Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
22 september 2021
feest van h. Maurice


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

In Turijn (Noord-Italië), kent iedereen het “Kleine Huis van de Goddelijke Voorzienigheid” en noemt het naar de naam van de stichter: “De Cottolengo”. Dit huis biedt onderdak aan meer dan vierhonderd personen die steun behoeven: naast structuren voor gehandicapten is er een ziekenhuis dat beschikt over tweehonderd en drie bedden. Meer dan zeshonderd religieuzes zetten zich in voor de ziekenzorg. Totaal zijn er twaalfhonderd vrijwilligers van de Stichting Benedetto Cottolengo die werken in het instituut dat in Turijn en elders ongeveer tweeduizend personen ontvangt. «Het bestaansrecht van dit “Kleine Huis”, zei Paus Franciscus, is niet de humanitaire of filantropische steun, maar het Evangelie. Het Evangelie van de liefde van Christus is de kracht waaruit het is geboren en die het ondersteunt in zijn functionering, de voorkeursliefde van Jezus voor de kwetsbaarste en zwaksten onder ons. Daar ligt de kern. Daarom ook kan een werk van dien aard geen vooruitgang boeken zonder gebed, dat de eerste en belangrijkste taak is van het Piccola Casa, zoals don Cottolengo graag herhaalde en zoals de kloosters van de contemplatieve Zusters aantonen die deel uit maken van het liefdewerk» (21 juni 2015).

«Ik begrijp er niets van!»

Giuseppe Benedetto Cottolengo is, als oudste in een bescheiden burgerlijk gezin, geboren op 3 mei 1786 in Bra, een groot gehucht ten zuiden van Turijn. Zijn vader is belastingontvanger. Zijn moeder is een zeer vrome vrouw die iedere dag de Mis bijwoont. Er zullen nog elf kinderen volgen waarvan er zes op jonge leeftijd sterven en twee zullen zich aan de Heer wijden, zoals hun oudste broer. Giuseppe-Benedetto onderscheidt zich weldra door zijn goedhartigheid en oordeelkundigheid, maar ook door de opgewektheid van zijn karakter. Onder de leiding van de pastoor van Bra wordt langzaam maar zeker zijn neiging zich op te winden en in woede uit te barsten gecorrigeerd. Maar op school dringt niets tot zijn verstand door: «Jullie begrijpen het meteen en ik begrijp er niets van», zegt het kind teleurgesteld tegen zijn klasgenootjes. Giuseppe-Benedetto wenst niet te leren met het doel een mooie baan te krijgen, maar om een heilige te worden. Zijn moeder geeft hem de suggestie heilige Thomas van Aquino in te roepen. Het gebed wordt verhoord: korte tijd daarna is hij bij de besten van de klas. Hij geeft weldra blijk van zijn bewustzijn van de aanwezigheid van God, schrijft op zijn schriften: «God ziet me», en herhaalt vaak: «In Domino!» (In God zijn en handelen). Zijn devotie voor de Maagd Maria ontwaakt kort daarop en hij nodigt de leden van zijn gezin uit met hem het rozenhoedje te bidden. Zijn moeder leert hem zich te bekommeren om de armen: ze draagt hem op geld, levensmiddelen of kleren aan hen te geven. De adolescent wordt zelfs meester in de kunst van het bedelen voor «zijn armen» bij zijn ouders, vrienden en kennissen. Door ascese bij naastenliefde te voegen stopt hij heel vaak zijn toetje of vieruurtje in zijn zak om die aan de armen te geven. Wanneer hij de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt, zoekt hij zijn weg waarbij hij aarzelt tussen het religieuze leven en de seculiere geestelijkheid. Hij bidt vaak en intens om Gods wil te leren kennen.

