Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
18 oktober 2017
feest van H. Lucas, evangelist


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«Terwijl de krachten van het kwaad in de loop der eeuwen onophoudelijk aanvallen plegen op het werk van de goddelijke Verlosser, laat God nooit na de angstige gebeden van zijn in gevaar verkerende zonen te beantwoorden en zielen op te wekken die rijk zijn aan gaven van de natuur en de genade, die voor hun broeders een troost en een hulp zijn», verklaarde de eerbiedwaardige Pius XII bij de heiligverklaring van Pierre Chanel, 12 juni 1954. Deze missionaris heeft «de eer gehad de eerste te zijn die zijn bloed vergoot voor het geloof in Oceanië. Nauwelijks had hij het offer van zijn leven volbracht op het eiland Futuna, tot dan toe ongevoelig voor de genade, of diende zich meteen een oogst aan van een rijkdom die iedere verwachting te boven ging.» 

Pierre zag het levenslicht op 12 juli 1803, in het gehucht Cuet, gemeente Montrevel, tegenwoordig in het diocees Belley-Ars. Hij is het vijfde van de acht kinderen van Claude-François Chanel en Marie-Anne Sibellas. Deze brengt haar kinderen de liefde voor God en de Heilige Maagd, de vrees voor de hel en het verlangen naar de hemel bij. Ze drukt hen op het hart de zonde die God beledigt uit de weg te gaan. In 1812 stelt eerwaarde Trompier, pastoor van Cras, Pierre voor zich aan te sluiten bij een groep jongens die bij hem in opleiding zijn met het oog op het priesterschap. In 1819 zet Pierre zijn studie voort op het klein seminarie van Meximieux; daar krijgt hij voor het eerst de roeping om naar overzeese missielanden te vertrekken. Hij doet zijn studie wijsbegeerte in Belley, alvorens naar het groot seminarie van Brou te vertrekken in 1824.

Op 15 juli 1827 werd Pierre tot priester gewijd door Mgr. Devie, eerste bisschop van Belley. Het bisdom Belley (Ain) was in 1822 losgekoppeld van het bisdom Lyon waar het deel van uitmaakte. Pater Chanel wordt benoemd tot kapelaan in Ambérieux en wordt weldra door de parochianen hoog geacht. De boetelingen stromen toe naar zijn biechtstoel. Hij trekt vooral kinderen en jongemannen aan door zijn goedheid en zachtmoedigheid. Als devies kiest hij: «Maria beminnen en haar bemind maken». Hij voert dan ook in zijn parochie de devotie voor de Mariamaand in die tot dan niet in gebruik was. Vol ijver voor Gods glorie en het heil der zielen, spaart hij zijn gezondheid niet en dat is uiteindelijk merkbaar. Rust zoeken komt niet in hem op en hij denkt steeds vaker aan de overzeese missies en spreekt erover met Mgr. Devie. Hij zendt hem niet uit naar een ver missieland, maar benoemt hem in 1828 tot pastoor van Crozet, aan de uiterste rand van het bisdom, dichtbij Genève. Deze benoeming valt niet in de smaak bij de ouders van Pierre die hun beklag doen bij de vicaris generaal. De jonge priester gaat naar hen toe om ze te troosten en zich tegen ieder verzoek om verandering te verzetten. «Als ik dichter bij mijn ouders zou komen te wonen, zo zal hij bekennen, zou ik even ver verwijderd raken van God». Pater Chanel treft zijn nieuwe parochie in een deerniswekkende staat aan. Op zon- en feestdagen is de kerk bijna leeg, sommigen werken zelfs zoals op de andere dagen. De kinderen hebben niets te doen, zijn aan zichzelf overgeleverd, denken alleen aan plezier maken en leren het kwaad. De eerwaarde gaat op bedevaart naar Annecy, naar het graf van H. Franciscus van Sales die vroeger zijn parochie had bezocht; hij vertrouwt zich toe aan de Heilige Maagd en laat de religieuze communauteiten bidden voor de bekering van zijn kudde.

