Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
15 augustus 2005
Tenhemelopneming van Maria


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«Met de komst van de heiland, Jezus Christus, heeft God gewild dat de door Hem gestichte Kerk, het werktuig zou zijn van heil van heel de mensheid... God wil het heil van allen door middel van de kennis van de waarheid. Het heil is gelegen in de waarheid. Zij die aan de beweging van de Geest gehoor geven, bevinden zich reeds op de weg van het heil; maar de Kerk waaraan deze waarheid is toevertrouwd, moet aan hun verlangens tegemoet komen om hun die te brengen. Omdat zij in een universeel heilsplan gelooft, moet zij missionair zijn» (Verklaring Dominus Jesus, DJ, Congregatie voor de Geloofsleer, 6 augustus 2000, n.22). Het verlangen Christus te verkondigen tot in alle uithoeken van de aarde ligt ten grondslag aan de roeping tot missionaris van Moeder Marie-Hermine van Jezus Grivot en haar zes gemartelde metgezellinnen in China die door Paus Johannes Paulus II heilig werden verklaard op 1 oktober 2000.

Op 28 april 1876 wordt in Beaune, diocees Dijon, een kind geboren dat bij de doop de namen Louise, Emma, Emilie ontvangt; gewoonlijk Irma genoemd. In het huis van vader en moeder Grivot heerst armoede; de vader is in dienst als kuiper. Irma is sinds haar kinderjaren aangetast door pleuritus en zal haar leven lang een zwak voorkomen behouden. Maar haar ziel is op God gericht en op de catechismus. Wanneer ze wordt ondervraagd geeft ze helder en precies antwoord. Tijdens de retraite, ter gelegenheid van haar eerste communie, op twaalfjarige leeftijd, hoort ze spreken over het martelaarschap van kleine kinderen. De folteringen vindt ze heel verschrikkelijk. Maar het idee rechtstreeks naar de hemel te gaan, de vreugde om het zien van God en Hem te kunnen liefhebben zonder de vrees Hem te verliezen, zetten haar in vuur en vlam van geestdrift en maken dat ze ernaar verlangt martelares te worden. In het karmelietessenklooster in Beaune wordt een wonderdadig beeld vereerd van het Kind Jezus, «de kleine Koning van glorie en genade» genaamd; bij belangrijke gelegenheden biedt een priester het beeld aan om gekust te worden door de gelovigen die op deze manier heel vaak genaden verkrijgen. Irma vertrouwt het Kind Jezus haar verlangen toe om martelares te worden.

Eenvoudig, rechtschapen, intelligent, studieus en met een liefdevol hart doorloopt Irma met gemak haar schooljaren tot in 1893. Ze heeft haar zinnen gezet op het religieuze leven, maar haar ouders zijn er fel tegen gekant. Om enigermate onafhankelijk te worden van haar familie gaat ze op zoek naar mogelijkheden om privé-lessen te geven. Volhardend in haar voornemen een godgewijd leven te leiden klopt ze vervolgens op een avond in 1894 aan bij de zusters Aanbidsters van het Allerheiligst Sacrament, aan de verre Missies toegewijde zusters, Franciscanessen Missiezusters van Maria, in Vanves (bij Parijs). Deze communauteit, die niet lang niet lang tevoren was opgericht door Hélène de Chappotin de Neuville, een onverschrokken Bretonse, die bij haar wijding de naam aannam van Moeder Maria van het Lijden, zal definitief worden goedgekeurd in 1896 door Paus Leo XIII. In 1904, wanneer Moeder Maria van het Lijden sterft, telt haar communauteit, die aanwezig is in alle uithoeken van de wereld, meer dan 3000 zusters, verdeeld over 86 huizen, hospitalen, werkplaatsen, leprozenhuizen. De stichteres werd op 20 oktober 2002 door Paus Johannes Paulus II zalig verklaard.