In 1802 schrijven de legers van Napoleon Bonaparte de wet voor in de Piëmont en sluiten de Universiteit van Turijn. Giuseppe-Benedetto volgt dan graag de colleges van twee professoren van de Theologische Faculteit die naar Bra waren gevlucht. In 1805 gaat hij weer naar het seminarie van Asti, het gehucht waar hij is geboren en dat dan bij dit diocees is gevoegd. Daar valt hij op door zijn vroomheid, zijn goed gedrag en zijn natuurlijke welsprekendheid: hij krijgt de bijnaam “Cicero”. Wanneer hij op vijfentwintigjarige leeftijd tot priester is gewijd, op 8 juni 1811, zet hij zich onmiddellijk vol ijver in voor de armen en de zondaren en wordt vervolgens benoemd tot vicaris in Corneliano. In 1814, na de val van Napoleon, opent de Universiteit van Turijn opnieuw haar deuren en vervolgt de jonge priester er zijn studie theologie. In 1818 trekt het gemak waarmee hij zijn proefschrift verdedigt de aandacht van de kanunniken van de Allerheiligste Drie-eenheid die vragen of hij hen wil bezoeken in hun sociëteit. Deze congregatie van zes Turijnse priesters bedient de kerk die zij het Corpus Domini noemen, die is gebouwd in de xve eeuw ter herdenking van een eucharistisch wonder dat op die plek had plaatsgevonden. Cottolengo’s ambitie gaat niet uit naar een dergelijke eer: hij is overigens niet in Turijn geboren, hetgeen de statuten van de congregatie vereisen. Daar wordt in elk geval geen rekening mee gehouden. De nieuwe kanunnik onderscheidt zich door zijn dienstvaardigheid jegens allen; hij doet zijn uiterste best om het werk van zijn confraters zo licht mogelijk te maken, in het bijzonder door zijn regelmatige beschikbaarheid voor het biecht horen en zijn ijver armen en zieken te bezoeken. Maar voor hem is het slechts een tijdelijke aangelegenheid.

«De genade is er!»

In september 1827 onderbreekt een jong gezin, de Ferrario’s, op de terugweg van Milaan, met hun drie jonge kinderen, hun reis in Turijn alvorens die voort te zetten naar Lyon. De vrouw die zes maanden in verwachting is krijgt dan een ernstige malaise. In het ziekenhuis wil men haar niet ontvangen vanwege haar ver gevorderde zwangerschap. De kraamkliniek ontvangt haar evenmin omdat ze nog niet op het punt staat te bevallen. De man is radeloos en ontredderd, hij vindt nog maar één toevlucht waar hij met zijn vrouw heen kan: de opslagplaats van het politiebureau. Iedere behandeling lijkt nutteloos: er moet een priester geroepen worden. Men treft juist don Cottolengo: met een bezwaard en bedrukt hart bij de aanblik van het wanhopig gezin, bereidt hij de jonge moeder voor op de dood. Hoe, zo vraagt hij zich af, heeft een grote stad als Turijn, destijds hoofdstad van het koninkrijk, een zieke zo kunnen laten sterven? Nadat hij zijn smartelijke plicht heeft vervuld gaat hij naar het Allerheiligste: «Mijn God, waarom? Waarom wilt Ge dat ik hierbij aanwezig was? Wat wilt Gij van mij? Ge moet iets doen!» Hij staat op, laat alle klokken luiden, de kaarsen aansteken en terwijl hij de nieuwsgierigen binnenliet in de kerk, zegt hij: «De genade is er! De genade is er!» Don Cottolengo constateert inderdaad hoe hij is getransformeerd door de zekerheid dat al zijn capaciteiten, in het bijzonder zijn bestuurs- en organisatietalenten, ten dienste zullen worden gesteld van de meest noodlijdende.

Hij zet zijn confraters zijn plan uiteen een bescheiden huis te stichten met een paar bedden voor de vreemdelingen die niet in de openbare ziekenhuizen kunnen worden opgenomen. Wanneer ze hun toestemming geven vermoeden de kanunniken niet dat ze een groots werk opzetten. Wanneer dit een zekere omvang begint te krijgen, doen ze hun uiterste best hun confrater zoveel mogelijk te helpen. Het begin is heel nederig, met geen andere inkomsten dan wat de collectes opbrachten. In januari 1828 huurt men twee kamers in het huis van de Rode Koepel; korte tijd daarna komen er andere kamers bij, al naar gelang het aantal zieken toeneemt. Er melden zich vrijwillige medewerkers: dokter Granetti behandelt gratis, apotheker Anglesio verstrekt de medicamenten, “liefdadigheidsdames” doen dienst als verpleegsters. Maar die vrome mensen zijn niet bij machte alle taken te vervullen die in een ziekenhuis vereist zijn. Met de hulp van een jonge weduwe, Maria Anna Nasi, richt Cottolengo dan de “Zusters van Liefde” op die worden onderworpen aan een regel: ze krijgen de naam Vincentines.

