Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
22 februari 2005
Cathedra van de H. Petrus


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«De zonde van de twintigste eeuw is het verlies van het gevoel wat zonde is», verklaarde paus Pius XII op 26 oktober 1946. Een halve eeuw later zien we door de crisis, waarin het boetesacrament zich bevindt en dat door zovele katholieken is verwaarloosd, hoe actueel dit oordeel van de paus nog altijd is. «Vanuit het geloof beschouwd, bestaat er geen groter kwaad dan de zonde en niets heeft ernstigere gevolgen voor de zondaars zelf, voor de Kerk en voor de gehele wereld» (Katechismus van de Katholieke Kerk, KKK, 1488). Onze tijd is niet de eerste waarin het boetesacrament een crisis doormaakt. De Allerheiligste Maagd Maria is vaak de boodschapster van de mensen bij God geweest om ze van de zonde af te wenden en ze terug te voeren naar de liefde van de Schepper. In de loop van de laatste eeuwen is ze herhaalde malen tussenbeide gekomen, met name in La Salette, Lourdes en Fatima, maar voordien heeft ze zich verwaardigd zich te vertonen aan een arm meisje uit de Alpen, Benoîte Rencurel.

Op 16 september 1647 komt Benoîte Rencurel ter wereld in de kleine gemeente Saint-Etienne d'Avançon (Zuidelijke Alpen). Haar ouders zijn goed katholiek en leven bescheiden van hun handenarbeid. Bij de geboorte van Benoîte hebben ze al een dochtertje, Madeleine; een derde, Marie, zal vier jaar later worden geboren. De vader, Guillaume Rencurel, sterft wanneer de levenslustige en blijmoedige Benoîte zeven jaar is. Voor de weduwe en haar drie dochters brengt zijn verscheiden materiële ellende met zich mee. Er is in Saint-Etienne d'Avançon geen school; Benoîte zal dan ook nooit leren lezen en schrijven. Haar enig onderwijs haalt ze uit de preek tijdens de zondagsmis; daaruit leert ze dat Maria de allerbarmhartigste moeder van God is, hetgeen in haar het verlangen doet ontwaken haar te zien. Benoîte is een contemplatieve natuur en houdt ervan langdurig te bidden.

«Ik heet Vrouwe Maria»

Op een dag in mei 1664 is het meisje dat werkt als herderinnetje voor de boeren in de omgeving, samen met haar lammetjes in een klein dal met breuken in de hellingen die op ondiepe grotten lijken. Benoîte bidt haar rozenkrans wanneer ze op een rots een schone Vrouwe ontwaart die een kind van een ongewone schoonheid bij de hand houdt. «Schone Vrouwe! zegt ze tegen haar, wat doet u daar boven? Wilt u het eten dat ik heb meegebracht met mij delen? Ik heb wat lekker brood , we zouden wat kunnen baden in de fontein!» De Vrouwe glimlacht om haar eenvoud en zegt niets. «Schone Vrouwe! Zou het u behagen ons dat kind te geven waar we heel blij mee zouden zijn?» De Vrouwe glimlacht weer zonder antwoord te geven. Nadat ze een tijdje bij Benoîte is gebleven, neemt ze haar kind in de armen en verdwijnt in de holte van de rots waarin de herderin haar verscheidene malen heeft zien binnengaan en waar ze haar ook heeft zien uitkomen.

Vier maanden lang vertoont de Vrouwe zich dagelijks, waarbij ze heel vertrouwelijk in gesprek gaat met het meisje. Om haar voor te bereiden op haar toekomstige missie voedt ze haar op, corrigeert haar levendigheid en driftigheid, haar koppigheid en gehechtheid aan de dingen en de dieren. Benoîte spreekt over haar visioenen met haar werkgeefster die haar aanvankelijk niet gelooft, maar die haar op een ochtend in het geheim volgt in het kleine dal van de Fours. Daar ziet ze de Vrouwe niet, maar ze hoort de woorden die deze tot Benoîte spreekt. De verschijning vraagt dan aan de herderin haar werkgeefster te waarschuwen voor de gevaren die haar ziel loopt: «Haar geweten verkeert in slechte staat. Laat haar penitentie doen!» Ze wordt geraakt door deze woorden, betert zich en maakt weer veelvuldig gebruik van de sacramenten en leeft de rest van haar leven zeer christelijk. Op 29 augustus vraagt Benoîte aan de bezoekster hoe haar naam is en krijgt ten antwoord: «Ik heet Vrouwe Maria». Maar tegelijkertijd kondigt de Maagd Maria haar aan dat de verschijningen voor onbepaalde tijd worden gestaakt. Benoîte ziet de Vrouwe inderdaad een maand lang niet meer; deze afwezigheid en het gemis van voelbare troost dragen bij tot de zuivering van haar ziel.

