|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Aquesta carta en català] [Questa lettera in italiano] |
21 september 2005 H. Matteüs |
Op 19 april 1914 komt, in de buurt van Alicante, in Spanje, het derde kind van een eenvoudig gezin ter wereld; bij de doop ontvangt het de naam van Francisco. Een paar weken later overlijdt de vader ten gevolge van ziekte. Zijn moeder besluit zich in Lerida te vestigen, in het noorden van het Iberisch schiereiland. Francisco is een hartstochtelijke, onstuimige en zelfs koppige jongen. Maar dankzij zijn moeder stelt de jongen met zijn jeugdige verstand zich open voor de mysteries van het geloof. Vanaf zijn eerste communie ontwikkelt Francisco de gewoonte iedere zondag en soms ook door de week ter communie te gaan; hij put er de kracht uit om te strijden tegen een grote eigenliefde en zijn moeilijk karakter onder controle te krijgen. Rond zijn dertiende levensjaar, wanneer hij leerling is bij de Maristen, kent hij een periode van geestelijke crisis waarvan velen niets hebben bemerkt. Zijn geestelijk leidsman zal hierover schrijven: «Hij hield op met het ontvangen van de sacramenten, maar de zondagsmis is hij steeds blijven bijwonen».
Groot profijt in enkele dagen
Francisco is één en al apostolische ijver en zet zich in voor het bekend maken van het Werk van de Parochiale Medewerkers van Christus Koning dat is voortgebracht door een jonge Jezuïet, Pater François-de-Paule Vallet. Dit werk, dat in 1923 was begonnen in Cervera (Lerida), heeft het godsdienstig klimaat in Catalonië reeds merkbaar veranderd: de mensen voor wie het is bedoeld keren terug tot de godsdienstige praktijk. Deze vernieuwing is een vrucht van de Geestelijke Oefeningen van de H.Ignatius van Loyola. Pater Vallet was op het idee gekomen deze terug te brengen tot vijf dagen (in plaats van dertig), om ze toegankelijk te maken voor een zo groot mogelijk aantal leken. De christenen die door die vijfdaagse retraite zijn herboren worden uitgenodigd hun pastoor op het gebied van de parochiewerken bij te staan. «Manresa», het tijdschrift van de Spaanse Jezuïeten, schreef in het nummer van juni 1927: «De grote vrucht die men kennelijk ontleent aan de Geestelijke Oefeningen van onze heilige Pater Ignatius en de geestdrift waarmee ze in heel Catalonië worden ontvangen zijn grotendeels te danken aan het feit dat Pater Vallet de gedachte van de H.Ignatius heeft weten te verwoorden voor wat betreft de wijze waarop de Oefeningen kunnen worden gedaan. De heilige zelf geeft in het begin van zijn boek verscheidene manieren aan waarop deze kunnen worden aangepast».
Welnu, aangezien het waar is dat «de befaamde overpeinzing over de uiteindelijke bestemming van de mens (door de H.Ignatius in het begin van de Oefeningen aangeboden) volstaat om de hele gemeenschap te herstellen» (Leo XIII), begrijpt men ook dat de retraitanten, doordrongen van Gods plan voor het heil van de mens en de wereld, uitgesproken gekant tegen zonde en ieder onrecht, bereid Christus te volgen tot op het Kruis, in het kader van hun maatschappelijke en beroepsmatige verantwoordelijkheden, een weldadige invloed uitoefenen. Het was overigens ook Pater Vallets uitdrukkelijke bedoeling de grondslagen te leggen voor de volledige herkerstening van de maatschappij en op deze manier invloed uit te oefenen op de oplossing van de maatschappelijke en economische problemen.
