voor de Kerk en voor de wereld». (Boodschap voor de zieken, 11 februari 2005). En twee dagen later voegde Johannes Paulus II eraan toe: «Men gaat het eeuwig leven niet binnen zonder zijn kruis te dragen in verbondenheid met Christus. Men bereikt geen gelukzaligheid en vrede zonder te worden geconfronteerd met een moedig te voeren innerlijke strijd. Het is een strijd die wordt gewonnen met de wapenen van penitentie, gebed, vasten en werken van barmhartigheid«»

Laten we Zuster Maria van de Drie-eenheid vragen voor ons te verkrijgen dat we ons onderdanig zullen betonen ten aanzien van de Wil van God in de kleine dingen van iedere dag ten einde het Hart van Jezus te troosten en vele zielen voor Hem te winnen.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.