Tenslotte ontwaart de herderin tegenover haar en schitterend als een prachtige zon Vrouwe Maria op een ochtend aan het eind van de maand september als ze haar schapen en geiten aan de rand van een rivier tegenhoudt. Ze loopt snel naar haar toe. Maar de oude brug over de rivier is gebroken. Ze steekt het water over op de rug van een dikke geit. Wanneer ze de verschijning bereikt vraagt ze: «Goede Vrouwe, hoe komt het dat u mij zo lang verstoken heeft van de eer u te zien? Wanneer je mij weer wilt zien kun je voortaan terecht in de kapel die zich bevindt in Laus», antwoordt de Vrouwe die haar dan de weg wijst. De volgende dag begeeft Benoîte zich naar het gehucht Laus en bereikt de kleine kapel. Ze gaat onmiddellijk naar binnen en ziet op het altaar de Maagd Maria die haar feliciteert omdat ze zo goed heeft gezocht zonder ongeduldig te worden. Benoîte is verrukt over het weerzien met Onze-Lieve-Vrouw, maar ze is ook beduusd wanneer ze ziet hoe armzalig en vuil de plek is; ze biedt aan haar schort in tweeën te scheuren om een kleed onder de voeten van de Vrouwe te leggen. De Vrouwe antwoordt haar dat er over niet al te lange tijd niets meer zal ontbreken: ze zal er doeken, kaarsen en andere versierselen ontdekken; ze voegt eraan toe dat ze er een kerk wil laten bouwen te harer ere en ter ere van haar zeer beminde Zoon; vele zondaars en zondaressen zullen er tot inkeer komen. Tijdens de winter van 1664-1665 gaat Benoîte heel vaak naar Laus; iedere dag ziet ze de Heilige Maagd die haar aanbeveelt «voortdurend voor de zondaars te bidden». Onze-Lieve-Vrouw geeft ons hiermee te verstaan dat de zondaars in een deerniswekkende staat verkeren. God wordt beledigd door hun zonden, maar Hij wil hun zijn oneindige barmhartigheid betuigen die slechts in vrijheid kan worden aanvaard. Het nieuws van de verschijningen doet de ronde onder de dorpelingen wanneer ze op lange winteravonden bij elkaar zitten. Vanaf het feest van Sint-Jozef (19 maart) komen de pelgrims op Notre Dame du Laus af. Velen hebben genaden verkregen op haar voorspraak; ze komen biechten en nemen het besluit hun levenswijze te veranderen.

De geneesheer die de wonde peilt

Het Evangelie is de openbaring in Jezus Christus van de barmhartigheid van God voor de zondaars. «Maar God heeft ons weliswaar zonder ons geschapen, hij heeft ons niet willen redden zonder ons» (H. Augustinus). Willen we de goddelijke barmhartigheid kunnen ontvangen moeten we eerst onze fouten bekennen. Als we zeggen: «Wij zijn zonder zonden», houden wij ons voor de gek en woont de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden is Hij zo getrouw en genadig dat Hij onze zonden vergeeft en ons van alle kwaad reinigt (1Joh 1,8-9) (cf. KKK, 1846-1847). Deze belijdenis van de zonde is inderdaad een gevolg van de genade want God peilt als een geneesheer de wonde alvorens haar te verbinden en laat een levend licht schijnen op de zonde. «Het erkennen van de eigen zonde, ja, nog dieper doordringend in de kennis van de eigen persoonlijkheid, erkennen dat men zondaar is, dat men in staat is te zondigen en zelfs geneigd tot zonde, is de noodzakelijke eerste vereiste van David die, toen hij kwaad had gedaan in de ogen van de Heer, en de profeet Natan hem dit had verweten, uitriep: ik ben mij bewust dat ik schuld heb: steeds ziet wat ik begaan heb, mij aan. Tegen u en tegen allen heb ik gezondigd; ik heb bedreven wat kwaad is in uw ogen» (Johannes Paulus II, Apostolische Exhortatie «Reconciliatio et Pænitentia», 2 december 1984, n. 13).