Het werk ontmoet veel welwillendheid, maar de stichter stoot zich ook aan de veelvuldige kritiek. Men zegt dat hij zich in projecten heeft gestort die zijn middelen duidelijk te boven gaan. De omgeving, zijn ouders en confraters, maken zich ongerust en raden aan die dolle onderneming te staken: de schuldeisers dreigen en eisen hun geld op; in het aartsbisdom wordt de arme kanunnik ervan beschuldigd beslag te leggen op fortuinen onder het voorwendsel de armen te hulp te schieten. Maar de zwaarste beproeving komt door de cholera, die, in 1831, de Piëmont bereikt. Eigenaren en buren zijn ongerust en laten het kleine ziekenhuis sluiten. Don Cottolengo, die zich heeft overgegeven aan Gods wil, ziet in deze beproeving alleen maar een oproep elders opnieuw te bouwen, en nog groter. Intussen neemt hij in de lege ruimten kleine in de steek gelaten meisjes op en zet een school op. Hij vindt weldra, ten noorden van Turijn, in de slecht bekendstaande voorstad Valdocco, een huisje te huur dat hij op 27 april 1832 toewijdt aan de Heilige Maagd. Het Kleine Huis van de Goddelijke Voorzienigheid, dat altijd zijn nederige naam Piccola Casa zal behouden, is gesticht. «Het heet zo, legt de stichter uit, omdat het vergeleken met de hele wereld die toch een huis van de Goddelijke Voorzienigheid is, het bepaald een klein huis is…, en omdat het geen werk van mensen is maar een werk van de Goddelijke Voorzienigheid, waar Zij alleen bevel voert, de richting bepaalt en de leiding heeft.» Bij de ingang bevindt zich een opschrift dat een woord van heilige Paulus weergeeft en de leuze van don Cottolengo is: Caritas Christi urget nosDe liefde van Christus laat ons geen rust (2 Kor 5,14).

Onmiddellijke hulp

Cottolengo zegt graag en vaak: «Ik ben een nietsnut… Maar de Goddelijke Voorzienigheid weet zeker wel wat zij wil. Ik hoef haar alleen maar te volgen. Voorwaarts in Domino!» Het Piccola Casa leeft slecht van de naastenliefde van de weldoeners. Als men hem vraagt waar het geld vandaan komt antwoordt de Pater: «Ik krijg alles van de Voorzienigheid». Over dit onderwerp worden vele anekdotes verteld. Een schuldeiser die het niet lukt zijn geld terug te krijgen, trekt zich al tierend van woede terug. Cottolengo nodigt hem dan uit met hem in de kapel te komen bidden. Wanneer ze de Maria-litanieën zitten te bidden, komt er een huisbediende die zuster portierster twee zakken met muntstukken overhandigt met de eenvoudige woorden: «Bedankt de Goddelijke Voorzienigheid». Terwijl hij het verschuldigde bedrag vereffent zegt don Cottolengo tegen de schuldeiser: «Kijk eens hoe de Maagd ons onmiddellijk te hulp is geschoten!» Dit soort dingen komen veelvuldig voor in het Piccola Casa. De Madonna zal persoonlijk de Pater komen opbeuren na een zware beproeving, zoals hij op een dag heeft bekend tegenover Zuster Gabriëlla, getuige van het bezoek van een zeer edele, majestueuze dame.

