|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
18 augustus 2021 feest van h. Helena |
In 1905, denkt de heilige Paus Pius X aan Mgr. Luçon, bisschop van Belley, om de recent overleden kardinaal Langénieux, aartsbisschop van Reims, op te volgen. De kandidaat verzet zich met alle mogelijke bezwaren. Hij gaat zelfs naar Rome om zijn vast besluit mondeling uit de doeken te doen en zo’n grote eer af te wijzen, in de mening dat hij onbekwaam is om deze verantwoordelijkheid naar behoren te dragen. «Dierbare zoon, zal de Heilige Vader hem nadrukkelijk zeggen, ik zend u niet alleen om de eer, maar om een kruis, en niet één kruis, maar vele kruisen.» Niets heeft Louis Luçon, een verlegen kind, een bleekneusje en dikwijls ziek, voorbestemd voor een kerkelijke taak die even zwaar als roemvol is. Hij zal ze nochtans lang dragen, ter ere van de Heilige Kerk…
Louis Luçon is geboren op 28 oktober 1842 in Maulévrier, een stadje bij Cholet, in het Bocagelandschap van de Vendée. Zijn vader is wever van beroep en het gezin leidt een arm bestaan in de hoeve van het kasteel van Colbert. Als vroom en vlijtig kind, geeft Louis blijk van een levendig verstand. De pastoor laat hem zijn eerste Communie doen en onderkent tekens van een roeping in hem. Het kind wordt ingeschreven in het stedelijk college van Cholet, dat toen onder leiding stond van priesters. Ondanks zijn wankele gezondheid en een strenge leefregel, doen deze schooljaren hem goed. In oktober 1857, gaat hij naar het kleinseminarie van Montgazon (bij Angers), waar hij zijn klassen retorica en filosofie beëindigt, weliswaar niet zonder moeite en dikwijls onderbroken door zijn verblijven op de ziekenboeg of op het platteland in zijn geboortestreek. In 1860, gaat hij naar het grootseminarie van Angers. Zijn geestelijke leider onderwerpt hem aan een regime van maaltijden, wandelingen en de nodige omzichtigheid, wat zijn wankele gezondheidstoestand ten goede komt.
Altijd geldig
In 1864, ontvangt Louis het sub-diaconaat. Hij wordt leermeester van de zoon van de burggraaf van Chabot, een opdracht die hij als opvoeder toegewijd vervult. Op 23 december 1865, wijdt de bisschop van Angers hem tot priester en E.H. Luçon wordt hulppastoor in Saint-Lambert-du-Lattay. Hij spant zich in om het priesterideaal zoals hij dat ziet, in praktijk te brengen. Later, op de preekstoel van de Notre-Dame in Parijs ter gelegenheid van de begrafenis van kardinaal Richard, omschrijft hij het als volgt: «Ongetwijfeld moet een priester van zijn tijd zijn, om dwalingen te erkennen en te weerleggen, de noden te kennen en erin te voorzien, het leed en het te lenigen, de onrechtvaardigheden en ze te herstellen. Ja, hij moet altijd inspelen op de noden van de tijd en gebruik maken van de actiemiddelen van zijn apostolaat…, laten wij van onze tijd zijn. Maar vergeten wij niet dat er iets van alle tijden is en moet blijven: de heiligheid van ons leven… Alleen door heiligheid kan een priester vertrouwen inboezemen bij het volk: als ze hem ontbreekt, als men hem nog maar verdenkt niet te zijn wie hij moet zijn, zullen kennis, moderne werkwijzen, noch de werken zelf kunnen voorkomen dat het vertrouwen taant. Hij zal het beste van zijn goede faam altijd aan de heiligheid te danken hebben».