God heeft de mens de vrijheid gegeven om Hem lief te hebben en Hem te dienen. De zonde, het misbruik maken van die vrijheid, bestaat uit iedere daad, ieder woord of ieder verlangen dat tegenstrijdig is met de wet van God. Alle zonden zijn echter niet even ernstig. Men maakt onderscheid tussen doodzonde (of ernstige zonde) en dagelijkse zonde. De dagelijkse zonde koelt Gods liefde in onze harten af zonder ons te beroven van het leven van de genade. De doodzonde is een ernstige inbreuk op Gods wet (bijvoorbeeld godslastering, afgoderij, ongodsdienstigheid, ketterij, schisma, meineed, abortus, contraceptie, overspel, ontucht) en wendt de mens van God af door aan een geschapen goed de voorkeur te geven boven Hem. Om van een doodzonde te kunnen spreken is de voorwaarde van de zwaarwegende materie niet voldoende; eveneens is vereist dat de daad wordt begaan met volle kennis en weloverwogen toestemming. «De doodzonde is een radicale mogelijkheid van de menselijke vrijheid zoals de liefde zelf. Ze brengt het verlies mee van de liefde en van de heiligmakende genade, dit wil zeggen van de staat van genade. Wanneer ze niet wordt vrijgekocht door het berouw en de vergiffenis van God, dan veroorzaakt de doodzonde de uitsluiting uit het koninkrijk van Christus en de eeuwige dood van de hel, want onze vrijheid heeft de macht keuzen te maken voor altijd, onomkeerbare keuzen» (KKK, 1861). De apostel Johannes beschreef het lot van hen die in staat van doodzonde sterven aldus: Maar de lafhartigen, de trouwelozen, de verdorvenen, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel is in de poel die brandt van vuur en zwavel. Dit is de tweede dood (Apk 21,8). Deze waarheid krijgt extra diepgang in het besef dat voor iedere mens de dood een zekerheid is en dat na de dood ieder van ons geoordeeld zal worden. Want allen moeten wij voor Christus' rechterstoel verschijnen, opdat ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad (2Kor 5,10). Welnu, na de dood zal er geen tijd meer zijn om tot inkeer te komen. We moeten nu dus penitentie doen. «Wee hen die in doodzonden zullen sterven» (H. Franciscus van Assisi).

Een wonderdadige olie

In september 1665 wordt er een onderzoek naar de verschijningen in Laus ingesteld door de vicaris generaal van Embrun, Antoine Lambert. Wanneer hij zijn ondervraging van de zieneres heeft afgerond, draagt hij de mis op. Op die ochtend is Catherine Vial aanwezig, een vrouw die ernstig is aangetast door een zenuwziekte die ten grondslag ligt aan haar dubbelgevouwen benen die bij de hielen de onderkant van de rug raken. Haar ouders hebben alles geprobeerd om haar te genezen, echter tevergeefs. De zieke wordt naar Laus gebracht om er een novene voor Onze-Lieve-Vrouw te houden. Tijdens de nacht die volgt op het slot van de novene, kan ze haar benen strekken en voelt ze zich genezen. In de ochtend laat ze zich naar de kapel dragen waar de vicaris generaal de mis beëindigt. Luid wordt er «Een wonder!» geroepen. Wanneer de mis voorbij is ondervraagt de geestelijke het op wonderbare wijze genezen meisje en de getuigen en verklaart vervolgens: «Hier heeft God de hand in». Zo worden op 18 september 1665, op de achttiende verjaardag van Benoîte, de verschijningen en de bedevaart officieel erkend door het diocesane gezag en vanaf de herfst van dat jaar wordt begonnen met de bouw van een kerk die groot genoeg is om de steeds talrijkere pelgrims te ontvangen.

