Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[Questa lettera in italiano]
21 november 2017
feest van Maria Opdracht


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

De mens kan zonder liefde niet leven. De liefde is de fundamentele kracht die al de andere vermogens van de mens tot leven brengt. Daarom stelt God, zijn Schepper, hem een leven van liefde voor. «De hoogste zingeving van de menselijke waardigheid is gelegen in de roeping van de mens tot gemeenschap met God. Reeds vanaf zijn oorsprong wordt de mens uitgenodigd tot een dialoog met God. Hij bestaat immers niet, tenzij omdat hij, door God uit liefde geschapen, steeds uit liefde in het leven wordt gehouden, en hij leeft niet volledig volgens de waarheid, als hij deze liefde niet vrijwillig erkent en zich aan zijn Schepper toevertrouwt» (Vaticanum II, Gaudium et spes, 19,1).

Wees geprezen!

Maar waaraan herkent men de liefde? Heilige Ignatius van Loyola merkt op dat «de liefde bestaat in wederzijdse mededeling. Wie liefheeft geeft en deelt mee wat hij heeft of van hetgeen hij heeft of vermaakt aan wie hij liefheeft, en zo ook omgekeerd, wie geliefd wordt aan wie hem liefheeft. Heeft de een kennis, eer of rijkdom, dan zal hij die geven aan wie ze niet heeft, en zo zal ook de ander doen jegens hem» (Geestelijke oefeningen, 231). God, eeuwige zaligheid, onsterfelijk leven, nimmer tanend licht, wil de mensen de heerlijkheid van zijn gelukzalig leven meedelen. Dit goddelijk plan ontvouwt zich in het werk van de schepping en de verheffing naar de genade, maar vooral in dat van de Verlossing, na de val van de mens.

Alle pracht van de schepping geeft reeds blijk van de liefde van God en nodigt ons uit tot lofzang, met heilige Franciscus van Assisi:

«Wees geprezen, mijn Heer, door al uw schepselen, vooral door mijn Heer broeder zon die de dag is en door wie Gij ons verlicht. En hij is mooi en straalt in grote pracht; Van U, Allerhoogste, draagt hij het teken. 

Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren. Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi! 

Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind en door de lucht, bewolkt of helder…

Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis…

Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur door wie Gij voor ons de nacht verlicht; en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk! 

Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster moeder aarde, die ons voedt en leidt, en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten. 

Prijs en zegen mijn Heer, en dank en dien Hem in grote nederigheid!»

Ik heb de Vader lief

Om ons hart volledig te veroveren is het Gods liefde niet genoeg geweest ons in het bezit te stellen van de wonderen van het heelal, maar is Hij tot volledige Zelfgave gekomen. De hemelse Vader heeft ons inderdaad zijn eigen Zoon gegeven: En de liefde die God is, heeft zich onder ons geopenbaard doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons het leven te brengen (1Joh 4,9). Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben. (Joh 3,16) Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen (1 Joh 4,10). God echter bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren (Rom 5,8). 

Van zijn kant is de Zoon volmaakt opgegaan in de zienswijzen van zijn Vader. Vanaf het eerste ogenblik van zijn Menswording, verenigt Hij zich met Diens liefdesplan van de verlossing: Zie hier… Ik kom…, God, om uw wil te doen (cf. He 10,5-10). Het offer van Jezus voor de zonden van de hele wereld is de uitdrukking van zijn liefdesgemeenschap met de Vader: Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef (Joh 10,17). De wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb en dat Ik handel zoals Hij Mij bevolen heeft (Joh 14,31). Door zijn gehoorzaamheid tot in de dood, heeft Jezus de profetie van Jesaja over de “lijdende Dienaar“ die zijn leven geeft als zoenoffer, volbracht (cf. Jes 53,10-12). De liefde tot het uiterste toe (Joh 13,1) verleent aan het offer van Christus haar verlossende en herstellende, verzoenende en genoegdoende waarde (cf. Catechismus van de Katholieke Kerk, CKK, 609).