In 1869, wordt Mgr. Freppel (1827-1891), een Elzasser met een sterk temperament, op de zetel van Angers aangesteld. Getroffen door de brede kennis en het juiste oordeel van E.H. Luçon, laat hij hem een licentie in theologie volgen (1873) en stuurt hem daarna naar Rome voor een tweevoudig doctoraat in theologie en kerkrecht. Louis is zo bescheiden, dat hij zonder enthousiasme vertrekt. In Rome verbetert zijn gezondheid. Mgr. Freppel wil hem nadien kerkrecht laten onderwijzen aan de vrije Faculteit van Rechten die hij pas heeft opgericht. Maar de nederige priester geeft met respect enkele bezwaren te kennen. De bisschop die alleen onmiddellijke gehoorzaamheid toelaat, reageert kwaad door hem pastoor te benoemen in Jubaudière, een eenvoudig plattelandsstadje van ongeveer 700 zielen, in de voormalige “Vendée militaire”. De parochie telt vele gehuchten die moeilijk bereikbaar zijn. Het spectaculair onthaal door de inwoners van Jubaudière is voor de pastoor echter een aanmoediging: een menigte jongeren komt hem te paard tegemoet en brengt hem naar het stadje waar de burgemeester en vele parochianen hem rond een vreugdevuur verwelkomen. Hij zal later schrijven: «Hoe zou een priester geen parochie willen waar men zoveel respect aan de dag legt voor zijn karakter en zoveel welwillendheid voor zijn persoon?» Eens bisschop van Belley, zal hij deze christenen prijzen wanneer de kerk in Pin-en-Mauges als Heiligdom wordt ingewijd ter ere van de martelaren van de Vendée tijdens de Revolutie: «De Vendée houdt van haar godsdienst. Zij heeft haar tot de krachtigste en bij wijze van spreken, tot de enige gewoonte van haar leven gemaakt. Zij heeft de ernst evenals de degelijkheid van het graniet waarop zij woont. Gevormd door de harde leerschool van E.H. de Montfort, houdt zij van de sublieme dogma’s van het katholiek geloof, de strenge moraal van het Kruis, en neemt zij de weldadige vertroostingen van de godsdienst van Jezus Christus ter harte… Zij houdt van haar priesters en de grootste eer die zij voor haar zonen verlangt, is het priesterschap; het hele gezin acht zich vereerd wanneer het onder zijn leden dienaren van het altaar telt» (13 oktober 1896).
In holle wegen
Louis Luçon stelt zich ijverig ten dienste van zijn parochianen. Men komt hem ’s nachts tegen, in slechte holle wegen, bij slagregen, zijn toog opgetrokken, stappend in een karrenspoor om het sacrament naar de stervenden te brengen. In 1883, staat de pastorij van Cholet leeg, de grootste parochie van het bisdom: Mgr. Freppel vertrouwt ze toe aan E.H. Luçon en om nog meer blijk te geven van zijn achting, komt hij hem zelf installeren. De vorige pastoor was een kerk beginnen bouwen en had belangrijke werken in het leven geroepen. Bij zijn aankomst, vindt pastoor Luçon een slechte financiële toestand. Ontmoediging dreigt en hij wil alles achterlaten om monnik te worden, maar de bezorgdheid om zijn verplichtingen behoorlijk te vervullen, maakt dat hij zich vermand. Hij wijdt zich aan de voltooiing van de Onze-Lieve-Vrouwkerk van Cholet. Met een oor voor iedereen, neemt hij deel aan de vergaderingen rond de vele werkzaamheden in deze parochie, neemt mee beslissingen en interesseert zich voor de cijfers. Zijn lachende en zo correcte houding maakt indruk op zijn toehoorders, die het geduld en de hoffelijkheid van de nieuwe pastoor alleen maar kunnen bewonderen. Met zijn uitmuntende gevoeligheid en goedheid kan hij zijn parochianen met enkele woorden winnen. Hij spreekt eenvoudig, zoals een vader met zijn kinderen, en in de gesprekken wordt zijn ziel transparant: zijn vrijmoedigheid en spontaneïteit zijn tot op de bodem zichtbaar. Tijdens de staking van de weverijen in Choletais, in 1887, komen duizenden arbeiders samen. De pastoor wordt erbij geroepen en vindt de juiste woorden om de belangen van arbeiders en werkgevers met elkaar te verzoenen, voor ieders welzijn.