Onze-Lieve-Vrouw heeft zich in Laus geopenbaard als de verzoenster en de toevlucht van de zondaars. Zo geeft ze tekenen om hen die zich nodig moeten bekeren te overtuigen. Ze kondigt dan aan Benoîte aan dat de olie van de lamp in de kapel (die voor het Heilig Sacrament brandt), op de zieken die er zich van zullen bedienen een genezende werking zal hebben indien ze gelovig hun toevlucht nemen tot haar voorspraak. Er worden inderdaad in korte tijd talloze genezingen geconstateerd: een kind hervindt het gebruik van een oog; iemand wordt genezen van een zweer aan de hand. In onze dagen doen zich nog altijd wonderen voor onder die mensen die, vertrouwend op de voorspraak van Onze-Lieve-Vrouw, zich met devotie bedienen van de olie van Laus.

Een redplank van het heil

Benoîte neemt de opdracht die ze heeft ontvangen van de Allerheiligste Maagd ter harte: de zondaars voorbereiden op het ontvangen van het boetesacrament. Ze moedigt dan ook vaak de twee priesters aan die in het heiligdom zijn aangesteld om de pelgrims zachtmoedig, geduldig en liefdevol te ontvangen en tegenover de grootste zondaars extra goedhartig te zijn om ze tot berouw aan te zetten. «Christus heeft het boetesacrament ingesteld ten behoeve van alle zondige leden van zijn Kerk, allereerst voor hen die na het doopsel zwaar gezondigd hebben... Het boetesacrament biedt hun een nieuwe gelegenheid om zich te bekeren en de genade van de rechtvaardiging terug te vinden. De Kerkvaders stellen dit sacrament voor als «de tweede redplank [van het heil] na de schipbreuk, het verlies van de genade». God alleen vergeeft zonden. Aangezien Jezus de Zoon van God is, zegt Hij over zichzelf: De Mensenzoon heeft de macht op aarde zonden te vergeven en Hij oefent deze macht ook uit: Uw zonden zijn u vergeven! Zelfs nog meer: krachtens zijn goddelijk gezag geeft Hij deze macht aan de mensen, opdat zij die uitoefenen in zijn naam» (KKK, 1446, 1441). In dit sacrament moet de priester die de plaats inneemt van Christus als rechter en geneesheer ingelicht worden over de staat van de boeteling. Daarom «moet de gelovige, behalve zich bewust zijn van de begane zonden, berouw hebben en de wil om niet terug te vallen en zijn zonden belijden. In die zin verklaarde het Concilie van Trente dat het «volgens goddelijk recht noodzakelijk is dat men alle doodzonden en iedere doodzonde afzonderlijk belijdt»» (Johannes Paulus II, Motu proprio Misericordia Dei, 7 april 2002).

Deze verplichting is geen last die boetelingen willekeurig wordt opgelegd, maar een middel ter bevrijding om de vrede van het hart te hervinden. Als wij ons door de zonde van de Hemelse Vader hebben afgewend, maakt het boetesacrament het mogelijk naar Hem terug te keren en ons in zijn barmhartige armen te werpen. Op deze wijze wordt de biecht de gelegenheid voor een liefdevol weerzien van het kind met zijn Vader. «Niet de zondaar keert terug tot God om Hem vergeving te vragen, maar God loopt de zondaar achterna en laat deze tot Hem terugkeren», zei de heilige pastoor van Ars. «Om het boetesacrament te ontvangen zijn drie dingen nodig, voegde dezelfde heilige eraan toe: het Geloof dat maakt dat wij Gods aanwezigheid ontdekken in de priester, de Hoop die maakt dat wij geloven dat God ons de genade van de vergeving zal verlenen, de Liefde die maakt dat wij God beminnen en in het hart de spijt legt dat wij Hem hebben beledigd». Benoîte moedigt de biechtvaders ook aan de boetelingen te waarschuwen het sacrament van de Heilige Communie pas te naderen na een goede biecht, die is voorbereid met een gewetensonderzoek in het licht van de tien Geboden en de Bergrede. «Hij die zich ervan bewust is een doodzonde bedreven te hebben, kan inderdaad de heilige communie niet ontvangen zonder eerst de sacramentele absolutie verkregen te hebben, zelfs wanneer hij diep berouw heeft» (KKK, 1457).