De congregaties voor de verre missielanden verkondigen dat Jezus, ware God en ware mens, de enige middelaar is tussen God en de mensen. In onze dagen beweren sommige mensen dat het Mysterie van God «zich zo zou laten zien onder verschillende gedaanten en in vele historische figuren, waarvan Jezus van Nazareth er één zou zijn» (DJ, 9). «Als remedie tegen deze relativistische mentaliteit die zich steeds verder verbreidt, moet allereerst opnieuw vastgesteld worden dat de openbaring van Jezus Christus definitief en volledig is. Men dient namelijk vast te geloven dat in het mysterie van Jezus Christus, de mensgeworden Zoon van God, de volheid van de goddelijke waarheid geopenbaard is» (DJ, 5).

De haren aanvaarden het niet

Irma is achttien jaar. Ze heeft fijne gelaatstrekken, een wilskrachtige kin, een zachtmoedige, vredige, zuivere blik. Haar enig verlangen is: Gods wil te volbrengen, te aanbidden en te zegenen. Discreet en gereserveerd als ze is valt ze nooit ergens op. In haar geboortestreek aanvaarden de haren nog altijd haar roeping niet en ze schreit hierom soms bittere tranen van verdriet. Het meisje wordt weldra naar het noviciaat van de congregatie Châtelets, in Bretagne, gestuurd, niet ver van Saint-Brieuc. Eerst wordt haar het «probandat» toevertrouwd, een soort van vrouwelijk klein seminarie waar kleine meisjes die in de toekomst mogelijk roeping krijgen onderwijs ontvangen en met de grootste zorg worden opgevoed.

Als een van haar leerlingen haar raadgevingen in de wind slaat probeert ze met honderd-en-een attenties het verloren schaap weer op het goede spoor te brengen. Soms is men van mening dat ze te goed is: «Ik zie de Goede God in dit kind, antwoordt ze. Om de Hemel te verdienen moet je er iets voor over hebben... Als ik op een dag naar China ga zal ik het van de Chinezen anderszins te verduren krijgen». Ze houdt het dagboek van het huis bij. Daarin vallen haar kwaliteiten qua precisie en helderheid op, evenals haar liefde voor het schone en de verheffing van de geest. Op 22 juli 1894 ontvangt Irma het zusterhabijt, onder de naam van zuster Marie-Hermine van Jezus. Het wapen van Bretagne bevat een hermelijn, een dier dat, naar men zegt, de dood verkiest boven het verliezen van zijn witheid, met als devies: «Liever dood dan bezoedeld». Dat is nu ook het program van zuster Marie-Hermine van Jezus.

Om de grootste offers te kunnen aanvaarden begint ze met het zich ontzeggen van kleine dingen, in een nederig en verborgen leven. «Wat is nederigheid? vraagt ze zich af in haar dagboek. Innerlijke en ware kennis van zichzelf en ons leven dat hierop is ingericht». Zuster Marie-Hermine wenst nog altijd naar een missieland te vertrekken. Maar na de noviciaatperiode wordt ze geroepen zich voor een andere zaak in te zetten: de boekhouding en de leiding over de in het huis van Vanves uit te voeren werken. Daar ontlenen de missiezusters – arm uit roeping – aan allerlei werken hun middelen van bestaan: drukkerij, boekbinderij, leerbewerking, kunstnijverheid enz. Door het werk opgeslokt vindt zuster Marie-Hermine nog nauwelijks rust, maar wanneer men aan haar deur klopt wordt men onveranderlijk vriendelijk en zachtmoedig ontvangen, hoe ongelegen de werkonderbreking ook moge zijn.