In Lerida treden vanaf 1931 talloze jongeren toe tot de «Federatie van Catalaanse Christelijke Jongeren» die tot stand is gekomen als uitvloeisel van de retraites. De Katholieke Actie en de nieuwe «Federatie» werken gezamenlijk aan de vorming in de leer van jongeren die tot taak hebben de hele maatschappij via gezin, arbeid, cultuur en vrijetijdsbesteding enz. weer terug te brengen naar Christus. Francisco zet zich zonder enig voorbehoud in voor dit werk en organiseert retraites waarvan de vruchten niet op zich laten wachten: het aantal geëngageerde christelijke jongeren in de provincie Lerida loopt in drie jaar op van 140 tot 645!
Francisco haalt zijn licentiaat in de scheikunde op 6 februari 1934. «Ik, die hem vaak heb meegemaakt, zo getuigt een van zijn vrienden, ik heb hem nooit blijk zien geven van barsheid. Hij wist, in tegendeel, altijd zachtmoedig en vriendelijk te blijven en tegelijkertijd open en mededeelzaam». Een ander zal schrijven: «Hij heeft met zijn vrienden het gejaagde leven aan de universiteit gedeeld; hij ging om met studiegenoten die in de modder van de ontucht en het materialisme leefden... Daar waar hij was, heerste ook de vrolijkheid. Hij was dynamisch en ondernemend en hield van al wat mooi was. Hij oefende grote invloed uit op de harten van al zijn vrienden». Francisco gaat in dienst als ingenieur bij een kunstmestonderneming in Lerida. Iedere avond geeft hij als vrijwilliger lessen aan fabrieksarbeiders en aan de bewoners van een armzalige wijk van Lerida, een haard van antiklerikalisme.
Een te zeer verwaarloosd werk
In mei 1936, op het feest van Maria Auxiliatrix, verlooft Francisco zich met María Pelegri, een meisje dat qua vroomheid geheel met hem in harmonie is. Hun relatie behoudt een kuis karakter: «Wij hebben op dat gebied nooit iets hoeven biechten», zal María verklaren. De deugd van kuisheid was in Francisco's hart dankzij zijn moeder behouden gebleven en zijn zussen zullen verklaren: «Voor wat de zuiverheid aangaat deed hij terecht geen concessies... Hij aarzelde niet verbaal te protesteren, zelfs in een bus of een wachtkamer. Hij gaf ons advies, met name voor onze kleding en liet ons zien dat wij aanleiding tot zondigen konden geven».
De daarop volgende eerste juli wordt Francisco onder de wapenen geroepen en ingezet op het fort van Lerida. In de loop van de volgende avond valt dit in de handen van een marxistisch «militair Comité». In de nacht van 20 op 21 juli wordt Francisco ruw gewekt door de nieuwe commandant van het fort die hem ervan beschuldigt «fascist» te zijn. Het stempel «fascist» is maar een voorwendsel: de revolutionairen willen geen martelaren (getuigen van het Geloof), maar uitsluitend beschuldigden die doorgaan voor onvaderlandslievend en vijanden van de vrijheid. De jongeman krijgt er van langs met de karwats en wordt met een twintigtal gevangenen opgesloten in een voormalige kapel: geen enkele opening behalve een piepklein luchtgat, geen enkele hygiënische voorziening. Een van de gevangenen zal later verklaren: «Zelfs de dappersten onder ons verloren de moed. Francisco was altijd goed geluimd: hij had al zijn vertrouwen op God gesteld. Hij bedacht een soort van humoristisch tijdschrift om ons te helpen de lange dagen makkelijker door te komen. 's Avonds hield hij een kleine voordracht over de zin van ons christelijk leven». Het was zijn voortdurende zorg de vrede in zijn familie niet te verstoren; de korte briefjes die hij naar haar stuurt drukken altijd hetzelfde uit: «Ik maak het heel goed; heb nergens gebrek aan; wees om mij in het geheel niet ongerust».