Door zijn goedheid en zachtmoedigheid

Pierre let erop alle gezinnen, de armen en de zieken vooral, te bezoeken en schenkt de kinderen zijn fijngevoeligste aandacht. Hij weet hen zo goed aan te trekken en te onderrichten dat ze hem niet meer willen verlaten. Nadat hij de basis heeft gelegd voor een christelijke opvoeding, zet pater Chanel de aanval in op de meest aanstootgevende wanorde in zijn parochie, inspiratie puttend uit de woorden van de Heilige Schrift: Machtig reikt zij van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles (W 8,1). Hij houdt zich dan ook aan de strenge wet zijn parochianen met geen enkele blaam of beklag te belasten. Hij spreekt er slechts met de gevoelens van de beste aller vaders over en men is er terecht van overtuigd dat hij iedereen bemint. Een priester uit Crozet zal daarover schrijven: «Vooral met zijn goedheid en zijn zachtmoedigheid hervormde hij de parochie in moreel en godsdienstig opzicht. Zijn herderlijk leven is een bewijs van de mildheid en de liefde van de Verlosser. Hij was zo goed dat hij de sleutel bezat die alle harten opende… Wat heeft deze zachtzinnige en werkzame liefde in de parochie niet aan goeds bewerkstelligd! Zij heeft haar geheel en al vernieuwd».

In de ogen van Pierre is onwetendheid de grote vijand van de godsdienst. Meerdere malen per week geeft hij catechismusles aan de kinderen; iedere zondag beklimt hij het preekgestoelte, tijdens de Mis en na de Vespers, om zijn parochianen te onderrichten. Het vaakst spreekt hij over het belang van het eeuwig heil, het gebed, de gerechtigheid en de barmhartigheid van God, de devotie tot de Heilige Maagd, de vrees voor andermans oordeel (dat wil zeggen de vrees te laten zien dat men christen is). Omdat hij zich niet in staat acht in zijn eentje zijn parochie grondig te vernieuwen, organiseert hij een parochiemissie die wordt gepreekt door ijverige confraters. Het verhoopte succes laat niet op zich wachten.

«Kom ons onderrichten!» 

Het verlangen naar verre missielanden leeft echter voort in zijn hart. Op een dag zegt hij tegen vrienden: «Ik zie arme afgodendienaars die niet het geluk hebben de ware God te kennen. Het lijkt of ze hun armen naar mij uitstrekken en tegen me zeggen: “Kom, kom ons te hulp; kom ons onderrichten over je heilige godsdienst die naar het eeuwig geluk voert!”» Daar deze roep afkomstig is van God leidt Pierre eruit af dat hij, wil hij er gevolg aan kunnen geven, zijn opofferingsgezindheid en geest van gehoorzaamheid moet ontwikkelen. Hij voelt dan de aantrekkingskracht tot het religieuze leven in hem ontwaken. De Sociëteit van Maria, die is ontstaan in 1816, in Lyon, aan de voet van Notre- Dame de Fourvière, trekt hem bijzonder aan. In 1831 ontmoet hij de stichter, pater Jean-Claude Colin (1790-1875), destijds superieur van het klein seminarie van Belley. Als Mgr. Devie zijn toestemming heeft gegeven, bereidt Pierre zich in alle stilte voor op toetreding tot de Sociëteit van Maria. Eind augustus richt hij voor de laatste keer enkele stichtende woorden tot zijn gelovigen, na de Vespers, en wijdt zijn parochie vervolgens toe aan Maria. Dan treedt hij in bij de Maristen.

Eenmaal aangesteld als leraar in het klein seminarie van Belley wordt hij vanaf het begin van het eerstvolgende schooljaar belast met de geestelijke begeleiding van het huis. Vooral in de biechtstoel verwerft hij de achting en genegenheid van zowel leerlingen als leraren die hem als geestelijk leidsman nemen. Vervuld van blijdschap ziet hij hoe het goede werkzaam is. «We hebben zojuist een retraite gehad, schrijft hij in december 1832. Zij heeft uitstekende vruchten afgeworpen… Als je onze communauteit aan het begin van het schooljaar en nu ziet, zie je, om zo te zeggen, een verschil van dag en nacht. Je herkent haar niet. Onze kinderen zijn heerlijk hardwerkend, onderdanig en blij. Ik verzeker je dat ikzelf heb gehuild van blijdschap». Eind augustus 1833 vergezelt hij Pater Colin naar Rome om de constituties van de Sociëteit van Maria aan de Heilige Stoel voor te leggen. Deze zullen worden goedgekeurd op 29 april 1836 door Paus Gregorius XVI. Pater Colin zal dan worden gekozen tot superieur generaal en de paters maristen zullen de drie geloftes van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid afleggen.

