Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
23 juni 2011
Sacramentsdag


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«Wat is «werkelijk»? vroeg Paus Benedictus XVI op 13 mei 2007. Bestaat de «werkelijkheid» alleen uit materiële zaken, maatschappelijke, economische en politieke problemen? Dat is nu precies de grote vergissing in de overheersende tendensen van de vorige eeuw, een vernietigende vergissing, zoals de resultaten van zowel de marxistische als de kapitalistische stelsels aantonen. Ze vervalsen het concept werkelijkheid door het los te maken van de fundamentele en dus beslissende werkelijkheid die God is. Wie God uit zijn blikveld verbant vervalst het concept «werkelijkheid» en kan bijgevolg slechts uitkomen op dwaalwegen en destructieve methoden. De eerste fundamentele verklaring is dus de volgende: alleen hij die God erkent kent de werkelijkheid en kan er op adequate en werkelijk humane wijze op reageren.»

Het godgewijde leven getuigt van het belang van God. Het leven in eenzaamheid, met name dat van de kluizenaars, is «een uitnodiging voor hun lotgenoten en voor de hele kerkelijke gemeenschap om nooit de hoogste roeping uit het oog te verliezen, namelijk om voorgoed met de Heer te zijn» (Johannes Paulus II, Exhortatie Vita consecrata, 25 maart 1996, n.7). Ter illustratie van deze waarheid stelt de Kerk ons heilige Charbel Maklouf ten voorbeeld.

Op 140 km ten noorden van Beiroet bevindt zich Biqa-Kafra, het hoogste dorp van Libanon, op een hoogte van 1600 meter. Het kijkt uit op de bewonderenswaardige en beroemde «cederbomen van God». De bewoners van deze plek bezitten een turbulent karakter, zijn goedaardig, gastvrij en hardwerkend. Zoals alle Maronieten (leden van de oosterse katholieke Kerk, gesticht door heilige Maron, IVe-Ve eeuw), zijn ze trots op hun geloof en beoefenen hun geloof zonder vrees voor andermans oordeel. Met grote devotie voor de Maagd Maria bidden ze graag de rozenkrans. In dit dorp is op 8 mei 1828 het vijfde kind van Antoine Maklouf en Brigitta Choudiac geboren. Acht dagen na de geboorte ontvangt het bij de heilige doop de naam Youssef (Jozef). Gedreven door een welhaast monastieke piëteit houdt Brigitta Maklouf onwrikbaar vast aan het gebed in het gezin. Met vuur de mis bijwonen en dagelijks de rozenkrans bidden vormen de kern van haar godsvrucht. Twee van haar broers zijn monniken in de Libanese Maronietenorde en leven in een kluis op vijf kilometer afstand van Biqa-Kafra.

Maanden van wachten

Op een avond komt een korporaalschap Antoine  Maklouf opvorderen om legermaterieel te vervoeren; weigeren kan niet. Wanneer hij zijn missie heeft volbracht wordt hij ernstig ziek en overlijdt. Pas na maanden van wachten begrijpt de ontroostbare Brigitta dat zij weduwe is. Uit vrees niet te kunnen voorzien in de behoeften van de haren hertrouwt ze twee jaar later, in oktober 1833, met een zeer vroom man uit het dorp. Kort daarna wordt deze, met toestemming van Brigitta en overeenkomstig de bijzondere regeling van de oosterse Kerken, tot priester gewijd. Youssef is zijn misdienaar en staat hem bij alle ceremonies bij. Na de kerk gaat het kind naar school waar het leert lezen, schrijven en bidden in het Oudsyrisch. Hij maakt zich eveneens vertrouwd met de werkzaamheden op het land en laat zijn koe en zijn lammeren op de helling van de heuvels weiden. De schoonheid van de natuur vindt hij prachtig en alles spreekt hem van God: de bomen, de bloemen, de vogels, de bronnen«