Liefde roept liefde op

De liefde van Christus laat ons geen rust (2 Kor 5,14). De liefde waarvan de lijdende Jezus getuigenis aflegt brengt ons ertoe liefde met liefde te beantwoorden en, voor zover die in ons aanwezig is, de wederzijdse mededeling van hetgeen wij hebben, waar heilige Ignatius over spreekt, te verwezenlijken. Christus «heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten (1 P 2,21). Hij wil immers zelfs hen die er het eerst profijt van hebben, deelgenoot maken van zijn verlossend offer. Dat is op verheven wijze verwezenlijkt in de persoon van zijn moeder, die meer dan ieder ander nauw betrokken is bij het mysterie van zijn verlossend lijden» (CKK 618). «Wij moeten de stadia van het leven en de mysteries van Christus voortzetten en in onszelf vervullen. Wij moeten dikwijls tot Hem bidden dat Hij die mysteries in ons en in heel zijn Kerk voltooit en tot vervulling brengt(…) Want Gods Zoon heeft het voornemen zijn mysteries aan ons mee te delen, ze in heel zijn Kerk op een of andere wijze te ontwikkelen en voort te zetten, zowel door de genade die Hij ons wil schenken, als ook door de vruchten die Hij door deze mysteries in ons wil bewerken» (Heilige Jean Eudes, CKK 521). Zo zijn alle heiligen geroepen in hun lichaam aan te vullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus, ten bate van zijn lichaam dat de Kerk is (Kol 1,24).

Op 23 mei 1982 verhief de Paus vijf zaligen, onder wie Peerke Donders, tot de eer van het altaar. «In deze mannen en vrouwen zien we een ware weerkaatsing van de liefde die de onvergelijkelijke rijkdom vormt van God binnen het leven van de Drievuldigheid die tot uiting is gekomen in de gave van zijn enige Zoon voor het heil van de wereld, in het bijzonder in diens verlossende offergave…. Door het voorbeeld van zijn leven, heeft Pater Donders laten zien hoe de verkondiging van het Evangelie van de Verlossing en de bevrijding van de zonde steun en bevestiging moeten vinden in een waarachtig evangelisch leven, een concreet leven van liefde voor de naaste, vooral voor de allerkleinste broeders van Christus» (Homilie 23 mei 1982).

Een scholier van tweeëntwintig jaar

Petrus Donders is geboren op 27 oktober 1809. Zijn familie woont in een arm houten huis aan de rand van Tilburg, in Nederland. Nadat Peerke de lagere school heeft doorlopen, helpt hij zijn vader die huiswever is, maar al jong voelt hij zich aangetrokken tot het priesterschap. Hij is zeven jaar oud als zijn moeder komt te overlijden. Als de priester hem komt helpen, maakt Peerke zich meester van het liturgieboek: «Op een dag, zegt hij, zal ik er ook zo een hebben». Later zal hij schrijven: «Ik zal de Goede God nooit genoeg bedanken dat hij mij voor talloze gevaren die mijn heil in gevaar hadden kunnen brengen heeft behoed en dat hij mij de weg heeft gewezen naar Maria, zijn Moeder. Na God moet ik aan haar mijn roeping toeschrijven». Maar hij zal nog enkele jaren als huiswever moeten werken.

Op een dag schrijft hij aan de pastoor van zijn parochie om hem om hulp te vragen zodat hij aan een studie Latijn kan beginnen. De priester is zwaar in verlegenheid gebracht: de jongen afwijzen zou een vergissing zijn; maar zou het ook niet onvoorzichtig zijn hem naar een seminarie te sturen? De jongen is al 22 jaar en op de lagere school was hij niet bij de besten…. Na heel wat moeilijkheden zit hij uiteindelijk toch in de schoolbank, en is hij het voorwerp van spot van zijn jeugdige medeleerlingen. Beetje bij beetje weet hij ieders gunsten te winnen: leraren, leerlingen en bedienden. In 1839 gaat hij naar het groot seminarie van Haaren met de bedoeling missionaris te worden. Daar ontmoet hij Mgr. Jacques Grooff, apostolisch vicaris van Suriname (Nederlands Guyana). De prelaat zet zijn leerlingen in de theologie uiteen wat de geestelijke behoeften van zijn vicariaat zijn. De seminaristen luisteren met belangstelling naar hem, maar een enkeling, Peerke Donders, geeft blijk van zijn voornemen hem te volgen. Mgr. Grooff accepteert hem. Als Peerke op 15 juni 1841 tot priester is gewijd en officieel benoemd is als “apostolisch missionaris“ op 14 april 1842, begeeft hij zich weldra met een ziel die ‘ overloopt van vreugde’ naar zijn missiepost.