In hetzelfde jaar 1887, wil minister Spuller van binnenlandse zaken, Mgr. Freppel bedanken voor een dienst die hij de regering heeft betoond en hij vraagt hem drie kandidaten voor te stellen voor de vacante zetel van Belley. De pastoor van Cholet staat op de derde plaats, met de bemerking: «Pastoor Luçon is één van die uitmuntende priesters die niets anders verlangen dan op de tweede rij te staan, al is hij voor de eerste gemaakt, en die uit bescheidenheid graag zeggen: ik ben de laatste in het huis van mijn vader». Louis Luçon lijkt de minister de meest inschikkelijke kandidaat en de keuze valt op hem. Dit nieuws brengt de uitverkorene echter in alle staten. Zijn biechtvader spoort hem aan zich hieraan te onderwerpen en de minister te gaan bezoeken. Spuller, principieel republikein, ziet een jonge onzekere priester zijn kabinet binnenkomen en zet een theorie uiteen over de rechten van de Staat en de plichten van de bisschoppen. Een ogenblik denkt hij de priester tot zijn zienswijze over te halen. «Excellentie, antwoordt deze, ik heb het bisschopsambt helemaal niet verlangd, ik ben zelfs naar Parijs gekomen om mij aan die eer te onttrekken. Als ik gedwongen wordt het te aanvaarden, wil ik dat u mijn gedragslijn kent. Zolang de rechten van de Staat met die van de Kerk kunnen samengaan, zal ik mij, zoals het betaamt een goede burger, een goede Fransman tonen. De dag dat Kerk en Staat het oneens zijn, zal ik de kant van de Kerk kiezen en onbuigzaam zijn als ijzer.» De minister is ontevreden en wil hem aan de kant schuiven, maar Mgr. Freppel antwoordt: «Men zal zeggen dat een kleine pastoor het gehaald heeft op een groot minister». Ten zeerste geïrriteerd, ondertekent de minister de benoeming. Op 8 februari 1888, verleent de bisschop van Angers aan het kind uit Maulévrier, de volheid van het priesterschap in de Onze-Lieve-Vrouwkerk van Cholet. Mgr. Luçon kiest als blazoen het Paaslam en als devies: In fide et lenitate (met geloof en zachtmoedigheid).
De ware zin van het leven
In 1901, sticht Mgr. Luçon vrije scholen om de plaats in te nemen van de religieuze congregaties die door de wet zijn afgeschaft. Hij wijdt zich ook ijverig aan de voorbereiding van het proces tot zaligverklaring van de eerbiedwaardige Pastoor van Ars (de parochie van Ars ligt in zijn bisdom). De zaligverklaring heeft plaats op 8 januari 1905. Mgr. Luçon zal over de zalige Pastoor meerdere keren een lofrede houden; in 1908 zal hij zelfs naar Belley gaan, wanneer hij reeds twee jaar aartsbisschop van Reims is: «Denk terug, zal hij zeggen, aan de tijd toen onze zaligverklaarde in deze parochie van Ars het heilig ambt uitoefende. Er werd ons voortdurend en in alle toonaarden gezegd dat alles zich beperkt tot het huidig leven, dat geloof in een toekomstig leven een hersenschim is, dat plezier het doel is van de mens… dat de mens van vandaag zijn geluk aan de wetenschap moet vragen, en tenslotte dat de wetenschap de plaats moet innemen van de godsdienst… En wat is het gevolg? Omdat de mensen van onze tijd de ware zin van het leven niet kennen, beperken zij hun gedachten tot het huidig leven en de goederen van de aarde… De Pastoor van Ars richt de ontgoochelde zielen naar het enig ware goed: “U ziet dat er buiten God niets degelijk is, maar dan ook niets! Als dat het leven is, dan gaat het voorbij; als dat rijkdom is, dan stort hij ineen; als dat gezondheid is, dan wordt zij vernietigd; als dat een goede naam is, dan wordt hij aangetast. Ach! Mijn God, mijn God, hoe beklagenswaardig zijn degenen die al hun genegenheid aan die dingen geven!”. En hij besluit: “Wees graag dienstbaar aan God, dat is het enige dat wij in deze wereld te doen hebben, al het andere is verloren tijd!”».