Een dubbele aanhankelijkheid

Wanneer ze op 8 september 1896 haar geloften aflegt is ze vervuld van geluk en vrees. Zuster Marie-Hermines toewijding aan God is gebaseerd op haar geloof. «Het geloof is op de eerste plaats een zich persoonlijk bekennen van de mens tot God; het is tegelijkertijd en hiermee onlosmakelijk verbonden, de vrije instemming met geheel de waarheid die God geopenbaard heeft. Als gave van God en bovennatuurlijke deugd, door Hem ingestort, voert het geloof tot een dubbele aanhankelijkheid: aan God die openbaart, en aan de waarheid die Hij openbaart, vanwege het vertrouwen dat wordt gesteld in Hem die spreekt. Om die reden moeten wij in niemand anders geloven dan in God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest» (DJ, 7). In de vurigheid van haar geloof behoudt zuster Marie-Hermine het verlangen haar leven te geven voor God. Voor de grap wordt er op een dag tijdens de recreatie strootje getrokken om te weten wie er als eerste zal vertrekken en wie de eerste martelares van het instituut zal zijn. Het lot wijst zuster Marie-Hermine aan die haar strootje bekijkt met een stralende glimlach doordat ze zich voelt gesterkt in de hoop te sterven voor haar goddelijke Echtgenoot en voor de Kerk die het mystieke lichaam van Christus is. Het lijdt voor zuster Hermine-Marie geen twijfel dat de katholieke Kerk de Kerk is die is gesticht door Jezus Christus. «Jezus de Heer is inderdaad de enige Heiland en heeft niet enkel een gemeenschap gevormd van leerlingen, maar Hij heeft de Kerk gesticht als mysterie van heil: Hij is zelf in de Kerk en de Kerk is in Hem... De gelovigen zijn gehouden te belijden dat er een, op de apostolische opvolging gebaseerde, historische continuïteit bestaat tussen de door Christus gestichte Kerk en de katholieke Kerk... Daarom mogen de gelovigen het niet zo voorstellen als zou de Kerk van Christus niet meer zijn dan de som – verdeeld, maar toch op een bepaalde wijze één – van de kerken en kerkelijke gemeenschappen; en zij mogen zeker ook niet houden dat de Kerk van Christus thans eigenlijk nergens werkelijk wordt gevonden, zodat zij alleen moet worden verstaan als het einddoel waarnaar alle kerken en kerkelijke gemeenschappen moeten streven» (DJ, 16,17).

In 1898 vraagt Pater Fogolla, Franciscaan, vicaris van de bisschop van Shanxi (China) aan de Moeder Generaal Overste van de franciscaner Missiezusters van Maria om een stichting in de hoofdstad van zijn diocees, Taï-Yuan-Fou. Zuster Hermine-Marie wordt door haar Overste benaderd voor deze nieuwe stichting. «Zonder enige aarzeling, schrijft ze haar, antwoord ik u ja, beminde Moeder... Om de zielen te redden door te zorgen voor hun lichamen ben ik tot het instituut toegetreden». Korte tijd later verneemt zuster Marie-Hermine haar benoeming tot Overste van de Chinese stichting. Haar nederigheid deinst terug voor deze taak maar ze aanvaardt deze uit gehoorzaamheid.

De noodzakelijkheid van de Kerk

Om de zielen te redden wil Moeder Marie-Hermine van Jezus ze naar de Kerk voeren. We moeten voor alles vast geloven dat «de pelgrimerende Kerk noodzakelijk is ter zaligheid. Jezus Christus is immers alleen de Middelaar en de weg naar het heil en in de Kerk, die zijn lichaam is, komt Hij onder ons tegenwoordig. Hij zelf heeft met uitdrukkelijke woorden de noodzakelijkheid van het geloof en het doopsel afgekondigd (cf. Mc 16,16; Joh. 3,5) en daardoor de noodzakelijkheid van de Kerk bevestigd, waarin de mensen door de poort van het doopsel binnengaan. Daarom kunnen die mensen niet ter zaligheid geraken, die niet onwetend zijn van het feit dat God door Jezus Christus de katholieke Kerk als noodzakelijk heeft ingesteld en desondanks tot haar niet willen toetreden of weigeren erin te volharden» (Vaticanum II, Lumen gentium, 14).