Ik zal hun altijd zoveel mogelijk weldoen
Op zaterdag 12 september, het feest van de Heilige Naam Maria, wordt de jonge soldaat van Christus overgebracht naar de gevangenis van de provincie. Hij gaat van de ene cel naar de andere, op zoek naar de gevangene die ontmoedigd is, richt een koor op en moedigt verstrooiing aan: schaken, dammen, enz. Hij kan het niet verdragen dat de militie uit spotzucht de priesters verplicht de weerzinwekkendste karweitjes op te knappen, en belast zichzelf met het schoonmaken van de latrines en het opruimen van de vuilnis. «Hij voerde in onze cel het bidden van de rozenkrans in, zal een vriend later zeggen, met eucharistische gezangen en het lied van de Federatie van Christelijke Jongeren. Hij drong er bij meerdere gevangenen op aan bij Pater V., een gevangene zoals wij, te biecht te gaan». Na een streng verhoor op 23 september doet Francisco deze bekentenis: «Wij zullen altijd veroordeelde «facisten» zijn... Laten we de heerlijkheid van het martelaarschap in de ogen van de wereld maar opgeven; want, gezien ons offer God aangenaam is, is niets anders van belang!»
Dinsdag 29 september 1936 begint met een ochtend van afscheid nemen en aanmoedigen tot vertrouwen en rust... Francisco doet bij Pater V. een vurige algemene biecht (biecht van alle zonden van zijn leven). «De vrucht van zijn intieme omgang met Onze-Lieve-Heer was te zien, vertelt een medeballing. Bij zijn vertrek wuifde hij naar ons, een glimlach om de lippen... 's Avonds hebben we, opgesloten in onze cellen, de dagelijkse rozenkrans gebeden voor hen die ons hadden verlaten». De beschuldigde Castelló wordt naar het gemeentehuis gevoerd en beklimt vastberaden en met geheven hoofd de trappen. De zaal die de zetel is geworden van het Volkstribunaal van Lerida is stampvol.
Ik ben katholiek!
De veroordeelden van die dag worden naar een lugubere ondergrondse ruimte gebracht die dienst doet als gemeentelijke gevangeniscel. Bij het betreden van de ruimte klinkt een krachtige, bewogen uitroep van Francisco: «Broeders, houd goede moed!», vervolgens heft hij het Loflied op de Volharding van het Werk van de Parochiële Oefeningen aan. «Iedereen schreeuwde zijn woede en wanhoop uit, zo staat in het verslag van een ter dood veroordeelde die voor zijn executie gratie krijgt; alleen Francisco bleef kalm. Hij zei tegen ons: «Kom op, jongens... wat ieder van ons moet doen is zich voorbereiden en zijn ziel aan God aanbevelen...We moeten ook de familie vaarwel zeggen». Hij haalde papier en potlood tevoorschijn, ging op een stenen bank zitten en begon te schrijven».
Wees trots!
Op de avond van 29 september worden de zes veroordeelden in een vrachtwagen meegenomen. Francisco heft het Credo aan dat door allen wordt overgenomen. Een soldaat van het volksleger die hem met een klap het zwijgen probeert op te leggen geeft hij ten antwoord: «Ik vergeef het je, want je weet niet wat je doet». De veroordeelden zingen door: «De derde dag verrezen uit de dode... Ik geloof in de Heilige Katholieke Kerk... Ik geloof in het eeuwige leven!» Voor het kerkhof stappen ze uit de vrachtwagen. In hun buurt houdt zich een groep nieuwsgierigen op onder wie Francisco ontroerd glimlachend een vriend van zijn zus Teresa ontdekt. Ze wisselen met hun ogen een expressief «vaarwel» uit. Aan het eind van een laan geeft een poortje toegang tot een kleine besloten ruimte, het toneel van de executies, waar zich tegenwoordig een altaar en een stenen kruis bevinden... Met het gezicht naar het peloton roept Francisco uit: «Een ogenblik alstublieft! Ik vergeef u allen; in de eeuwigheid ontmoeten we elkaar weer!» Met gevouwen handen en de ogen strak op de hemel gericht en een gebed op de lippen, staat hij tegenover zijn beulen. Dan geeft een stem het commando: «Vuren!» en klinkt Francisco's laatste kreet: «Leve Christus Koning!» waarop het knallen van de geweerschoten volgt. Even later daalt de vriend van zijn zus af in de groeve en buigt zich voorover: het jonge hart klopt nog. Het naar rechts gebogen hoofd rust op de bodem; met zijn half geopende ogen biedt het gezicht een engelachtig zachte aanblik.