De taak van Benoîte is niet gemakkelijk; de Heilige Maagd vraagt haar de vrouwen en meisjes die een aanstootgevend leven leiden dat soms zelfs tot kindermoord voert en de onrechtvaardige en verdorven edelen, de priesters en religieuzen die hun heilige verplichtingen niet nakomen, streng te vermanen. Maar de zieneres kwijt zich goed van haar taak. Ze bemoedigt de boetelingen, waarschuwt hen die hun zonden niet durven te belijden en leidt ze naar een geschikte biechtvader. «Bij het vieren van het boetesacrament vervult de priester het dienstwerk van de goede herder die op zoek gaat naar het verloren schaap, ook dat van de barmhartige Samaritaan die de wonden verbindt, dat van de vader die uitkijkt naar de verloren zoon en hem bij zijn terugkeer ontvangt, het dienstwerk van de rechtvaardige rechter die zonder aanzien des persoons oordeelt en wiens oordeel tegelijk rechtvaardig en barmhartig is. Kortom, de priester is het teken en het instrument van Gods barmhartige liefde voor de zondaar» (KKK, 1465). Benoîte offert zich allereerst op voor de zondaars en bidt wanneer zij aan het biechten zijn. Om hun zonden te herstellen en voor hen genaden te verkrijgen, legt ze zich zoveel strenge penitenties op dat haar gezondheid in gevaar komt.

Een geschikte tijd om zich te verzoenen

Maar niet iedereen beziet de gebeurtenissen in Laus met een goedgunstige blik; sommigen schrijven de verschijningen zelfs toe aan de duivel. Het wordt dan ook noodzakelijk tot een nieuw diocesaan onderzoek over te gaan; dat overtuigt de nieuwe vicaris generaal, Jean Javelly, van de echtheid van de verschijningen. De mensen die klagen dat iedereen maar naar Laus gaat geeft hij ten antwoord: «Niet door Benoîte gaat de devotie (dat wil zeggen de religieuze praktijk) van onze Kerk verloren, onze zonden zijn er de oorzaak van: door de geringe ijver en zorg die we aan de dag leggen om haar te onderhouden, ligt de devotie in het diocees nu op sterven. Daar we allesbehalve bereid zijn haar te hulp te komen of ook maar iets te doen voor dit heilig meisje waarvan de deugdzaamheid mij bekend is, moeten wij ervoor oppassen dat de devotie er niet uit gaat (uit het diocees Embrun), en met haar eraan meewerken die te behouden, uit vrees haar helemaal te verliezen». In haar gebed, alsook in haar apostolaat, wordt Benoîte voortdurend door Onze-Lieve-Vrouw met raad en daad bijgestaan: «Houd moed, meisje! Wees geduldig... vervul je taak met liefde... wees niet haatdragend tegenover de vijanden van Laus». Haar engelbewaarder geeft haar op zijn beurt ook instructies: «Wanneer men blijmoedig is, is al wat men doet God aangenaam; wanneer men boos is, doet men niets wat Hem behaagt».

Tussen 1669 en 1679 wordt Benoîte begunstigd met vijf verschijningen van Christus die zich aan haar openbaart in een staat van lijden. Op een vrijdag in juli 1673 zegt de geheel in bloed badende Verlosser tegen haar: «Meisje, ik vertoon me in deze staat opdat jij deel zult nemen aan mijn Lijden». De Heer Jezus wil immers zelfs hen die er het eerst profijt van hebben, deelgenoot maken van zijn verlossend offer (cf. KKK, 618). De heilige Petrus waarschuwt ons: Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft voor ons de weg gebaand opdat wij in zijn voetstappen zouden treden (1Pe 2,21). De Lijdensperiode herinnert ons eraan dat de Heer wegens onze zonden de dood aan het kruis heeft ondergaan. «Zonder enige twijfel kruisigen zij die zich wentelen in hun schandelijke praktijken en misdaden, door hun zonde de Zoon van God opnieuw in hun hart, voor zover Hij in hen is, en geven zij Hem aan bespotting prijs (Heb. 6,6)» (KKK, 598). Maar door zijn dood bevrijdt Christus ons van de zonde en door zijn Verrijzenis verschaft Hij ons de toegang tot een nieuw leven. Op deze manier is Pasen een gunstige tijd om het sacrament van boetedoening te ontvangen en zich met God te verzoenen.