Een mentaliteit van onverschilligheid wordt door deze waarheid radicaal uitgesloten. «Een mentaliteit die leidt tot de mening dat de ene godsdienst de andere waard is... De aanhangers van andere godsdiensten verkeren in een situatie die ernstig achter blijft bij die van hen die in de Kerk de volheid van de genademiddelen bezitten» (DJ, 22). Zeker bevatten en bieden de verschillende religieuze tradities elementen van godsdienstigheid. Men kan ook niet ontkennen dat andere riten, voor zover zij afhankelijk zijn van bijgelovige praktijken of andere dwalingen, eerder een belemmering voor het heil vormen (cf. DJ, 21). «Zij die echter zonder schuld omtrent het Evangelie van Christus en de Kerk onwetend blijven, doch niettemin met een oprecht gemoed God zoeken en zich inspannen om, niet zonder de goddelijke genade, tot een leven in gerechtigheid te geraken, kunnen de eeuwige zaligheid bereiken. Alles immers wat aan goedheid en waarheid bij hen te vinden is, wordt door de Kerk als een voorbereiding op het Evangelie beschouwd en als een gave door Hem verleend, die elke mens verlicht, opdat hij uiteindelijk het leven zou hebben» (Lumen gentium, 16).

Pater Fogolla, door Paus Leo XIII verheven tot de waardigheid van bisschop voorspelt Moeder Marie-Hermine: «Wees erop voorbereid dat u vele kruisen te dragen krijgt: lijden tijdens de overtocht, lijden op vaste grond ten gevolge van een volstrekt gebrek aan de dingen die voor de natuur het onontbeerlijkst zijn en tot slot het lijden in de missie zelf, temidden van de Chinese vrouwen die gewend zijn aan hun gewoontes en wier karakter soms te wensen over laat». Het vertrek naar China is een heel smartelijke beproeving. Mevrouw Grivot aanvaardt de roeping van haar dochter die aan een vriendin schrijft: «Ik hoop tegen beter weten in. Misschien laat de Goede God mij dit kruis als spoorslag tot mijn vertrouwen. Wie weet staat het heil van de mijnen los van de trouw van hun dochter?»

De Shanxi, een provincie in Noord-China, is een onmetelijke hoogvlakte. Er heerst een streng landklimaat en de oogsten zijn er laat en onvoldoende. Het is één en al bijgeloof in het Chinese keizerrijk en talloze martelaren hebben er hun bloed vergoten ter wille van de evangelisatie. Zo'n dertig jaar voor de komst van de Franciscanessen van Maria werden tien Dochters van Liefde in Tien-Tsin vermoord.

«Wat heerlijk...!»

Op 12 maart 1899 schepen veertien franciscaner missiezusters van Maria in Marseille in naar China. Moeder Marie-Hermine en zes metgezellinnen hebben als bestemming het opzetten van de missie van Taï-Yuan-Fou, een stad van ongeveer 300.000 inwoners. Het zijn drie franciscanessen, twee Italiaansen en een Belgische en een Hollandse. In de tussenhavens worden ze verwelkomd door religieuzes van verschillende congregaties. «Wat heerlijk, die onderlinge naastenliefde, vooral op missiereis!» tekent een erkentelijke Moeder Hermine-Marie op. Ze bereiken de plaats van bestemming op 4 mei 1899. De residentie van Taï-Yuan-Fou is in feeststemming: 200 weesmeisjes, vijf of zes franciscaner paters wachten de reizigsters op. Nauwelijks zijn ze aangekomen of ze moeten al met spoed een arm Chinees meisje verbinden met zo'n afschuwelijke laag schurft op het hoofd dat het bot door de wonden heen te zien is. Het vervolg is van dezelfde aard: een kind van acht jaar met tyfus dat honderd dagen niet gewassen noch verschoond is. Dagelijks worden er twaalf tot vijftien verlaten kinderen naar de residentie gebracht.

Heel dichtbij het voorlopig klooster van de franciscaner Missiezusters van Maria bevindt zich het weeshuis dat wordt geleid door autochtone religieuzes. De instelling moet nodig worden georganiseerd: orde, hygiëne en de gewoonte te werken ontbreken er ten enen male. De Chinese religieuzes geven blijk van een zeker wantrouwen ten aanzien van de nieuwe gebruiken die de franciscanessen invoeren. Hen helpen vooruitgang te boeken is de taak van Moeder Hermine-Marie die schrijft: «We moeten langzaam te werk gaan want ze houden aan hun eigen ideeën vast en kunnen vanzelfsprekend niets anders onderwijzen dan de gewoontes van het land». De franciscanessen leren de weesmeisjes breien, hoe de naaimachine te gebruiken en hoe ze kant moeten vervaardigen. Maar het klimaat van het land eist zijn tol van de nieuwkomers: ze worden weldra door ziekten gekweld. «Wat er ook moge gebeuren, schrijft Moeder Marie-Hermine, we berusten geheel en al in wat God van ons wil en zijn in de handen van de Meester; Hij alleen mag beschikken over ons leven... Het kruis van het missionaire leven moet blijmoedig worden gedragen».