De Pater voorziet de ongelooflijke uitbreiding die het Piccola Casa zal kennen. In een paar maanden worden omliggende cafés en andere gebouwen gekocht en omgebouwd. Er ontstaat zoiets als een dorp waarin ieder gebouw een betekenisvolle naam krijgt: “huis van het geloof”, “huis van de hoop”, “huis van de naastenliefde”. Er vormen zich ware communauteiten van personen met de stijl van een familie, die vrijwilligers omvatten, mannen en vrouwen, religieuzen en leken, die in saamhorigheid de moeilijkheden die zich voordoen te lijf gaan en overwinnen. In 1833 worden drie paviljoens voor epileptici en twee voor weeskinderen geopend. In 1834 nemen twee nieuwe huizen geesteszieken op die de stichter de ”goede kinderen” noemt. In de jaren daarop worden doofstommen, jongeren in moeilijkheden en in de steek gelaten kinderen opgenomen die op alle gebied worden opgevoed: «Bestudeer goed de catechismus, vraagt de Pater, en leef volgens de leer die je erin vindt. De catechismus is alles: als je die goed kent, weet je genoeg; als je hem niet kent, weet je niets». De huizen worden voorzien van werkplaatsen die de herstellenden in staat stellen ledigheid te voorkomen en een vak te leren.

Wanneer men hem een arme drommel aanbeveelt antwoordt Cottolengo: «Is hij van twaalf ambachten, dertien ongelukken, dan nemen we hem!» Als het een nieuw geval is stelt de Pater een nieuwe “familie” van zieken of behoeftigen samen; en als men hem aanraadt voorzichtig te zijn, werpt hij tegen: «Wij hoeven de oorzaken van de ziekte niet te zoeken. Wij weten alleen dat iemand ziek is en een ziekte heeft die maakt dat hij overal elders wordt geweigerd. Dus heeft de Voorzienigheid hem naar ons gestuurd». Hij beveelt zijn medewerkers aan «hen die het meest in de steek zijn gelaten, de meest afstotende, de lastigste het meest te koesteren. Het zijn allemaal kostbare parels. Als jullie zouden begrijpen wie jullie in die armen voor jullie hebben, zouden jullie ze op de knieën dienen. De armen zijn Jezus, ze zijn niet zijn beeltenis. Ze zijn Jezus in persoon, en als zodanig moeten we hen dienen. Alle armen zijn onze meesters en zij die zo afstotend zijn om te zien zijn nog meer onze meesters, ze zijn onze ware schatten.»

Relaties van nabijheid

«Het fundamenteel principe van het werk van heilige Giuseppe-Benedetto Cottolengo, zo verklaarde Paus Benedictus XVI, was van het begin af aan de beoefening van de christelijke naastenliefde jegens allen die het hem mogelijk maakte in iedere mens, zelfs wanneer die aan de rand van de maatschappij staat, een grote waardigheid te herkennen. Hij had begrepen dat degene die door lijden en afwijzing is geraakt de neiging heeft zich af te sluiten, zich af te zonderen en vertrouwen in het leven zelf te verliezen. Daarom betekende voor onze heilige het zich belasten met zoveel menselijk leed relaties van liefdevolle, huiselijke, spontane nabijheid creëren die leven geven aan structuren die deze nabijheid bevorderen, in de stijl van de familie die tot op de dag van vandaag wordt voortgezet» (Turijn, 2 mei 2010).

De vroegtijdige dood van Maria Anna Nasi, in 1832, roept geen halt toe aan het aantal Vincentines. Naast hen zijn de Broeders van H. Vincentius actief. Anderzijds komt don Cottolengo zo ver dat hij vijf kloosters voor contemplatieve Zusters en een voor kluizenaars sticht. In dat van de doofstomme Zusters, wordt het Heilig Sacrament dag en nacht ter aanbidding uitgestald. De stichter beschouwt deze gebedshuizen als de belangrijkste van alle dingen die hij heeft verwezenlijkt, als het “hart» dat moet slaan voor het hele Werk. Een seminarie voor de specifieke vorming van priesters van het Piccola Casa ziet eveneens het daglicht. In 1838 wordt een beroepsopleiding voor verpleegsters opgezet. Na veel bidden besluit de Pater, in 1840, een tehuis voor slachtoffers van een losbandig leven in te richten. De tot inkeer gekomenen, weldra zo’n dertig in getal, vallen op door hun vrome toewijding en bereidheid tot versterving. De libertijnen zien dit met lede ogen aan en sturen doodsbedreigingen aan het adres van de Pater: meerdere malen wordt hij afgeranseld en op een keer wordt hij ernstig verwond aan zijn buik, waarmee de aftakeling van zijn gezondheid wordt ingeluid.