Suriname, equatoriaal gebiedsdeel van het noorden van Latijns-Amerika, is vier keer zo groot als Nederland. Destijds werd het slechts door 140 000 mensen bewoond, waarvan er 20 000 in de hoofdstad, Paramaribo, wonen. Een onmetelijk oerwoud dat wordt bewoond door wilde dieren, beslaat bijna het hele land. De bevolking is buitengewoon kosmopolitisch: inboorlingen, Creolen, Afrikanen, Chinezen, Arabieren, Engelsen, Duitsers, Fransen en Nederlanders.

Vanuit Paramaribo zal Peerke Donders de eerste veertien jaren zijn apostolaat uitoefenen. Op 7 oktober 1842 neemt Mgr. Grooff hem mee naar het leprozenhuis van de overheid in Batavia, in het midden van het oerwoud van palmbomen. Ze komen er per boot aan op de avond van 8 oktober. Nadat hij de lepralijders heeft gezegend, gaat de apostolisch vicaris naar de houten kerk waar het Onze Vader wordt gezongen.

Diepe ontroering

«Diepe ontroering, zo schreef pater Donders, greep mij aan bij het zien van die gemeenschap. Sommige zieken hadden geen tenen meer, anderen geen handen; weer anderen hadden vreselijk gezwollen benen. Sommigen, wier tong was aangetast, konden niet meer spreken, ze konden allemaal nauwelijks lopen». En zijn conclusie was: «Hun ziekte is geen ongenade. Wat is God goed voor hen en hoe vaderlijk is zijn Voorzienigheid! Want voor het merendeel onder hen is de ziekte het enig middel tot heil». «Ziekte leidt er, inderdaad, vaak toe dat men God gaat zoeken en naar Hem terugkeert» (CKK 1501).

Mgr. Grooff en zijn metgezel blijven tot 20 oktober in het leprozenhuis. De jonge missionaris doopt drie kinderen en twee grijsaards. Hij laat ook drie bejaarde vrouwen en een meisje van elf jaar, dat gedoemd is vroegtijdig te sterven, voor het eerst de communie ontvangen. Hij zegent ook het huwelijk in van twee zieken die haast geen vingers meer aan de handen hebben. Maar vooral brengen de missionarissen troost aan deze ongelukkigen die hen bij het afscheid huilend vergezellen naar de boot.

Op de rivier wijst Mgr. Grooff zijn metgezel op een andere actieradius: de koffie-, katoen- en rietsuikerplantages waar de slaven zwoegen. Er zijn zo’n vierhonderd ondernemingen van die soort waar 40.000 Afrikanen gedwongen zijn ononderbroken te werken voor bewakers met de zweep in de hand. De dood alleen zal hen bevrijden. Het is niet gemakkelijk hen te benaderen want de eigenaren wantrouwen de katholieke missionarissen als verklaarde vijanden van hun immoreel gedrag en hun schandelijke speculatie. Pater Donders moet de verschrikkelijke bewakers trotseren. Maar als hij wordt teruggeduwd verwijdert hij zich met een glimlach en wenst hen veel voorspoed. Vervolgens komt hij, na lang te hebben gebeden, één, twee keer of nog vaker terug om te proberen die harteloze wezens milder te stemmen. Zo lukt het hem een bewaker voor zich te winnen die hem dan zijn gang laat gaan. Op dezelfde manier weet hij zich toegang te verschaffen tot drie, daarna vijf, daarna tweeëndertig van die gevangenissen waar hij godsdienstonderricht geeft aan de slaven. Het aantal dopelingen stijgt van 1145 in 1851 naar 3000 in 1866. Het gebed, het onvermoeibare geduld en de eenvoud van de missionaris hebben die sprong voorwaarts bewerkstelligd.