De rol van Mgr. Luçon in het proces tot zaligverklaring van de Pastoor van Ars, was voor Paus Pius X een gelegenheid om de prelaat te leren waarderen. Beiden zijn bescheiden van aard en leggen dezelfde deugden aan de dag van belangloosheid, plichtsbesef en eenvoud. Op 21 februari 1906, benoemt de Heilige Vader Mgr. Luçon tot aartsbisschop van Reims. Hij vraagt hem op 25 februari te assisteren in de ceremonie waarin veertien Franse bisschoppen gehuldigd worden die de Heilige Vader, in de context van de scheiding van Kerk en Staat heeft benoemd zonder raadpleging van de regering. Op 5 april, zagen de inwoners van Reims hun nieuwe aartsbisschop met een glimlach op de lippen. Hij verovert meteen een populariteit die alleen maar zal toenemen. Niettemin laten de kruisen, die de Paus aankondigde, niet op zich wachten. Door de eenzijdige verbreking van het concordaat, kent de Kerk in Frankrijk de pijnlijkste beproevingen: kerkelijke bezittingen worden door burgerlijke ambtenaren geïnventariseerd, religieuzen worden verdreven en er woedt een politieke strijd. In Reims, worden de seminaristen op straat gezet en Mgr. Luçon wordt uit het aartsbisdom verdreven.
Gekruisigd door eerbewijzen
Op 18 december 1907, ontvangt de aartsbisschop de kardinaalshoed. Wanneer men hem gelukwenst, herinnert hij aan zijn bescheiden afkomst: «De goede God kruisigt mij met eerbewijzen waartoe ik mij niet aangetrokken voel en waarvoor ik evenmin geschikt ben. Het zijn gouden nagels, maar niettemin nagels». Wanneer hij voor het eerst op de preekstoel verschijnt, richt hij zich tot de arbeiders en verzekert hen dat hij door afkomst en voorkeur één van hen is. Zijn bisschopswoning staat voor iedereen open, voor de meest bescheiden en berooide burgers van zijn bisdom en de meest doorluchtige. De nieuwe kardinaal ontplooit een aanzienlijke activiteit, organiseert de kerkelijke bijdrage, roept in de belangrijkste parochies katholieke congressen bijeen, en neemt deel aan feesten van de arbeidersverenigingen. Hij verdedigt de Kerk: «Men stelt ons voor als vijanden van de lekenonderwijzer, maar deze onderwijzer was ook leek toen priesters en onderwijzers hartelijke relaties onderhielden in de parochies». En wat het recht van de Kerk betreft om te onderwijzen: «Dat recht krijgen wij helemaal niet van mensen, maar van Jezus Christus, die ons de zending gaf alle volken te onderrichten».
In augustus 1914, breekt de oorlog uit. De aartsbisschop staat iedereen ter beschikking, vooral arme gezinnen waarvan de vader is gemobiliseerd. Na de dood van de Paus, op 20 augustus, begeeft hij zich naar Rome voor het conclaaf. Het verscheurt zijn herderlijk hart: nu er gevaar dreigt, zou hij zijn bisdom liever niet verlaten. Reims is voor Frankrijk namelijk een waar symbool: Clovis ontving er met zijn Franken het Doopsel en stond aan het begin van de Franse natie, en de heilige Jeanne d’Arc vergezelde Karel VII naar Reims voor zijn kroning. De bezetter ziet de symbolische draagwijdte van de stad goed in en legt beslag op haar belangrijkste monument: de kathedraal. De kardinaal zal schrijven: «Het verging mij zoals de heilige man Job; dagelijks meldde de koerier mij een ramp die erger was dan de vorige: Reims is bezet en geplunderd, honderd mensen zijn gegijzeld onder wie twee van mijn algemene vicarissen, Reims is gebombardeerd, Reims staat in brand, de kathedraal staat in vuur en vlam».