Youssef is weldra veertien en zijn kameraden plagen hem met zijn vroomheid en noemen hem «de heilige». Hij heeft de gewoonte aangenomen zich in een grot terug te trekken om zich te bezinnen en te bidden. Hij ontvreemdt soms een beetje wierook uit de sacristie om die te laten branden voor een kleine beeltenis van de Allerheiligste Maagd die hij in zijn grot een plaats heeft gegeven. Youssef gaat vaak naar zijn kluizenaarsooms om te bidden en zich met hen te onderhouden. Hij doorkruist de Quadicha, de Heilige Vallei, waar talrijke kluizenaars al sinds de IVe eeuw hebben gewoond. Op een dag, op zoek naar zijn verdwaalde geit, komt Youssef terecht in een klein cederwoud en houdt halt om stil te bidden voor een in een boom uitgeholde bidplaats. Plotseling hoort hij een dwingende stem die tegen hem zegt: «Laat alles achter, kom! Volg mij!» Zonder enthousiasme, maar resoluut besluit hij tot het religieuze leven toe te treden. Op een ochtend in 1851 verlaat hij discreet de gezinswoning. Uit vrees voor zijn oom en voogd, Tanios, die niets wil weten van een monastiek leven, en die op het werk van zijn neef rekent, heeft hij niemand van zijn vertrek op de hoogte gesteld. Zijn liefde voor zijn moeder en de zijnen is groot, maar hij gaat liever in het geheim weg om de emoties geen kans te geven. Hij gaat naar het klooster Notre Dame de Mayfouq, een van de mooiste van de Libanese Maronietenorde. Daar wordt hij ontvangen als postulant. Deze etappe duurt maar een paar dagen en al meteen wordt Youssef als novice ingekleed. Hij kiest de naam Charbel, iemand die zich in 107 heeft onderscheiden door een martelaarschap in de Kerk van Antiochië.

«De Heer wil jou»

In Biqa-Kafra wordt Youssef echter overal gezocht. Een  oom kluizenaar verklapt uiteindelijk dat hij naar een klooster is vertrokken. Verontwaardigd snelt Tanios met een paar familieleden, onder wie Brigitta, naar het klooster. Ze hebben een roerig onderhoud met de jonge monnik, in aanwezigheid van de Overste. Tanios en Brigitta voeren talloze redenen aan om zich tegen zijn vertrek te verzetten en broeder Charbel drukt weliswaar zijn verdriet uit over het feit de zijnen leed te hebben aangedaan, maar blijft ferm bij zijn besluit in de zekerheid dat de Heer hem tot deze levenswijze roept. Brigitta weet haar moeder-smart te beheersen, neemt de handen van haar zoon in de hare en zegt tegen hem: «Als je geen goede broeder zou worden zou ik je zeggen: «Kom terug naar huis!» Maar ik weet nu dat de Heer je in zijn dienst wil hebben! En in mijn smart van jou gescheiden te worden, zeg ik Hem je te zegenen en van jou een heilige te maken.»

Broeder Charbel brengt een eerste jaar door op het noviciaat van het klooster Notre Dame de Mayfouq. Zijn dagen zijn gevuld met allerlei geestelijke activiteiten en handenarbeid: het zingen van het Officie zeven maal per dag, maken van brood, wassen, weven, schoenmaken, houtbewerken enz. Hij moet vooral de hele koorliturgie van de monniken leren want hij kent alleen het ceremonieel van de missen in zijn dorp. Zwijgzaam en halsstarrig, zoals de bewoners van zijn bergstreek, doet hij gehoorzaam zijn best alles zo goed mogelijk te doen. Een jaar later wordt de monnik verwezen naar het klooster Saint Maron d'Annaya. Het is een veel geïsoleerder klooster dan het vorige. De gebouwen van slecht bewerkte steen bieden de aanblik van een fort. In de omgeving staan hier en daar een paar boerenhuizen, hutten, steile rotsen, oude eiken, wijngaarden en moerbeibomen. Het tweede jaar van het noviciaat brengt hij in deze meer dan sobere omgeving door. In 1853 wordt broeder Charbel toegelaten tot het afleggen van de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid en het ontvangen van het kloosterkleed. Hij is dan vijfentwintig.