Ondanks die apostolische excursies in het achterland zit pater Donders een groot deel van het jaar in Paramaribo waar hij de zorg heeft voor zo’n 2000 katholieken in de hoofdstad. Door zijn betoon van naastenliefde is hij de vader van allen geworden; alles wat hij heeft deelt hij uit onder de armen. Wanneer hij niets meer heeft zet hij zijn listen in om van de bisschop gedaan te krijgen dat die zijn beurs opentrekt. «Maar, mijn beste, ge doet niet anders dan geven en geven! Hoe gaat ge dat doen als ik dood ben? – Oh! God gaat nooit dood», is zijn antwoord.

Op een dag heeft hij alleen nog zijn horloge over om een behoeftige familie te hulp te komen. Hij gaat dus een sjacheraar zoeken en verkoopt hem het horloge. Ontroerd wil de sjacheraar hem het voorwerp teruggeven; maar pater Donders is niet thuis en krijgt de bisschop het. Tijdens de maaltijd kondigt die zijn disgenoten aan: «Beste vrienden, ik heb een horloge cadeau gekregen. Laten we loten en zien wie de gelukkige winnaar is». Dat is natuurlijk pater Donders die bedankt met een glimlach. 

In 1843 zet pater Donders zich tijdens een cholera-epidemie tot boven zijn krachten in voor de bevolking, maar hij raakt niet besmet. Zeven jaar later heerst de gele koorts, erger dan de cholera. Deze keer wordt pater Donders geveld door de ziekte en brengt vier weken door tussen leven en dood, alvorens te herstellen. «Wie wil graag naar Batavia, waar de regering de lepralijders wil opsluiten? vraagt de bisschop op een dag aan zijn missionarissen. – Ik, Monseigneur», antwoordt pater Donders dadelijk.

Achtentwintig jaar onder de lepralijders

Hij vertrekt en blijft er achtentwintig jaar: het is een post waar voor hem niemand het langer dan twee jaar heeft uitgehouden. «Deze priester heeft voor de lepralijders gedaan wat niemand anders ter wereld had kunnen doen», zo zal een garnizoenssoldaat uit Suriname getuigen. «Op een dag vroeg ik hem of ik een kijkje mocht nemen in de barakken – Oh! Nee, jongeman, antwoordde de pater, u zou een dergelijke verschrikking niet kunnen verdragen!» Voor hun eeuwig heil verdroeg pater Donders dagelijks en dat meer een derde deel van zijn bestaan dit onverdraaglijk schouwspel.

Van tijd tot tijd voeren boten nieuwe lepralijders aan voor het leprozenhuis. Die schreeuwen van wanhoop bij de aanblik van die plek waar ze nooit meer vandaan zullen kunnen komen. Maar plotseling worden ze rustig wanneer ze het bleke en uitgemergelde gezicht zien van pater Donders. Veel goedheid in zijn ogen; op zijn lippen, een glimlach; in zijn mond, bemoedigende woorden. Hij leidt de nieuw aangekomenen naar hun hutten, en brengt koekjes en versnaperingen. Hij nodigt ze uit zich te verheugen want, zo zegt hij, “voortaan zijn wij vrienden”, waarvan hij overtuigend blijk geeft.

Zijn lepralijders krijgen godsdienstonderricht, hulp bij het bidden, worden verzorgd, krijgen eten toegediend als ze geen handen meer hebben. Hij weigert echter aanwezig te zijn bij chirurgische ingrepen want hij is niet in staat de aanblik van bloed te verdragen. Men begrijpt dan ook beter hoe heldhaftig hij is geweest om zovele jaren lang een zwaar beproefde gevoeligheid te overwinnen.

In 1873 wil de gouverneur van de kolonie de kinderen van de lepralijders onttrekken aan het gevaar van besmetting. Wanneer men ze met geweld van hun ouders wil wegrukken breekt er een revolutie uit in het leprozenhuis. De pater vraagt dan de soldaten zich terug te trekken en wendt zich vervolgens tot de menigte: «Als jullie je kinderen liefhebben, laat ze dan niet sterven aan de lepra!» Dan doen de moeders afstand van hun kinderen. Alleen een Chinees vlucht weg met zijn kind, besluit het liever te doden dan het uit handen te geven. Pater Donders haalt hem in en brengt hem op andere gedachten.