Na zijn terugkomst uit Rome draagt Pater Colin – belast met het besturen van de groeiende Sociëteit – de leiding van het klein seminarie over aan pater Chanel. Pierre die opzag tegen deze taak zet er zich met hart en ziel voor in. Zo krijgt hij de bijnaam “de goede herder”. Daar hij open staat voor iedereen wordt hij voortdurend lastiggevallen; maar zijn altijd glimlachend gelaat vertoont geen enkel spoor van vermoeidheid of verstoordheid. «Meer dan eens, zo vertelt een getuige, wanneer hij werd belaagd in het kader van de werken van zijn heilig ambt, trof ik hem zittend in zijn kamer aan, wilde geen enkele hulp en bad slechts, in stilte, de ogen gericht op een kruisbeeld.» 

Speuren naar gebeden

In mei 1836 vertrouwt de Heilige Stoel de Sociëteit van Maria de missies in West-Oceanië toe. Pierre wordt aangewezen om te vertrekken; hij is dolgelukkig. «We zien ernaar uit aan boord te gaan van het schip dat ons naar Polynesië moet brengen. Het is onmogelijk dat wij op zo’n lange overtocht geen zeer grote gevaren zullen lopen. Ik ben er niet in het minst bevreesd voor; ik heb reeds het offer van mijn leven gebracht. Eén ding vind ik ontzettend en dat is dat ik de apostolische roeping zo onwaardig ben. Ik heb zo’n grote behoefte aan de steun van God en de Heilige Maagd dat ik overal naar gebeden speur.» 

De dag vóór Kerstmis van hetzelfde jaar schepen de apostolisch vicaris van West-Oceanië, Mgr. Pompallier, vijf paters maristen, waaronder Pierre Chanel, en drie broeders catechisten in Le Havre in, op weg naar Chili. Van Valparaiso varen ze tot de Gambier eilanden. Daar is, dankzij de ijver van de paters van de Congregatie van Heilig Hart van Picpus het geloof op uitzonderlijke wijze verbreid. Christenen wonen in groten getale de Mis bij die Mgr. Pompallier opdraagt. Tijdens de ontmoeting met de koning is de oever vol van neergeknielde christenen. De missionarissen banen zich met moeite een weg door de menigte want allen willen de hand van de bisschop en de paters kussen. De ogen ten hemel opgeheven, zegt pater Chanel: «Oh, Maria, maak het wonder zichtbaar in de eilandengroepen die ons ten deel zijn gevallen! Het gaat om de heerlijkheid van uw goddelijke Zoon, uw eer en het heil der zielen» . De missionarissen varen weer uit en meren op 1 november 1837 aan op het eiland Wallis. Pater Pierre Bataillon en een broeder vestigen zich daar om de eerste missie te stichten van West-Oceanië. Op 11 november stichten pater Chanel en broeder Marie Nizier de tweede missie, op het eiland Futuna. Wat Mgr. Pompallier betreft, deze zet zijn reis voort, met de andere missionarissen, tot in Nieuw-Zeeland.

De missie van pater Chanel omvat twee eilanden die van elkaar zijn gescheiden door een kleine zeearm. Futuna, het grootste, strekt zich uit over 46 km². In 1837 telt haar bevolking niet meer dan duizend zielen, verdeeld in twee koninkrijken, die bijna voortdurend in oorlog zijn. De Futuniërs geloven in het bestaan van goden, allemaal kwaadwillende geesten, aan wie ze de ziektes, plagen en vooral de dood toeschrijven. Hun bijgelovige goedgelovigheid dwingt hen offergaven te brengen naar de huizen van die goden ten einde deze te sussen. Gewend als ze zijn de godheid te bezien als de enige oorzaak van hun ellende, eren ze die niet uit genegenheid, maar uit vrees. Ze geloven in de onsterfelijkheid van de ziel die naar gelang haar werken gestraft of eeuwig beloond moet worden in het hiernamaals.