Een paar dagen later zegt Vader Overste tegen broeder Charbel: «Nu je noviciaat is afgelopen oordeelt de hoogeerwaarde Pater Generaal het goed dat jij je aan de studie gaat wijden met het oog op het priesterschap. Morgenvroeg vertrek je naar het klooster Saint Cyprien de Kfifan.» In dat klooster bevindt zich het scholasticaat dat uitsluitend is bestemd voor de opleiding van de leden van de Orde. De jonge monnik wijdt zich met hart en ziel aan de studie van de dogmatische theologie en de moraaltheologie, geschriften van de kerkvaders, lezingen van vroegere monniken en woestijnvaders. Zijn meesters die ervan overtuigd zijn dat alle kennis een gave van de Heilige Geest en leven naar de Geest van Christus bezit van de eeuwige Wijsheid is, vragen van hun studenten meer geestelijk leven dan kennis. De school van Kfifan wordt geleid door een monnik die een opmerkelijke kennis bezit van de semitische talen en op die manier zijn leerlingen waardering weet bij te brengen voor de rijkdom van de geschriften van de oosterse kerkvaders, met name van H.Ephraim. Deze bezinger van de Maagd Maria en tevens Kerkleraar is geliefd bij de maronieten die aan hem het grootste deel van hun liturgische teksten te danken hebben. Gedurende zijn zes jaar studie ontwikkelt broeder Charbel een grote liefde voor de Heilige Schrift. Daarbij heeft hij het voorbeeld van Pater Hardini, de «heilige van Kfifan», voor ogen, wiens spiritualiteit we kunnen samenvatten als vurige liefde voor Jezus in het Allerheiligst Sacrament en kinderlijke devotie voor de Maagd Maria, geëerd in het mysterie van haar Onbevlekte Ontvangenis. Op 14 december 1858 is broeder Charbel aanwezig bij het overlijden van deze vereerde monnik van wie hij een beroemde uitspraak onthoudt: «De wijze is hij die zijn ziel redt!»

Broeder Charbel vertrouwt zijn meester toe hoe zeer hij zich vereerd voelt te worden toegelaten tot het priesterschap. «Priester zijn, antwoordt deze, is een andere Christus zijn. Om het te worden bestaat er maar één weg: de Kruisweg! Sla vastberaden deze weg in.» Op 23 juli 1859 ontvangt de broeder de priesterwijding. Hij keert vervolgens terug naar het klooster Saint Maron d'Annaya. Daar wacht hem een verrassing: alle bewoners van zijn dorp staan hem op te wachten in gezelschap van zijn moeder die zijn priesterwijding niet had kunnen bijwonen. De jonge priester geeft hun de zegen, maar hij weigert naar het dorp terug te keren om er een Mis op te dragen.

Getuige van een aanwezigheid

Meer dan ooit bestaat het enig doel van zijn leven uit  het zoeken van God en zich met Hem verenigen door te leven in overeenstemming met de Regel. «De monnik ontvlucht de wereld alleen om in de aanwezigheid van God te leven, heeft men hem geleerd, en daar het leven van God, het wezen ervan, liefde is, moet de monnik, door zijn leven, door zijn volledige trouw aan de Regel, getuige zijn van deze aanwezigheid van God in de wereld.» Deze trouw wordt concreet gemaakt door het in acht nemen van de geloften. De gehoorzaamheid van pater Charbel is die van een klein kind tegenover zijn ouders. Hij ziet in zijn superieuren de persoon van Christus en voert hun bevelen met blijdschap en overgave uit, maar hij gehoorzaamt eveneens zijn broeders en ieder die hij de weldaad van de gehoorzaamheid kan bewijzen. Zijn beoefening van de armoede is volledig, zowel in zijn manier van zich kleden als in zijn voeding en de bewoning van zijn cel. Hij accepteert niet de geringste som geld. Met grote waakzaamheid onderhoudt hij de gelofte van kuisheid door zijn zinnen goed in de gaten te houden, hetgeen niet altijd zonder strijd gepaard gaat.