De laatste geloofsbelijdenis van de jonge martelaar was als het ware de weerklank van de woorden van Paus Pius XI die het liturgisch feest van Christus Koning heeft ingesteld als tegenwicht tegen het grote maatschappelijke kwaad van de moderne tijd: «God en Jezus Christus zijn buitengesloten van de wetgeving en de openbare aangelegenheden» (Encycliek Quas primas, 1925). Een paar jaar later zal de tweede wereldoorlog uitbreken. Pius XII zal de pogingen om het openbare leven aan de invloed en het gezag van Christus te onttrekken aanwijzen als de diepere oorzaken ervan: «Erkenning van de koninklijke rechten van Christus en terugkeer van de mensen afzonderlijk en de maatschappij in haar geheel naar de wet van zijn waarheid en zijn liefde zijn de enige weg naar het heil»(Encycliek Summi pontificatus, 1939). Iedere instelling put inderdaad haar inspiratie uit een visie op de mens en zijn bestemming en ontleent daaraan de criteria voor haar oordelen, haar waardenhiërarchie en haar gedragslijn. Dat is maar al te waar voor de Staat: een onjuiste visie op de mens heeft ernstige gevolgen op alle gebieden van het maatschappelijk leven. Welnu, «alleen de door God geopenbaarde godsdienst heeft helder en duidelijk in God, Schepper en Verlosser, de oorsprong en het einddoel van de mens erkend. De Kerk nodigt de politieke overheid uit om haar oordelen en beslissingen op deze inspiratie van de waarheid over God en over de mens te oriënteren» (KKK, 2244).
De Kerk heeft altijd het onderscheid onderwezen tussen geestelijke orde en wereldlijke orde; zij erkent een gezonde scheiding tussen Kerk en Staat, dat wil zeggen een reële autonomie van de Staat in haar ordening. De Staat blijft echter gehouden de natuurlijke morele wet te eerbiedigen die alle mensen betreft, welke hun godsdienstige overtuigingen ook mogen zijn. «De natuurwet, zo leert de Katechismus van de Katholieke Kerk, is niets anders dan het licht van de intelligentie, door God in ons aangebracht; hierdoor bezitten wij de kennis van wat wij moeten doen en wat wij moeten vermijden (om ons einddoel, de beloofde gelukzaligheid te bereiken)... Zij is uiteengezet, voor wat de voornaamste voorschriften ervan betreft, in de Tien Geboden...Zij verschaft de noodzakelijke basis voor de burgerlijke wet» (KKK, 1950-1959). In navolging van de H.Thomas van Aquino, zei paus Johannes Paulus II: «Elke door de mensen opgestelde wet heeft slechts het karakter van wet in de mate dat ze voortvloeit uit de natuurwet. Wijkt ze op een of ander punt af van de natuurwet, dan is zij geen wet meer, maar ontaarding van de wet...ze is eerder een schending van de wet» (Encycliek «Evangelium vitæ», n. 72).
Een onontkoombare relatie
In onze dagen kunnen we samen met de Heilige Vader vaststellen dat talloze politici «weigeren aan God en het christelijk geloof de plaats toe te kennen die hun in de openbare sfeer toekomt» (Brief aan Kardinaal Schönborn, 10 juni 2003). De Nieuwe Evangelisatie is dus hoogst noodzakelijk voor het openbare leven zelf, dat, naar Gods plan, het welzijn van de mensen en hun eeuwig heil moet bevorderen. Laten we de gelukzalige Francisco Castelló bidden bij Christus, de Koning der Volkeren, tussenbeide te komen opdat parlementariërs en regeringsleiders zich laten inspireren door zijn wet van de waarheid en de liefde.