Fundamentele waarheden

Diep in het menselijk geweten staan een aantal natuurlijke waarheden gegrift met betrekking tot het begrip van goed en kwaad, de onsterfelijkheid van de ziel, de dood en het loon dat daarna komt, God; deze begrippen die vaak met dwalingen zijn vermengd hebben het nodig gezuiverd te worden door de Openbaring. De Catechismus van de Katholieke Kerk leert dat «de mens er behoefte aan heeft verlicht te worden door de openbaring van God, niet alleen inzake hetgeen zijn begrip te boven gaat, maar ook inzake «hetgeen op godsdienstig en zedelijk gebied voor het verstand op zichzelf niet ontoegankelijk is, opdat ook dit in de huidige omstandigheden waarin het mensdom verkeert, door allen gemakkelijk, met vaste zekerheid en zonder enige vermenging met dwalingen kan worden gekend» (CKK 38), bijvoorbeeld de voorschriften van de tien geboden. De Catechismus legt ook uit dat «de dood een einde maakt aan het leven van de mens als de tijd waarin hij de in Christus zichtbaar geworden genade kan aanvaarden of verwerpen. Over het oordeel spreekt het Nieuwe Testament vooral in de zin van de uiteindelijke ontmoeting met Christus bij Zijn tweede komst, maar het bevestigt ook herhaaldelijk het loon dat ieder onmiddellijk na zijn dood zal ontvangen voor zijn werken en zijn geloof…Iedere mens ontvangt in zijn onsterfelijke ziel de eeuwige vergelding in een bijzonder oordeel dat zijn leven in het licht van Christus plaatst, zodat hij ofwel een loutering ondergaat ofwel onmiddellijk in de gelukzaligheid van de hemel binnentreedt ofwel onmiddellijk voor eeuwig verdoemd wordt» (CKK 1021 en 1022). In zijn Regel roept H. Benedictus ons als volgt op: «Laten wij dan onze lendenen omgorden met het geloof en met de trouw in het volbrengen van het goede, en gaan wij dan, geleid door het Evangelie, voort op zijn wegen, om Hem te mogen aanschouwen, die ons naar zijn Rijk geroepen heeft.  Als wij in zijn tent, dat wil zeggen in dat Rijk, willen wonen, zullen wij daar slechts kunnen komen door ons erheen te spoeden door het goede te doen» (Proloog). 

Niukili, koning van de partij van de Overwinnaars, verwelkomt de missionarissen en staat hen toe zich bij hem in de buurt te vestigen in de hoop er enige wereldlijke baat bij te hebben. Pater Chanel begint met zijn nieuw apostolisch terrein toe te wijden aan Onze-Lieve-Vrouw. In het begin draagt hij de Mis in het geheim op. Zijn eerste zorg is bezoek brengen aan de gezinnen, de taal en de zeden van het land studeren, in de hoop weldra in staat te zijn het te evangeliseren. Voor de Kerst nodigt hij Niukili en wat naaste medewerkers uit voor de Nachtmis in zijn armzalige kapel die zo goed mogelijk werd versierd en verlicht. De koning en zijn helpers zijn verrukt. De volgende dag komt men van verschillende delen van het eiland zien hoe de pater de Mis opdraagt. Hoewel ze niets begrijpen van de liturgie die zich voor hun ogen voltrekt, houden de inboorlingen zich muisstil. Van de voorwerpen die tijdens de eredienst gebruikt worden zijn ze, meer dan van al het andere, onder de indruk van het kruisbeeld. Tijdens de bezoeken van de pater over het hele eiland roept de aanblik van het kruisbeeld altijd vragen op. De missionaris maakt er gebruik van om het Evangelie uit te dragen. Onder verwijzing naar H. Paulus legt hij uit hoe God door zijn Zoon uit te leveren voor onze zonden, blijk geeft van zijn welwillende plan van liefde met ons: God echter bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren (Rom. 5,8).

