|
[Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
15 augustus 2005 Tenhemelopneming van Maria |
Op 28 april 1876 wordt in Beaune, diocees Dijon, een kind geboren dat bij de doop de namen Louise, Emma, Emilie ontvangt; gewoonlijk Irma genoemd. In het huis van vader en moeder Grivot heerst armoede; de vader is in dienst als kuiper. Irma is sinds haar kinderjaren aangetast door pleuritus en zal haar leven lang een zwak voorkomen behouden. Maar haar ziel is op God gericht en op de catechismus. Wanneer ze wordt ondervraagd geeft ze helder en precies antwoord. Tijdens de retraite, ter gelegenheid van haar eerste communie, op twaalfjarige leeftijd, hoort ze spreken over het martelaarschap van kleine kinderen. De folteringen vindt ze heel verschrikkelijk. Maar het idee rechtstreeks naar de hemel te gaan, de vreugde om het zien van God en Hem te kunnen liefhebben zonder de vrees Hem te verliezen, zetten haar in vuur en vlam van geestdrift en maken dat ze ernaar verlangt martelares te worden. In het karmelietessenklooster in Beaune wordt een wonderdadig beeld vereerd van het Kind Jezus, «de kleine Koning van glorie en genade» genaamd; bij belangrijke gelegenheden biedt een priester het beeld aan om gekust te worden door de gelovigen die op deze manier heel vaak genaden verkrijgen. Irma vertrouwt het Kind Jezus haar verlangen toe om martelares te worden.
Eenvoudig, rechtschapen, intelligent, studieus en met een liefdevol hart doorloopt Irma met gemak haar schooljaren tot in 1893. Ze heeft haar zinnen gezet op het religieuze leven, maar haar ouders zijn er fel tegen gekant. Om enigermate onafhankelijk te worden van haar familie gaat ze op zoek naar mogelijkheden om privé-lessen te geven. Volhardend in haar voornemen een godgewijd leven te leiden klopt ze vervolgens op een avond in 1894 aan bij de zusters Aanbidsters van het Allerheiligst Sacrament, aan de verre Missies toegewijde zusters, Franciscanessen Missiezusters van Maria, in Vanves (bij Parijs). Deze communauteit, die niet lang niet lang tevoren was opgericht door Hélène de Chappotin de Neuville, een onverschrokken Bretonse, die bij haar wijding de naam aannam van Moeder Maria van het Lijden, zal definitief worden goedgekeurd in 1896 door Paus Leo XIII. In 1904, wanneer Moeder Maria van het Lijden sterft, telt haar communauteit, die aanwezig is in alle uithoeken van de wereld, meer dan 3000 zusters, verdeeld over 86 huizen, hospitalen, werkplaatsen, leprozenhuizen. De stichteres werd op 20 oktober 2002 door Paus Johannes Paulus II zalig verklaard.
De congregaties voor de verre missielanden verkondigen dat Jezus, ware God en ware mens, de enige middelaar is tussen God en de mensen. In onze dagen beweren sommige mensen dat het Mysterie van God «zich zo zou laten zien onder verschillende gedaanten en in vele historische figuren, waarvan Jezus van Nazareth er één zou zijn» (DJ, 9). «Als remedie tegen deze relativistische mentaliteit die zich steeds verder verbreidt, moet allereerst opnieuw vastgesteld worden dat de openbaring van Jezus Christus definitief en volledig is. Men dient namelijk vast te geloven dat in het mysterie van Jezus Christus, de mensgeworden Zoon van God, de volheid van de goddelijke waarheid geopenbaard is» (DJ, 5).
De haren aanvaarden het niet
Als een van haar leerlingen haar raadgevingen in de wind slaat probeert ze met honderd-en-een attenties het verloren schaap weer op het goede spoor te brengen. Soms is men van mening dat ze te goed is: «Ik zie de Goede God in dit kind, antwoordt ze. Om de Hemel te verdienen moet je er iets voor over hebben... Als ik op een dag naar China ga zal ik het van de Chinezen anderszins te verduren krijgen». Ze houdt het dagboek van het huis bij. Daarin vallen haar kwaliteiten qua precisie en helderheid op, evenals haar liefde voor het schone en de verheffing van de geest. Op 22 juli 1894 ontvangt Irma het zusterhabijt, onder de naam van zuster Marie-Hermine van Jezus. Het wapen van Bretagne bevat een hermelijn, een dier dat, naar men zegt, de dood verkiest boven het verliezen van zijn witheid, met als devies: «Liever dood dan bezoedeld». Dat is nu ook het program van zuster Marie-Hermine van Jezus.