In het Piccola Casa heeft ieder een duidelijke missie: de een bidt, de ander werkt, weer een ander geeft onderricht of beheert de zaak. Maar vooral wordt er veel gebeden: zieken, kinderen, zusters wisselen elkaar de hele dag af in de kapel. De gemeenschap der heiligen is voor de stichter geen abstract begrip.

Tijdens zijn bezoek aan het Piccola Casa benadrukte Paus Benedictus XVI de rol van de patiënten: «Beste patiënten, jullie doen belangrijk werk: door jullie lijden te dragen in eenheid met de gekruisigde en verrezen Christus, nemen jullie deel aan het mysterie van zijn lijden voor het heil van de wereld. Wanneer wij onze smart aan God aanbieden door Christus, kunnen we meewerken aan de overwinning van het goede op het kwaad, want God maakt onze offerande, onze daad van liefde, vruchtbaar. Beste broeders en zusters, voelt u zich niet vreemd aan de bestemming van de wereld, maar voelt u zich als de inlegstukjes van zeer fraai mozaïek dat God, als een groot kunstenaar, dag na dag samenstelt dankzij jullie medewerking. Christus die op het Kruis is gestorven om ons te redden, heeft zich aan dat kruis laten nagelen zodat vanaf dit hout, dit teken van dood, het leven in al haar pracht kon opbloeien. Dit huis is een van de rijpe vruchten, afkomstig van het Kruis en de Verrijzenis van Christus, en het laat zien dat het lijden, het kwaad, de dood, niet het laatste woord hebben, want het leven kan herboren worden uit de dood en het lijden» (2 mei 2010).

Een andere geest

Cottolengo die een leven leidt dat zo vol is van materiële werken, zorg voor de zieken, vreugde tijdens de recreatie met de jonge geestelijk gehandicapten, heeft evenwel ook een contemplatieve ziel: hij brengt nachten lang door met bidden. Geen enkele beslissing wordt genomen zonder dat die is gewikt en gewogen in gebed. Aan zijn “families” vraagt hij slechts de heerlijkheid van God en de heiligheid te zoeken. «Het is niet verboden, zo zegt hij, voor dit of dat te bidden, de Kerk geeft ons het voorbeeld wanneer zij ons laat vragen om de weldaden van de aarde. Maar een andere geest zou ons moeten bezielen. Onze-Lieve-Heer heeft ons geleerd op de eerste plaats te zoeken naar het rijk Gods en zijn gerechtigheid, en dan zal al het andere ons daar vanzelf bij gegeven worden. Voor mij is de te volgen weg die van het absoluut vertrouwen. We moeten niet alleen geloven in de Voorzienigheid, we moeten ons in haar armen werpen… De Voorzienigheid weet beter dan wij wat goed voor ons is.» Maar op bepaalde dagen lijkt de hemel gesloten. Meer dan eens bezwijkt Cottolengo bijna onder de schulden: hij wordt door schuldeisers mishandeld en voor het gerecht gedaagd. «Je denkt dat ik op een bed rozen lig, schrijft hij aan zijn broer. Nou, nee! Als ik mijn zin deed, zou ik overal mee stoppen; maar God wil dit van mij. Wee mijn gebeente als ik ophield met werken! Als ik stop hoor ik de verwijten van de armen.» Wanneer er minder giften binnen komen, is zijn commentaar: «Wanneer de Voorzienigheid het ons aan iets doet ontbreken, kan dat niet van haar afkomstig zijn; dat komt dan vast van ons. Een van ons heeft de Heer dan ernstig beledigd… Moge hij onmiddellijk vertrekken of zich beteren en zijn fout herstellen. In het Piccola Casa is zonde een vorm van groot onrecht, diep treurige ondankbaarheid. Wonen wij niet in een huis dat bijna bezwijkt onder het gewicht van Gods weldaden, dat iedere dag het wonder van de broodvermenigvuldiging voor zich ziet hernieuwen?»