«Niets kan ons dieper ontroeren en raken als de herinnering aan en de overpeinzing van al het lijden en alle martelingen die Onze-Lieve-Heer te verduren heeft gehad. Als iemand voor ons allerlei soorten lijden had verdragen, niet vrijwillig, maar uit noodzaak en onder dwang, zouden we misschien in dat lijden slechts een betrekkelijke weldaad kunnen zien. Maar als het daarentegen zou gaan om iemand die voor ons, uitsluitend voor ons, de dood in volle omvang zou willen ondergaan, terwijl hij zich er ook aan zou kunnen onttrekken, zou dit kenmerk van goedheid zo mooi en zo groots zijn dat het meest erkentelijke hart aan al de dankbaarheid die het zou verdienen, niet alleen geen uitdrukking zou weten te geven, maar die zelfs niet kunnen gewaar worden. Hoe uitnemend is de liefde van Jezus Christus jegens ons, en hoe kunnen wij een peiling maken van al het immense en goddelijke dat in de weldaad van de Verlossing ligt besloten?» (Catechismus van Trente, hfdst 5,2).

«Onze goden zouden ons opeten!» 

In januari 1838 laaien de onenigheden van voorheen tussen de twee partijen op het eiland weer op en leiden tot een staat van oorlog die meerdere weken duurt. Onverwijld gaat de pater op bezoek bij de twee hoofden en probeert, met bemiddeling van een Engelsman die op het eiland woont, de partijen met elkaar te verzoenen. In breder perspectief gezien laat hij geen gelegenheid onbenut om de Futuniërs aan te moedigen zich te bekeren tot Hem die de Vrede is, maar zij blijven zeer gehecht aan hun schijngoden. De zeldzame dopen die hij kan registreren zijn die van volwassenen en kinderen in levensgevaar: «Maar weinigen weigeren de Doop wanneer ze in levensgevaar zijn» zegt hij. De inboorlingen merken dat de missionaris nooit zijn opgewektheid verliest. Ze zijn geraakt door zijn naastenliefde, altijd bereid te hulp te schieten; hij voelt zich nooit door hen afgeschrikt, ondanks hun hardheid, hun ondankbaarheid, hun grofheid, hun brutaliteit en andere ondeugden. Unaniem vindt men hem onvergelijkelijk goed, zachtaardig en bescheiden. Geleidelijk aan wint de pater het vertrouwen van een paar jongeren, en overtuigt hen van de onjuistheid van hun bijgelovige overtuigingen. De vrees voor hun goden en voor de koning blijft evenwel een struikelblok: «Als wij christenen zouden worden, zo zeggen ze, zouden onze goden ons opeten» . Het geringe succes van de ijverige missionaris is zijn grootste beproeving; hij biedt die zijn goddelijke Meester aan, voor het heil der zielen die hem zijn toevertrouwd.

Op 2 februari 1839 vernietigt een cycloon vrijwel alle woningen en plantages van het eiland; na deze ramp wordt de bevolking bedreigd met hongersnood. In augustus vindt, tot groot verdriet van pater Chanel, een verwoed gevecht plaats tussen de twee partijen op het eiland, met een veertigtal doden en talloze gewonden tot gevolg. De missionaris doet dan vooral zijn uiterste best Niukili te bekeren, maar hij ziet de banden die hem tegenhouden. Om zijn gezag te verstevigen laat de koning de mensen inderdaad geloven dat de voornaamste godheid van het eiland in hem woont. Het zou hem grote moeite kosten zijn eigenliefde te overwinnen en zijn bedrog toe te geven. De hoofden vrezen eveneens hun gezag en het voordeel van de geschenken die het volk hun aanbiedt om de goden goedgezind te houden te zien verdwijnen. Niukili en de ouderlingen krijgen dan ook een hekel aan het christelijk geloof. Om de missionarissen te ontmoedigen wordt alle toevoer van levensmiddelen stopgezet en wordt het stelen van het fruit en de groenten die ze telen aangemoedigd. 

«Heel goed!» 