Om de grootste offers te kunnen aanvaarden begint ze met het zich ontzeggen van kleine dingen, in een nederig en verborgen leven. «Wat is nederigheid? vraagt ze zich af in haar dagboek. Innerlijke en ware kennis van zichzelf en ons leven dat hierop is ingericht». Zuster Marie-Hermine wenst nog altijd naar een missieland te vertrekken. Maar na de noviciaatperiode wordt ze geroepen zich voor een andere zaak in te zetten: de boekhouding en de leiding over de in het huis van Vanves uit te voeren werken. Daar ontlenen de missiezusters arm uit roeping aan allerlei werken hun middelen van bestaan: drukkerij, boekbinderij, leerbewerking, kunstnijverheid enz. Door het werk opgeslokt vindt zuster Marie-Hermine nog nauwelijks rust, maar wanneer men aan haar deur klopt wordt men onveranderlijk vriendelijk en zachtmoedig ontvangen, hoe ongelegen de werkonderbreking ook moge zijn.
Een dubbele aanhankelijkheid
In 1898 vraagt Pater Fogolla, Franciscaan, vicaris van de bisschop van Shanxi (China) aan de Moeder Generaal Overste van de franciscaner Missiezusters van Maria om een stichting in de hoofdstad van zijn diocees, Taï-Yuan-Fou. Zuster Hermine-Marie wordt door haar Overste benaderd voor deze nieuwe stichting. «Zonder enige aarzeling, schrijft ze haar, antwoord ik u ja, beminde Moeder... Om de zielen te redden door te zorgen voor hun lichamen ben ik tot het instituut toegetreden». Korte tijd later verneemt zuster Marie-Hermine haar benoeming tot Overste van de Chinese stichting. Haar nederigheid deinst terug voor deze taak maar ze aanvaardt deze uit gehoorzaamheid.
De noodzakelijkheid van de Kerk
Een mentaliteit van onverschilligheid wordt door deze waarheid radicaal uitgesloten. «Een mentaliteit die leidt tot de mening dat de ene godsdienst de andere waard is... De aanhangers van andere godsdiensten verkeren in een situatie die ernstig achter blijft bij die van hen die in de Kerk de volheid van de genademiddelen bezitten» (DJ, 22). Zeker bevatten en bieden de verschillende religieuze tradities elementen van godsdienstigheid. Men kan ook niet ontkennen dat andere riten, voor zover zij afhankelijk zijn van bijgelovige praktijken of andere dwalingen, eerder een belemmering voor het heil vormen (cf. DJ, 21). «Zij die echter zonder schuld omtrent het Evangelie van Christus en de Kerk onwetend blijven, doch niettemin met een oprecht gemoed God zoeken en zich inspannen om, niet zonder de goddelijke genade, tot een leven in gerechtigheid te geraken, kunnen de eeuwige zaligheid bereiken. Alles immers wat aan goedheid en waarheid bij hen te vinden is, wordt door de Kerk als een voorbereiding op het Evangelie beschouwd en als een gave door Hem verleend, die elke mens verlicht, opdat hij uiteindelijk het leven zou hebben» (Lumen gentium, 16).
Pater Fogolla, door Paus Leo XIII verheven tot de waardigheid van bisschop voorspelt Moeder Marie-Hermine: «Wees erop voorbereid dat u vele kruisen te dragen krijgt: lijden tijdens de overtocht, lijden op vaste grond ten gevolge van een volstrekt gebrek aan de dingen die voor de natuur het onontbeerlijkst zijn en tot slot het lijden in de missie zelf, temidden van de Chinese vrouwen die gewend zijn aan hun gewoontes en wier karakter soms te wensen over laat». Het vertrek naar China is een heel smartelijke beproeving. Mevrouw Grivot aanvaardt de roeping van haar dochter die aan een vriendin schrijft: «Ik hoop tegen beter weten in. Misschien laat de Goede God mij dit kruis als spoorslag tot mijn vertrouwen. Wie weet staat het heil van de mijnen los van de trouw van hun dochter?»
De Shanxi, een provincie in Noord-China, is een onmetelijke hoogvlakte. Er heerst een streng landklimaat en de oogsten zijn er laat en onvoldoende. Het is één en al bijgeloof in het Chinese keizerrijk en talloze martelaren hebben er hun bloed vergoten ter wille van de evangelisatie. Zo'n dertig jaar voor de komst van de Franciscanessen van Maria werden tien Dochters van Liefde in Tien-Tsin vermoord.
«Wat heerlijk...!»
Heel dichtbij het voorlopig klooster van de franciscaner Missiezusters van Maria bevindt zich het weeshuis dat wordt geleid door autochtone religieuzes. De instelling moet nodig worden georganiseerd: orde, hygiëne en de gewoonte te werken ontbreken er ten enen male. De Chinese religieuzes geven blijk van een zeker wantrouwen ten aanzien van de nieuwe gebruiken die de franciscanessen invoeren. Hen helpen vooruitgang te boeken is de taak van Moeder Hermine-Marie die schrijft: «We moeten langzaam te werk gaan want ze houden aan hun eigen ideeën vast en kunnen vanzelfsprekend niets anders onderwijzen dan de gewoontes van het land». De franciscanessen leren de weesmeisjes breien, hoe de naaimachine te gebruiken en hoe ze kant moeten vervaardigen. Maar het klimaat van het land eist zijn tol van de nieuwkomers: ze worden weldra door ziekten gekweld. «Wat er ook moge gebeuren, schrijft Moeder Marie-Hermine, we berusten geheel en al in wat God van ons wil en zijn in de handen van de Meester; Hij alleen mag beschikken over ons leven... Het kruis van het missionaire leven moet blijmoedig worden gedragen».