Na een gevaarlijk parcours, bereikt de kardinaal uiteindelijk Reims, dat op 22 september, na de overwinning aan de Marne werd bevrijd. Van dan af zal hij Reims niet meer verlaten tot aan het laatste grote offensief van de Duitsers in maart 1918. Vier jaar doorkruist hij onophoudelijk de stad, bemoedigt de slachtoffers, bezoekt de scholen die in ondergrondse kelders een schuilplaats vonden, bezoekt de religieuze gemeenschappen, ziekenwagens en ziekenhuizen, zegent de gewonden en de zieken. Van zodra hij verneemt dat een wijk werd gebombardeerd, loopt hij erheen. Zijn aanwezigheid brengt overal troost. Soms moet hij op straat slapen of in een kelder schuilen om granaatscherven te ontwijken. Tussen twee bezoeken in de stad, bewaart hij zijn rust. Zijn coadjutor vindt hem dikwijls bij het lezen van de Summa theologie van de heilige Thomas: «Eminentie, er wordt gebombardeerd, we moeten naar de kelder. – Wacht, Monseigneur, het is maar een onweer, het zal overgaan». Op een nacht, ontsnapt hij bij wonder aan de dood: een granaat valt in de tuin en scherven vliegen in zijn kamer tot op enkele centimeters van hem. Elke week loopt hij langs het front, bezoekt de loopgraven en draagt er de Mis op. In zijn toespraken tot de soldaten komt hij dikwijls terug op de noties van offer en bloedvergieten als de prijs voor de verlossing en het heil van Frankrijk. Hij insisteert altijd op het verbond tussen godsdienst en vaderland, en dat de enige efficiënte vertroosting in het aangezicht van de dood, van de Voorzienigheid komt. «Monseigneur houdt van de soldaten en zij vereren hem, merkt een officier op. Zijn vreugde is groot bij het zien van een groep Poilus (Franse soldaten uit WO I) met wie hij gemoedelijk praat. De soldaten zijn vlug op hun gemak bij hem.»
Helemaal alleen
In de oorlog, zegt de kardinaal elke vrijdag tot zijn algemene vicarissen: «Laat mij alleen, helemaal alleen». In zijn kathedraal die in puin ligt, waar de wind langs alle kanten binnen waait en afval over de vloer verspreid ligt, doet hij zijn kruisweg voor Frankrijk. «Vergeef Uw volk, Heer. Wees niet eeuwig vertoornd. Ja, het heeft gezondigd.» Bij elke statie, leest hij geknield een zelf gemaakte meditatie.
Benedictus XVI zal zeggen: «Als de mensen met God en met elkaar in vrede leven, gelijkt de aarde werkelijk op een “paradijs”. Helaas, de zonde vernietigt dit Goddelijk plan steeds meer, en brengt verdeeldheid en dood in de wereld zodat de mensen bezwijken voor de bekoringen van de Boze en oorlog voeren met elkaar… Zo verschijnt in de “prachtige tuin” die de wereld is, ook “de hel”… Ik kan op dit ogenblik niet nalaten terug te denken aan een belangrijke datum, 1 augustus 1917 – juist 90 jaar geleden – toen mijn vereerde voorganger Paus Benedictus XV zijn beroemde Mededeling tot de oorlogvoerende machten richtte en hun vroeg een einde te maken aan de Eerste Wereldoorlog. Terwijl dit verschrikkelijk conflict woedde, had de paus de moed te zeggen dat het om een “nutteloos bloedbad” ging. Zijn woord heeft de geschiedenis getekend en was in de concrete situatie van die zomer van 1917 gerechtvaardigd» (Angelus van 22 juli 2007).