Don Cottolengo is geen droefgeestige heilige. Met zijn glimlach, zijn hupsheid en zijn bereidheid ieder ogenblik een grapje te maken, is er altijd vreugde om hem heen. De armen die zijn ondergebracht in het Piccola Casa zoeken altijd zijn gezelschap: «Hem alleen maar zien, zeggen ze, is ons genoeg, zijn aanwezigheid troost ons en wanneer hij bovendien met ons praat zijn we helemaal gelukkig.» De Vincentines geeft hij als aanbeveling: «Jullie dienen Jezus in de armen, de zieken, de kinderen. Wees derhalve altijd blijmoedig want anders zou het wel eens kunnen lijken dat jullie onze goede Jezus met tegenzin ontvangen.»

Een ongewone uitnodiging

In 1841 breekt in Turijn een tyfusepidemie uit. Talloze bewoners van het Piccola Casa zijn erdoor aangetast en zes van de tien priesters die het huis bedienen zijn eraan overleden. De Pater wordt gespaard en zet zich dubbel zo hard in voor het huis. «Dit alles gebeurt, zegt hij, omdat God wil dat ik me meer losmaak. Ik voel in mij iets ongewoons dat me uitnodigt ten hemel op te stijgen. Het is tijd om me reisvaardig te maken en heen te gaan in Domino (naar de Heer).» Maar de Voorzienigheid houdt een oogje in het zeil: de stichter kan het uithouden tot zijn opvolger, don Anglesio, de gulle apotheker uit de beginjaren, die priester is geworden, geheel is hersteld van de tyfus. Wanneer hij dan zelf door de ziekte is aangetast neemt de Pater uitgeput afscheid van iedere “familie”, zegent hen en verzekert hen van zijn bescherming wanneer hij eenmaal in de hemel is. Hij trekt zich terug bij zijn broer, pastoor van Chieri, dichtbij Turijn. Hij is bijna zesenvijftig jaar oud wanneer de dood intreedt op 30 april 1842. Zijn laatste woorden zijn: «Misericordia, Domine! (Barmhartigheid, Heer!) Goede, heilige Voorzienigheid!... Heilige Maagd, nu bent u aan de beurt!»

“De Italiaanse heilige Vincentius a Paulo” werd in 1917 zalig- en op 29 april 1934 door Pius XII heilig verklaard. Tegenwoordig zijn er vijfendertig vestigingen van het Piccola Casa in Italië. De religieuzen en religieuzes zijn ook aanwezig in Zwitserland, Ethiopië en Kenya, in Tanzania, India, de Verenigde Staten en Ecuador.

Het is niet iedereen gegeven dergelijke spectaculaire werken te ondernemen, maar eenieder kan door zijn kleine daden van naastenliefde en zijn werken van barmhartigheid, daar waar God hem heeft neergezet, de liefde van God en de kennis van de waarlijke en unieke Verlosser Jezus Christus verbreiden. «De werken van barmhartigheid zijn daden van naastenliefde waardoor we de medemens te hulp komen in zijn lichamelijke en geestelijke noden. Onderricht geven, goede raad verstrekken, troost brengen en moed inspreken zijn geestelijke werken van barmhartigheid, evenals vergiffenis schenken en onrecht geduldig verdragen. De lichamelijke werken van barmhartigheid zijn dan: de hongerigen spijzen, de vreemdelingen herbergen, de naakten kleden, de zieken en gevangenen bezoeken, de doden begraven. De aalmoes die men aan de armen verstrekt, is een van de belangrijkste getuigenissen van de broederlijke liefde: het is ook een daad van gerechtigheid die aan God welgevallig is» (CKK, nr. 2447).

Laten wij, nu velen van onze tijdgenoten hun hoop vestigen op zuiver aardse zaken, op voorspraak van heilige Giuseppe-Benedetto Cottolengo, vragen dat ons de genade wordt verleend eerst het rijk Gods te zoeken en voor alles vertrouwen te hebben in zijn goddelijke Voorzienigheid. «God, zo zei de heilige, zal op buitengewone wijze antwoord geven aan hem die zich op buitengewone wijze toevertrouwt aan Hem.»

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.