De Catechismus van de Katholieke Kerk herinnert eraan dat «Zelfbeheersing een zaak van lange adem is. Men mag nooit denken dat men ze eens voor altijd verworven heeft. In elke levensfase zal men zich ervoor moeten inspannen» (CKK 2342). De strijd om de zuiverheid vereist, behalve zuiverheid van intentie en zuiverheid van blik, de ondersteuning van het gebed. H.Augustinus richt zich tot God als hij schrijft: «Ik dacht, dat onthouding iets was dat men op eigen krachten kan en van de mijne was ik niet zeker; mijn domheid was namelijk zo groot, dat ik niet wist dat niemand, zoals geschreven staat, zich kan onthouden, indien Gij het niet geeft. En Gij zoudt het mij zeker gegeven hebben, wanneer ik met innerlijk verzuchten aan Uw oren had geklopt en met onwrikbaar geloof mijn zorg op U geworpen had» (Belijdenissen, cf. CKK 2520).

De kuisheid van pater Charbel is de bron van een houding die is vervuld van naastenliefde en eerbied jegens de naasten. De grappen die sommigen zich permitteren over hem vat hij goedmoedig op en de plagerijen worden met gelijke munt betaald.

Pater Charbel bidt steeds langduriger. Hij brengt een groot deel van de nacht in stil gebed door. Hij draagt de Mis op met grote aandacht en smeekt daarbij Gods barmhartigheid af voor de mensen. De traditie en de Regel van de Libanese Maronietenorde behouden een ereplaats voor aan de verering van de Allerheiligste Maagd Maria. Zij is Koningin, Patrones en Beschermster van het maronitisch volk dat niet heeft geaarzeld Maria «Libanese ceder» te noemen in zijn litanieën. Met groot genoegen bidt pater Charbel iedere dag de rozenkrans.

«Beter dan je door en door goede moeder»

Hoewel gewoonlijk woonachtig in het klooster, oefe- nen maronitische monniken ook een apostolaat uit in de parochies van de omliggende dorpen. Pater Charbel laat niet na zijn steentje bij te dragen aan deze missie. Een van zijn confraters schrijft over hem: «Pater Charbel bracht vreugde onder hen die zich aan hem toevertrouwden. Ik nam graag en vaak mijn toevlucht tot hem.» Op een dag komt een oude vrouw gehaast pater Charbel halen: «Pater, mijn zoon ligt op sterven«» De monnik gaat haar huis binnen en loopt op de stervende toe die hem niet wil ontvangen. Maar de pater is al bij zijn bed: «Waar heb je pijn? Als ik je pijn kan verlichten zal ik dat graag doen. – Mijn borst staat in brand! Ik sterf van de dorst! – Houd moed, mijn kind, je pijnen zuiveren je. Als God je tot Hem wil roepen, waarom zou je bang zijn? De Goede God is oneindig goed, beter nog dan je door en door goede moeder die je nog wel zoveel verdriet hebt aangedaan!... Denk je dat, wanneer je moeder God was en zij je zou oordelen, je veel te lijden zou hebben? Ben je niet de welbeminde zoon van de Onbevlekte Moeder Maria?» De pater geeft de zieke dan door hem gezegend water te drinken. Onmiddellijk daarna biecht de stervende en ontvangt met gevoelens van grote eerbied de absolutie.

Sinds haar stichting door de H.Maron heeft de Libanese Maronietenorde zich belast met een groots beschavingswerk op spiritueel, maatschappelijk en cultureel gebied. De monniken leerden de kunsten en ambachten waarvan ze vervolgens de bevorderaars werden. Onder hen kwam men drukkers, schilders, metselaars, smeden, houtbewerkers, wevers, kleermakers, schoenmakers, wijngaardeniers enz. tegen. Pater Charbel behoudt, naast zijn missionaire en contemplatieve bezigheden, een belangrijke plaats aan handenarbeid voor. Ieder seizoen verricht hij de nodige werkzaamheden in het huishouden en op het land.