In 1867 heeft hij, op 57-jarige leeftijd, na zes maanden noviciaat, zijn geloften afgelegd in de Congregatie van de Redemptoristen: onvoorziene gebeurtenissen hebben hem ertoe gebracht maar hij maakt geen geheim van zijn blijdschap over zijn toelating tot het religieuze leven. Buiten zijn apostolaat onder de lepralijders wijdt hij zich aan de bekering van de Caribenstam, wilde mannen en kannibalen. Hij moet eerst bij ze komen in het midden van de wouden en moerassen, vervolgens ze met zachtheid benaderen. Zonder morren horen ze spreken over hemel, hel, eeuwig heil en Jezus de Verlosser. Maar als de missionaris de christelijke moraal uiteen zet, houden ze de oren dicht, gewend als ze zijn aan polygamie en ontucht. Als onverzettelijke vijanden verklaren de tovenaars tegenover de Indianen: «Als jullie je kinderen laten dopen, zullen ze het er niet levend van afbrengen». De inboorlingen houden hun kinderen dan ook verborgen zodra er een missionaris in de buurt komt. Toch lukt het pater Donders om een paar tovenaars te bekeren die ook weldra navolging krijgen, zo zeer dat een getuige zal zeggen: «In deze streek hebben bijna alle Indianen het geloof omhelsd».

Volmaakte gelijkenis

Om de gelijkenis van pater Donders met Jezus, verstoten en veracht door hen die Hij kwam redden, te vervolmaken, laat de Voorzienigheid het toe dat de missionaris in januari 1883 uit zijn apostolaatgebied wordt verwijderd. Lepralijders onder leiding van een zeker Jozef aan wie pater Donders zijn aanstootgevend gedrag had verweten, gaan op bezoek bij de bisschop. Zij verzoeken om de missionaris te verwijderen onder voorwendsel dat deze te oud is. De bisschop stemt ermee in. Maar in november 1885 wordt pater Donders ter leniging van dringende noden naar Batavia gestuurd. Hij zal er zijn leven eindigen in het midden van de lepralijders die hem op de knieën verwelkomen.

In december 1886 krijgt hij een ernstige nierontsteking. In de nacht van 5 op 6 januari 1887 vraagt hij om de laatste sacramenten die hem worden toegediend door een aan lepra lijdende pater Redemptorist. Op 12 januari verklaart de zieke tegenover de arts: «Nog een beetje geduld! Vrijdag tegen drie uur in de namiddag zal ik sterven!» Het blijkt een voorspelling: hij blaast de laatste adem uit op vrijdag 14 januari om half vier in de namiddag. Alle lepralijders huilden om hem, zelfs zij die hem een paar jaar tevoren uit Batavia hadden willen verwijderen.

Geen groter liefde dan zijn leven geven voor zijn vrienden (Joh 15,13). Zoals de Redemptorist pater Donders zijn leven heeft gegeven voor zijn naasten. Mogen wij in navolging van hem in het Lijdensverhaal van Christus de duidelijkste blijk lezen van de Liefde van God voor ons: «O, onpeilbare barmhartigheid, om de slaaf vrij te kopen, wordt de Zoon uitgeleverd» (Liturgie van de Paaswake). Laten we de Geest van Liefde vragen af te dalen van het Hart van de gekruisigde Jezus in het diepst van onze harten. Dan zullen we de woorden van Heilige Theresia van het Kindje Jezus begrijpen: «Leven uit liefde is niet, op deze aarde, zijn tent opzetten op de top van de Thaborberg, met Jezus is dat de Calvarieberg bestijgen, het Kruis bezien als een schat». Heilige Benedictus spoort zijn monniken aan in dezelfde zin, in de Proloog van zijn Regel: «Laten we door ons geduld deelnemen aan het lijden van Christus, en zo verdienen om ook deelgenoten te worden van zijn Rijk».

Dat is de genade die wij vragen aan de Heilige Maagd en Sint Jozef, voor u en voor allen die u dierbaar zijn. Wij bidden voor al uw overledenen.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.