«Zij is er de oorzaak vandat ik zoveel zielen verlies!»

Vanaf 1684 neemt de bedevaart naar Laus een hoge vlucht. Troepen die gelegerd zijn in Gap begeven zich en masse naar Laus. De soldaten worden gegrepen door de genade, belijden hun zonden, veranderen hun leven en worden boodschappers van Laus in heel Frankrijk en zelfs in het buitenland. Op deze periode van succes volgt echter een periode van beproevingen en duisternis. Benoîte ondergaat intense bekoringen tegen het vertrouwen in God en de kuisheid; de duivel valt haar zelfs fysiek aan, maar zij neemt haar toevlucht tot het gebed en geeft niet toe. De helse geest onthult op een dag de reden van zijn aanvallen: «Zij is er de oorzaak van dat ik zoveel zielen verlies», roept hij. Eind juli 1692 zijn Benoîte en de priesters van Laus genoodzaakt naar Marseille te vluchten om te ontkomen aan de invasie van de troepen van de hertog van Savooien die alles in en om Gap verwoesten. Uiteindelijk wordt de burgerlijke vrede weer hersteld maar Benoîte blijft zuiverende beproevingen ondergaan. De opvolger van pastoor Javelly, tegenstander van de bedevaart naar Laus, benoemt inderdaad twee nieuwe verantwoordelijken voor het heiligdom die weinig ijver voor de zielzorg aan de dag leggen en laat vanaf de preekstoel afkondigen dat Laus slechts een dwaling is. Vanaf 1700 verbiedt men de herderin tot de bedevaartgangers te spreken en haar reputatie wordt bedreigd. Benoîte hoeft het echter niet zonder vertroosting te stellen: ze ontvangt vaak bezoek van de Heilige Maagd en van haar goede Engel, die haar opbeuren. Tenslotte wordt in 1711 de bedevaart toevertrouwd aan een nieuwe gemeenschap, de «paters gardisten». Deze priesters blijken mannen van gebed te zijn die de bedevaartgangers devotie tot het Heilig Hart van Jezus bijbrengen en de overtuiging dat ze steun kunnen vinden bij Maria, toevlucht van de zondaars.

Na een lijdensweg van twintig jaar kan Benoîte opnieuw ongestoord haar missie uitvoeren; er komt een grote menigte pelgrims op haar af. Maar het veelvuldig boete doen en de diverse beproevingen hebben haar gezondheid ondermijnd. Wanneer ze al meer dan een maand bedlegerig is ontvangt ze op Kerstdag 1718 het heilig sacrament van de stervenden. Drie dagen later biecht ze en ontvangt het Heilig Oliesel als een grote vertroosting. Tegen acht uur 's avonds zegt Benoîte de mensen die haar omringen vaarwel en nadat ze een kruisbeeld heeft gekust sterft ze in vrede, de ogen op de hemel gericht, en vervoegt zich bij haar Hemelse Echtgenoot Jezus en zijn Allerheiligste Moeder Maria. De zaligverklaring van de Dienares van God Benoîte Rencurel, aanhangig gemaakt in 1871, is onlangs opnieuw ter hand genomen door het diocees Gap. Nadat het achtereenvolgens werd beheerd door de Paters Gardisten, de Oblaten van Maria Onbevlekt Ontvangen en de Missionarissen van Onze-Lieve-Vrouw van Laus, is het heiligdom tegenwoordig toevertrouwd aan de diocesane geestelijkheid, met de hulp van een communauteit van de Broeders van Sint-Jan. Het heiligdom Laus is een spiritueel centrum dat, getrouw aan zijn missie, pelgrims ontvangt die komen om zich onder de moederlijke bescherming van Maria te stellen en het sacrament van vergeving te ontvangen.

Laten we de Moeder van Barmhartigheid om vernieuwing vragen van de achting onder de christenen voor en het ontvangen van dit sacrament dat het middel bij uitstek is, ingesteld door de Verlosser zelf, om de genade van God en de vrede van de ziel te herwinnen.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.