Ondanks het aandringen van de Heilige Stoel bij de Duitse keizer Willem II om de kathedraal van Reims en de kerken te sparen, zullen deze de Passie beleven. Vanaf Palmzondag, 1 april 1917, valt gedurende meerdere weken een regen van bommen over de stad. De vijand, die ten onrechte gelooft dat de kathedraal als observatiepost dient, blijft haar bombarderen. Pas op 30 april wil de burgemeester van Reims de kardinaal ontmoeten. Deze twee inwoners van Reims, met tegengestelde ideeën, plegen een uur overleg. «Maar hij is een groot mens, zal de burgemeester zeggen, waarom heb ik hem niet eerder ontmoet?» Op 17 juni 1917, decoreert de president van de Republiek, Raymond Poincaré, de kardinaal met het kruis van het Erelegioen (Légion d’honneur) voor zijn vaderlandsliefde en zelfverloochening, en dat op vraag van een afgevaardigde die voorzitter is van de Vrijdenkers in Reims. Een andere decoratie doet hem echter meer: die van het 152e infanterieregiment, één van de dapperste, die hem zijn oorlogskruis en het diploma van ere-aalmoezenier overhandigt. Op 25 maart 1918, verplichten de militaire autoriteiten de kardinaal, niet zonder moeite, om Reims te verlaten. Een generaal zegt hem: «Eminentie, u bent één van de vlaggen van Frankrijk. Wij moeten u redden, wij mogen onze vlag niet aan de vijand geven die op komst is.» De kardinaal schrijft in zijn oorlogsdagboek: «De Boodschap. Heilige maandag. Laatste Mis in Reims.»
Vijftien ongedeerde huizen
Reims wordt in augustus 1918 bevrijd, maar in welke toestand… Op de 14.000 huizen die de stad telde, blijven er slechts vijftien ongedeerd. De andere zijn vernield of moeten grote herstellingen ondergaan. Het aartsbisdom is onbewoonbaar. Na de wapenstilstand, wijdt kardinaal Luçon zich vooral aan de herstelling van de kathedraal. Hij zoekt mee fondsen, vooral bij de Amerikanen. Zijn ijver laat niet af: in de naoorlogse jaren blijft hij over zijn kudde waken. In zijn pastorale Brief van 15 augustus 1925, klaagt hij de ongepaste mode aan: «Men verlangt een morele heropleving van het land. Maar het is zeker niet met die bedoeling dat men de huidige mode uitgevonden en gelanceerd heeft. Uit corruptie ontstaan, is zij één van de meest efficiënte middelen om de zeden te bederven. Zij is in zich een provocatie tot het kwaad, die de hartstochten prikkelt. Niemand met goed geloof kan volhouden dat ze onschadelijk is… Wij worden door de heiligmakende genade een tempel van de Heilige Geest, door de heilige Communie een levend heiligdom van de Goddelijke Eucharistie: verplicht ons dat niet altijd waardige kleding te dragen voor de Goddelijke gasten die zich verwaardigen ons met hun bezoek en permanente aanwezigheid te eren?… Als er een plaats is waar frivole mode en naaktheid totaal misplaatst zijn, is dat toch het Huis van God! Is het geen gebrek aan eerbied, om niet te spreken van een uitdaging of belediging van de heiligheid van God, in Zijn tempel te komen en vooral tot de sacramenten te naderen in kleding die duidelijk onbescheiden is?»
Al is het een groot geluk, zijn kathedraal in mei 1927 terug te kunnen openstellen voor de eredienst, toch zal de kardinaal het einde van de restauratie niet zien. Op 8 mei 1929, viert hij in aanwezigheid van de president van de Republiek en vele bisschoppen, in Orléans de vijfhonderdste verjaardag van de bevrijding van de stad door de heilige Jeanne d’Arc, en vervolgens in juli, de kroning van Karel VII in Reims. In mei 1930, wordt hij ziek en sterft vroom op de 28e van die maand.
«De enige troost komt van Christus, zei Paus Franciscus op 21 september 2014. Wee ons als wij een andere troost zoeken! Besef dat u niet gelukkig zult zijn als u elders troost zoekt; en u zal evenmin een ander kunnen troosten omdat uw hart niet openstond voor de troost van de Heer van wie alle vertroosting komt!» Van dat woord is het leven van kardinaal Luçon een illustratie. Laten ook wij de ware vertroosting zoeken in het Hart van Christus, zelfs in de grootste moeilijkheden en beproevingen; dan zullen wij, zoals hij, lijdende harten tot bedaren kunnen brengen en de heilige Hoop in hen laten schitteren.