In de loop van de jaren voelt pater Charbel zich geroepen tot het kluizenaarsleven. Ieder klooster in Libanon heeft in die tijd kluizen en kluizenaars. Zes jaar lang gaat de pater in de leer bij een tachtigjarige kluizenaar van Annaya. De mens kan inderdaad eenzaam leven om zich uitsluitend te wijden aan de dingen Gods maar, zoals H.Thomas van Aquino opmerkt, is dat bovenmenselijk (Summa theologiae, II, 188, a.8, ad 5m). De Kerk is dan ook zeer voorzichtig met toestemming verlenen voor een leven als kluizenaar. Deze levensvorm kan slechts worden beoefend door mannen die reeds zijn beproefd in de deugd en van wie men wijselijk mag aannemen dat ze door zullen zetten.

Over water dat brandt

Op 13 februari 1875 overlijdt de kluizenaar door wie  pater Charbel was geschoold. De pater vraagt of hij de kluis die vrij komt mag betrekken, maar zijn Overste aarzelt. Hij neemt van zijn bureau een dik dossier dat hij pater Charbel overhandigt en zegt: «Zou u voor mij een rapport kunnen maken van dit werk? Het is tamelijk dringend. Het is u toegestaan 's nachts door te werken als dat noodzakelijk is.»

De pater trekt zich terug met het dossier en loopt naar de keuken om de lege olielamp bij te laten vullen. Voor de grap vult een van de mensen van het huishoudelijk personeel de lamp met water en brengt ze dan terug. De pater steekt rustig de lamp aan en gaat aan het werk. De huishoudelijke bediende is verbaasd over het resultaat: de lamp brandt alsof deze gevuld was met olie ! Hij snelt naar Vader Overste, bekent hem de grap die hij heeft uitgehaald en beschrijft het onverwachte resultaat. De Overste gaat naar pater Charbel en verwijt hem, ondanks de verleende toestemming, dat hij nog zo laat aan het werk is; daarna neemt hij hem de lamp af. Pater Charbel probeert zich niet te rechtvaardigen en vraagt om vergeving uit liefde voor Christus. De Overste keert terug naar zijn cel en stelt vast dat de lamp inderdaad alleen water bevat. Dit wonderbaarlijke feit is voor hem een teken dat het geestelijk leven van pater Charbel authentiek is en hij staat hem toe zich terug te trekken in de kluis. Hij zal er drieëntwintig jaar leven en er slechts uitkomen voor een paar speciale opdrachten in de regio die hem worden toevertrouwd voor het welzijn van de zielen.

De kluizenaar is een getuige van het hoogste gezag van God. Aan een wereld die is vervallen in afgoderij, vermaak, geldzucht en vleselijke begeerte, laat hij zien dat God de enige eindbestemming van de mens is. Hij alleen volstaat. De kluizenaar is niet geheel en al overgelaten aan zijn eigen initiatieven: hij volgt een zeer nauwgezette Regel, een streng gehandhaafde discipline, en blijft onder voortdurend en aandachtig toezicht van een superieur. De ascese die pater Charbel beoefent is onopvallend, heeft niets theatraals noch spectaculairs: geen enkele rigiditeit in de ziel van de pater, maar een luisterend oor voor de Heilige Geest, intense aanbidding en een verbazingwekkende eenvoud van het hart in een kinderlijke overgave aan Christus.

«Wie kent God? vraagt Paus Benedictus XVI. Hoe kunnen we Hem leren kennen?... Voor de christen is de kern van het antwoord eenvoudig: alleen God kent God, alleen zijn Zoon, die God geboren uit God en ware God is, kent hem. En Hij die in de schoot van de Vader is, heeft Hem doen kennen (Joh 1, 18). Vandaar het eenmalig en onvervangbaar belang van Christus voor ons, voor de mensheid. Als we God niet kennen in en door Christus, verandert de hele werkelijkheid in een onoplosbaar raadsel. Er is geen weg en, als er geen weg is, is er geen leven noch waarheid. God is de fundamentele werkelijkheid, Hij is niet een God die maar bedacht of hypothetisch is, maar de God met een menselijk gezicht. Hij is de God-met-ons, de God van de liefde tot aan het kruis. Wanneer de leerling eenmaal deze liefde van Christus «tot het uiterst toe» begrijpt, kan hij deze liefde slechts beantwoorden met soortgelijke liefde: Ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat (Lc 9, 57)» (13 mei 2007).