De helft van mijn leven
In al haar angsten krijgt ze nog een andere klap te verduren: «Mijn vader is gevaarlijk ziek, schrijft ze. Ach! Mijn verdriet is minder groot om het lichaam dan om de ziel! Reeds lang is hij niet meer praktiserend. Wat zal er van hem worden? Zal hij de genaden ontvangen van de laatste sacramenten?... Zal mijn trouw voldoende zijn om het hart te raken van de Opperste Rechter? In mijn gekweldheid neem ik mijn toevlucht tot de Moeder der Smarten en heb het volste vertrouwen in haar die men nooit tevergeefs aanroept».
De twintigste eeuw begint echter met opstand en hongersnood. De jonge keizer van China heeft geprobeerd in zijn land de technische vooruitgang en de Europese beschaving in te voeren: scholen, spoorwegen, industrie enz. Maar deze radicale veranderingen brengen het volk van de wijs, gehecht als het is aan zijn traditie en zijn onafhankelijkheid. Daar komt nog een periode van schrikbarende droogte bij, welke voedselschaarste met zich meebrengt. De geheime genootschappen in het land buiten de onvrede uit. Daaronder bevindt zich de sekte van de Boxers (van het Engelse woord «box», klap) die jongeren werft, meisjes en jongens tussen twaalf en vijftien jaar, die worden opgehitst tegen de Europeanen en de christenen. Brand, plundering en doodslag zijn de gevaren in een groot deel van het keizerrijk.
In april 1900 zet een nieuwe gouverneur (of onderkoning) met de hulp van de Boxers de bevolking van Shanxi op tegen de christenen die de schuld hebben gekregen van de hongersnood. De bisschop stelt de religieuzes voor te vluchten. Moeder Marie-Hermine antwoordt in hun naam: «Om de liefde van God, belet ons niet te sterven samen met jullie. Als onze moed te gering is om weerstand te bieden aan de wreedheid van de beulen, vertrouwt u er maar op dat God die ons deze beproeving toestuurt ons ook de kracht zal schenken er ons zegevierend uit te redden. Wij vrezen noch de dood, noch de folteringen waarmee de woede van de onderkoning ons bedreigt. We zijn hier gekomen om de naastenliefde in praktijk te brengen en, indien nodig, ons bloed te vergieten voor de liefde tot Jezus Christus. We smeken u dan ook met tranen in de ogen ons niet de palm te ontnemen die de goddelijke barmhartigheid ons van hoog in de Hemel aanreikt».
Op 27 juni stelt een ultimatum van de gouverneur een verbod in voor de christenen zich op welke plek dan ook te verenigen om te bidden. Op 5 juli vaardigt de onderkoning een verordening uit die een beslissend licht werpt op de ware beweegredenen van de slachtpartij die daarop volgt: «Doordat de christelijke religie losbandig en wreedaardig is en de geesten veracht en de volken tiranniseert, kunnen de brandstichtingen en de bloedbaden van de Boxers niet lang meer uitblijven». De nacht daarop laat Yu-Hsien de groep slachtoffers die uit drieëndertig personen bestaat overbrengen naar het huis van de mandarijnse gastvrijheid. Zijn slachtoffers zijn: Mgr.Grassi, Apostolisch Vicaris, Mgr.Fogolla zijn coadjutor, Pater Théodoric, Pater Elie, Broeder André Bauer, vijf Chinese seminaristen, zes franciscaner missiezusters van Maria, zes weesmeisjes, een weduwe van zeventig jaar en negen bedienden van de residentie. De religieuzes en hun weesmeisjes moeten in een vochtige, smerige kamer wonen die veel te klein is om er allemaal in te kunnen. Moeder Marie-Hermine spreekt de gevangen die zich op het martelaarschap voorbereiden moed in en probeert ze de nodige afleiding te bezorgen.
Het verbazingwekkendst
Op 1 oktober 2000 heeft Paus Johannes Paulus II 120 martelaren van China heiligverklaard, onder wie drieëndertig missionarissen, mannen en vrouwen, onder meer zuster Hermine-Marie van Jezus en haar zes metgezellinnen. «Deze martelaren zijn een voorbeeld van moed en coherent gedrag voor ons», heeft de Heilige Vader onderstreept. Wij zijn inderdaad niet allemaal geroepen verre streken te gaan evangeliseren, maar wij hebben allemaal de taak om rondom ons getuigenis af te leggen van de waarheid van Christus en zijn Kerk, door een heilig leven te leiden en ware naastenliefde te betrachten jegens onze naaste, wie hij ook moge zijn. Laten we de H. Jozef vragen voor ieder van ons deze missionnaire geest te verkrijgen in de gewone daden van het dagelijks leven en de vervolgde Kerk in China te ondersteunen.