De helft van mijn leven

Op 2 augustus 1899 wordt het Allerheiligst Sacrament voor het eerst uitgestald in de kapel van het weeshuis. Moeder Marie-Hermine verklaart tegenover de Pater Procureur van de Missie: «De aanbidding van het Heilig Sacrament is de helft van mijn leven; de andere helft bestaat uit het bemind maken van Jezus en het winnen van zielen voor Hem». De weesmeisjes reageren niet zoals verhoopt op de zorgen van de missiezusters: «De eerste stap die wij hebben gezet in dit missiewerk is niet nagevolgd, bekent de Moeder Overste bedroefd». De Chinese religieuzes die op de kinderen passen begrijpen niet dat werken heel goed is voor deze meisjes die gewend zijn de hele dag niets uit te voeren. De zusters zullen nog veel geduld en diplomatie moeten tonen om de situatie ten goede te keren. Maar na een paar maanden van nederige arbeid en nadat ze de harten hebben gewonnen door hun zachtmoedige optreden en vastberadenheid, nemen de franciscanessen de gehele leiding over het weeshuis op zich en wordt er veelbelovende vooruitgang geboekt. Niettemin is het ziekenhuis dat men voornemens is te bouwen en hun toe te vertrouwen nog altijd niet meer dan een project op papier. «Verlangen naar de Hemel volstaat niet, verzucht Moeder Marie-Hermine, we moeten hem vooral verdienen».

In al haar angsten krijgt ze nog een andere klap te verduren: «Mijn vader is gevaarlijk ziek, schrijft ze. Ach! Mijn verdriet is minder groot om het lichaam dan om de ziel! Reeds lang is hij niet meer praktiserend. Wat zal er van hem worden? Zal hij de genaden ontvangen van de laatste sacramenten?... Zal mijn trouw voldoende zijn om het hart te raken van de Opperste Rechter? In mijn gekweldheid neem ik mijn toevlucht tot de Moeder der Smarten en heb het volste vertrouwen in haar die men nooit tevergeefs aanroept».

De twintigste eeuw begint echter met opstand en hongersnood. De jonge keizer van China heeft geprobeerd in zijn land de technische vooruitgang en de Europese beschaving in te voeren: scholen, spoorwegen, industrie enz. Maar deze radicale veranderingen brengen het volk van de wijs, gehecht als het is aan zijn traditie en zijn onafhankelijkheid. Daar komt nog een periode van schrikbarende droogte bij, welke voedselschaarste met zich meebrengt. De geheime genootschappen in het land buiten de onvrede uit. Daaronder bevindt zich de sekte van de Boxers (van het Engelse woord «box», klap) die jongeren werft, meisjes en jongens tussen twaalf en vijftien jaar, die worden opgehitst tegen de Europeanen en de christenen. Brand, plundering en doodslag zijn de gevaren in een groot deel van het keizerrijk.

In april 1900 zet een nieuwe gouverneur (of onderkoning) met de hulp van de Boxers de bevolking van Shanxi op tegen de christenen die de schuld hebben gekregen van de hongersnood. De bisschop stelt de religieuzes voor te vluchten. Moeder Marie-Hermine antwoordt in hun naam: «Om de liefde van God, belet ons niet te sterven samen met jullie. Als onze moed te gering is om weerstand te bieden aan de wreedheid van de beulen, vertrouwt u er maar op dat God die ons deze beproeving toestuurt ons ook de kracht zal schenken er ons zegevierend uit te redden. Wij vrezen noch de dood, noch de folteringen waarmee de woede van de onderkoning ons bedreigt. We zijn hier gekomen om de naastenliefde in praktijk te brengen en, indien nodig, ons bloed te vergieten voor de liefde tot Jezus Christus. We smeken u dan ook met tranen in de ogen ons niet de palm te ontnemen die de goddelijke barmhartigheid ons van hoog in de Hemel aanreikt».