Pater Charbel spreekt ten goede voor alle mensen die hem worden aanbevolen of die naar hem worden toegebracht. Een man die zijn verstand kwijt is en voor zichzelf en voor de anderen een gevaar is geworden wordt naar de kluis gevoerd. Pater Charbel beveelt de man hem te volgen naar de kapel waar hij boven diens hoofd het Evangelie leest. Terstond is de man genezen!

Behoed door het wijwater

In het Nabije Oosten vormen sprinkhanen een ware  plaag voor de oogsten. Ze komen uit het zuiden en vreten gras, bladeren en zelfs het schors van de bomen op. «In 1885, zo verhaalt een pater, strijkt een wolk van sprinkhanen, die de zon letterlijk versluierden, op Annaya en de naburige dorpen neer. Toen hij het verschrikkelijk gevaar zag beval de Overste kluizenaar Charbel water te wijden en er de akkers mee te besprenkelen. Alle akkers die hij wist te bereiken werden behoed. De bewoners van het nabuurschap besprenkelden de gewassen met door hem gewijd water. Deze bleven ook behoed. Uit erkentelijkheid gaat een honderdtal mensen in de oogsttijd naar het klooster en halen gratis de oogst van de akkers van de religieuzen binnen».

Levend van God en voor God, slaat pater Charbel een brug tussen hemel en aarde. Als priester uit een leven onder de mensen voortgekomen, laat hun ellende hem nooit onverschillig. Hij wil iedereen geestelijke bescherming bieden. Hij draagt voortdurend de wereld op aan God door zijn offers ter herstel en ter bemiddeling en vooral door zijn Missen. Hij viert de Mis volgens de ritus van de Maronieten waarin het Oud-Syrisch de gewijde taal is. Op 16 december 1898 om elf uur, gehuld in het kazuifel, maar geheel verstijfd van de kou, bestijgt hij het altaar zoals Christus de Calvarieberg. Tijdens de consecratie neemt hij moeizaam de hostie in de met koubulten overdekte handen wanneer hij wordt overvallen door een malaise. Zijn confrater, pater Makarios, die ziet dat hij het Misoffer niet kan voortzetten, helpt hem even rust te nemen. Kort daarna bestijgt de kluizenaar opnieuw het altaar en zegent het brood en de wijn, maar wordt opnieuw onwel en kan niet verder. Hij moet dan naar zijn cel worden teruggebracht. Acht dagen lang ligt de pater vredig op sterven, ondanks de te verduren pijn. Hij herhaalt de woorden van de Mis die hij heeft moeten onderbreken: «Oh, Vader van waarheid, ziehier uw Zoon«. Hij heeft de dood ondergaan om mij te rechtvaardigen. Ziehier, de offerande, neem haar welwillend aan uit mijn handen en vergeet de misstappen die ik heb begaan tegenover uwe Majesteit«» Na het uitspreken van deze woorden, gevoegd bij de gezegende namen van Jezus, Maria en Jozef, van Petrus en Paulus, de patroonheiligen van zijn kluis, verlaat de dienaar Gods deze aarde voor het hemels vaderland, in de zalige nacht van 24 december.

Weldra vinden talloze wonderen plaats op voorspraak van pater Charbel. Van de honderden buitengewone dingen die aan zijn voorspraak zijn toegeschreven zijn er twee erkend als wonderbaarlijk en hebben gediend voor zijn zaligverklaring op 5 december 1965. Hij werd heilig verklaard op 9 oktober 1977.

Het kluizenaarsleven «wordt niet iedereen voorgehouden als een navolgbaar charisma», zo zei Paus Paulus VI tijdens de heiligverklaring van heilige Charbel. Maar door hun hartstochtelijk zoeken naar het absolute getuigen de kluizenaars ervan dat God de moeite waard is te worden aanbeden en bemind om Hemzelf. Ze herinneren er ons allen aan dat God, die iedere mens de bestemming geeft aan zijn Zaligheid deel te hebben, op de eerste plaats komt. Moge heilige Charbel ons aantrekken tot deze weg van de liefde van God en van het geluk!

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.