In mei 1840 verwelkomt pater Chanel met grote vreugde pater Chevron, een confrater die is gestuurd om hem te ondersteunen. De horizon schijnt een beetje op te klaren: een paar jongeren bereiden zich voor op het Doopsel. Maar vanaf november moet pater Chevron naar het eiland Wallis om pater Bataillon te helpen zijn 1400 catechisanten te onderrichten. «Ik liet pater Chanel midden in de vervolging achter. Een enkele gedachte troostte mij en dat was dat ik de kroon van het martelaarschap opofferde voor de gehoorzaamheid, een offer dat van veel grotere waarde is voor een missionaris.» Weldra voegt de eigen zoon van de koning, Meitala, door de genade geraakt, zich in het geheim bij de catechisanten. Het nieuws van de bekering van zijn zoon komt de koning tenslotte ten gehore. In woede ontstoken gaat Niukili naar hem toe en maant hem met smeekbeden en bedreigingen aan, van de nieuwe godsdienst af te zien. Wanneer Meitala weigert, besluiten de koning en zijn raad pater Chanel ter dood te brengen. Musumusu, een van de opperhoofden die fel gekant is tegen de christenen, wordt belast met de taak de catechisanten een les te leren en vervolgens de missionarissen uit de weg te ruimen. Op 28 april 1841, verrast een wilde bende onder diens leiding in alle vroegte de catechisanten in hun slaap, mishandelt ze en rost ze af. Als hun haat eenmaal bekoeld is snellen de overvallers naar het huis van de missionarissen. Ze treffen pater Chanel buiten de hut aan, alleen, want broeder Nizier is afwezig. Musumusu spreekt hem verraderlijk aan en neemt hem dan mee naar binnen waar twee van zijn mannen de spullen van de missionarissen reeds aan het plunderen zijn. De pater wordt hardhandig geslagen; hij wordt omver geworpen, en valt met de rug tegen de wand van bamboe. Hij geeft geen krimp, er komt geen zucht over zijn lippen. Omdat hij het martelaarschap beschouwt als een genade spreekt hij slechts deze twee woorden uit: «Heel goed«; en hij bidt terwijl de woestelingen alles stelen wat ze kunnen vinden. Musumusu die ziet dat zijn mannen er slechts met de buit vandoor willen gaan, maakt de pater eigenhandig af met een klap van de bijl op zijn schedel. Zodra de martelaar de geest heeft gegeven, betrekt de hemel en hoort men een geweldige klap; vervolgens trekt de duisternis snel op. Dit wonderbaarlijke verschijnsel jaagt de moordenaars en de dorpelingen hevige schrik aan.

Vooruitziend op zijn martelaarschap had pater Chanel zijn catechisanten gewaarschuwd «dat de godsdienst niet zou omkomen en dat er na hem andere priesters zouden komen om zijn werk voort te zetten«. Kort na de moord op de missionaris sterven de koning, diens broer en enkele anderen een dood die zo afschuwelijk is dat iedereen haar beschouwt als een straf van God. De catechisanten treden dan uit de clandestiniteit en getuigen openlijk van hun godsdienst tegenover hun landgenoten. Meitala valt onder alle catechisanten op doordat blijkt hoe gehecht hij is aan het geloof en met welk een ijver hij het bekend wil maken. Er treedt een grote verandering in de geesten op, zo zeer dat een jaar later, in mei 1842, Mgr. Pompallier, die nieuwe missionarissen komt installeren, zo ongeveer het hele eiland als vanzelf bekeerd aantreft. Pater Chanel heeft in feite door zijn bloed en zijn dood in uitzonderlijke overvloed bereikt wat zijn werken en zijn lijden niet voor elkaar hadden gekregen. Musumusu en het merendeel van de moordenaars van pater Chanel zullen diep berouw tonen en zullen in 1843 het Doopsel ontvangen, waarmee ook nog eens de juistheid van de woorden van Tertulianus (godgeleerde, † 220): «Het bloed der martelaren is het zaad van de Kerk» wordt bewezen. 

Moge de Heilige Maagd Maria die H. Pierre Chanel in zijn missiewerk heeft begeleid, ons helpen bij ons werk voor het heil der zielen door de dagelijkse beoefening van de deugden van goedheid en zachtmoedigheid die de Heer ons heeft nagelaten.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.