Op 27 juni stelt een ultimatum van de gouverneur een verbod in voor de christenen zich op welke plek dan ook te verenigen om te bidden. Op 5 juli vaardigt de onderkoning een verordening uit die een beslissend licht werpt op de ware beweegredenen van de slachtpartij die daarop volgt: «Doordat de christelijke religie losbandig en wreedaardig is en de geesten veracht en de volken tiranniseert, kunnen de brandstichtingen en de bloedbaden van de Boxers niet lang meer uitblijven». De nacht daarop laat Yu-Hsien de groep slachtoffers die uit drieëndertig personen bestaat overbrengen naar het huis van de mandarijnse gastvrijheid. Zijn slachtoffers zijn: Mgr.Grassi, Apostolisch Vicaris, Mgr.Fogolla zijn coadjutor, Pater Théodoric, Pater Elie, Broeder André Bauer, vijf Chinese seminaristen, zes franciscaner missiezusters van Maria, zes weesmeisjes, een weduwe van zeventig jaar en negen bedienden van de residentie. De religieuzes en hun weesmeisjes moeten in een vochtige, smerige kamer wonen die veel te klein is om er allemaal in te kunnen. Moeder Marie-Hermine spreekt de gevangen die zich op het martelaarschap voorbereiden moed in en probeert ze de nodige afleiding te bezorgen.

Het verbazingwekkendst

Drie dagen later, op 9 juli, rond vier uur, hoort men buiten geschreeuw en getier. Mgr.Grassi geeft zijn christenen in alle rust een laatste keer de absolutie. De opstandelingen zijn van hun stuk gebracht door die rust en springen op om hun slachtoffers te slaan en hun handen op de rug vast te binden waarna ze naar de plek van executie worden gevoerd. De religieuzes lopen aan het eind van de stoet en zingen vol vuur het Te Deum, hymne van aanbidding en dankzegging, gericht tot de Heilige Drie-eenheid. Wanneer ze op de plek van executie zijn aangekomen moeten de martelaren neerknielen. Er zijn meer dan drieduizend Boxers. De onderkoning is gezeten op zijn troon van Opperrechter. Hij richt zich op woedende toon tot Mgr.Fogolla: «Hoe lang bent u al in China? Al meer dan dertig jaar. Waarom heeft u mijn volk schade berokkend en met welk doel verspreidt u uw geloof? Wij hebben niemand schade berokkend maar velen goed gedaan. Wij zijn hier gekomen om de zielen te redden. Dat is niet waar! U hebt ons veel kwaad gedaan en ik zal u allen ter dood brengen!» Hij springt op en geeft de bisschop tot twee maal toe een klap midden op de borst terwijl hij tegen de soldaten schreeuwt: «Maak ze dood! Maak ze dood!» Alle Boxers storten zich onmiddellijk op de dichtstbijzijnden wier hoofd en leden worden afgehakt. De zes franciscanessen sterven als laatsten; zij bidden en zingen. «Het verbazingwekkendst was wel, aldus een heidense getuige, die «verduivelde christinnen» zingende te zien sterven!»

Op 1 oktober 2000 heeft Paus Johannes Paulus II 120 martelaren van China heiligverklaard, onder wie drieëndertig missionarissen, mannen en vrouwen, onder meer zuster Hermine-Marie van Jezus en haar zes metgezellinnen. «Deze martelaren zijn een voorbeeld van moed en coherent gedrag voor ons», heeft de Heilige Vader onderstreept. Wij zijn inderdaad niet allemaal geroepen verre streken te gaan evangeliseren, maar wij hebben allemaal de taak om rondom ons getuigenis af te leggen van de waarheid van Christus en zijn Kerk, door een heilig leven te leiden en ware naastenliefde te betrachten jegens onze naaste, wie hij ook moge zijn. Laten we de H. Jozef vragen voor ieder van ons deze missionnaire geest te verkrijgen in de gewone daden van het dagelijks leven en de vervolgde Kerk in China te ondersteunen.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.