Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
16 november 2022
feest van h. Gertrudis van Helfta, mgd.


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«In zijn Apostolische Exhortatie over de heilige Jozef, brengt de heilige Paus Johannes Paulus II in herinnering dat Maria na de verloving met Jozef en vooraleer ze gingen samenwonen «zwanger bleek van de heilige Geest... Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, dacht hij erover» in die omstandigheden «in stilte van haar te scheiden» (Mt 1,19). Hij wist niet hoe zich te gedragen tegenover het wonderlijke moederschap van Maria... «Terwijl hij dit» dus «overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer die tot hem sprak: Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de heilige Geest. Zij zal een zoon ter wereld brengen, die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden (Mt 1,20-21)» (Redemptoris custos, 15 augustus 1989, nrs 2-3). Emilie de Vialar heeft in een museum van Toulouse, innig naar deze verschij-ning van de engel Gabriël aan de heilige Jozef gekeken en kwam er onder de indruk van. In 1832, zou zij aan een nieuwe religieuze congregatie de naam geven, «Heilige Jozef van de Verschijning».

Alleen in mijn kamer...

Op 12 september 1797, kwam in Gaillac in het bisdom Albi (departement van de Tarn), een meisje ter wereld, Anne-Marguerite-Adélaïde-Émilie de Vialar, als dochter van baron Jacques-Augustin de Vialar en van Antoinette, geboren Portal. De baron van Vialar, die Voltaire gelezen heeft en de ideeën van de Verlichting genegen is, zonder daarom antigodsdienstig te zijn, zetelt aan het begin van de Revolutie in de gemeenteraad van Gaillac. Hij huwt in 1794, onder het Schrikbewind, maar een geheimpriester zegent het huwelijk in. Emilie wordt als kind aangetrokken door God, maar ook door de wereld en koketterie. Soms is ze niet verlegen voor een leugentje tegen haar ouders om een standje te vermijden. In 1810, gaat mevrouw de Vialar met haar dochter op zoek naar een godsdienstige school in Parijs. Doch, vermoeid door een recente bevalling, sterft zij daar door ziekte. Ze is pas vierendertig. Emilie blijft in de hoofdstad achter en studeert er twee jaar bij de zusters van Onze-Lieve-Vrouw. Daar doet zij ook haar eerste Communie. Als zij in 1813 naar Gaillac terugkeert, is zij een mooi, jong meisje van zestien. Zij zoekt afleiding op mondaine recepties en laat de sacramenten achterwege. In 1815, valt haar echter een bijzondere genade te beurt: «Op een dag, helemaal alleen op mijn kamer, was ik in vervoering door God». Toch biedt zij weerstand aan de genade, tot zij zich het jaar daarop tijdens een missie in de parochie bekeert: zij wordt «op een avond aangegrepen door grote vrees voor Gods oordeel». Zij biecht en gaat te communie. Het is gedaan met het mondaine leven, met oppervlakkige gesprekken en kwaadsprekerij.

Haar ogen gaan open en Emilie wordt zich bewust van de armoede rond haar. De stad Gaillac telt ongeveer achthonderd armen; de meeste van hen, bedelaars. Deze «sociale lepra» wekt haar medelijden en toewijding op. Zij gaat zieken bezoeken en brengt hun warme bouillon, kleren en geneesmiddelen. Uiteindelijk nodigt ze hen thuis uit, tot groot ongenoegen van haar vader. Ook de bekering van de zondaars en de terugkeer van de protestanten naar het katholicisme, spreken haar aan. Daarvoor doet zij veel lichamelijke verstervingen, maar het ingetogen gebed lukt haar niet. Dan spreekt de Heer in haar binnenste: «Blijf in Mijn aanwezigheid. Ik zal je er terug-roepen als je afgedwaald bent». Op een dag ziet zij in aanbidding voor het tabernakel in de Sint-Petruskerk, de gekruisigde Jezus afgebeeld. Emilie voelt zich geroepen om haar leven helemaal aan God te wijden. Ondanks het verlangen van haar vader, geeft zij geen enkele blijk te willen huwen. Toch blijft zij thuis om hem niet te alleen te laten, want zonder haar zou hij iedere christelijke praktijk achterwege laten. In 1822, op de leeftijd van vijfentwintig, legt zij een privégelofte van maagdelijkheid af. Zij wordt in haar binnenste twee aantrekkingspolen gewaar die haar te kennen geven dat God haar roept: thuisverzorging van zieken en missionering in heidense landen.

Emilie krijgt een grote erfenis van haar grootvader. Met drie anderen koopt zij in Gaillac een huis om de congregatie te huisvesten die zij willen stichten. Zij verlaat dan het vaderlijke huis, maar laat haar vader niet in de steek en bezoekt hem dagelijks. Koelheid is zijn enige dank. Op kerstdag 1832, ziet het instituut «Heilige Jozef van de Verschijning» het daglicht. Het heeft als doel voor armen en zieken te zorgen. Roepingen stromen toe. Zes maanden later zijn de zusters al met zesentwintig. Hun kleding is bescheiden: een kleed van zwarte wol, een schort met bovenstuk en het witte hoofddeksel van de vrouwen uit die streek. Zij hebben slot noch tralies, wat aanleiding geeft tot kletspraatjes. De nieuwe zusters worden opgemerkt door de burgerlijke autoriteiten en zijn bereid kosteloze meisjesscholen te openen. In januari 1834, legt de stichteres aan de aartsbisschop van Albi een eerste reglement voor, dat hij het jaar daarop zal goedkeuren. De naam «Heilige Jozef van de Verschijning» verwijst vooral naar de verschijning van de aartsengel Gabriël aan de heilige Jozef, maar verwijst misschien ook naar een verschijning van de heilige Jozef die de stichters zou gehad hebben in een moment van ontmoediging.

De sympathie winnen

Spoedig krijgen de zusters een belangrijk verzoek. In 1830, had de Franse marine voet aan wal gezet in Algerije, toen nog een haard van piraterij in heel het Middellandse Zeegebied. Augustin de Vialar, broer van Emilie en officier, had zich als kolonist in het gebied van Boufarik bij Alger gevestigd, waar de rust nog niet helemaal was teruggekeerd. Zijn principe luidde: «Men moet de inheemse bevolking niet door militaire macht bedwingen, maar ze voor ons winnen door de weldaden van de beschaving». Hij laat op zijn kosten een ziekenhuis bouwen dat voorbehouden is voor zieke bedoeïenen en vraagt zijn zuster hem te komen helpen. Op datzelfde ogenblik richt de stadsraad van Alger aan Emilie een officieel verzoek voor het ziekenhuis van Alger. Mgr. de Gualy moedigt haar aan te vertrekken. De stichteres scheept met drie zusters in en gaat op 3 augustus 1835 aan land, terwijl een cholera-epidemie woedt. De zusters geven belangloos alles van zichzelf en winnen onmiddellijk de sympathie van de moslimbevolking, te meer omdat zij geen enkele subsidie krijgen en de congregatie helemaal is aangewezen op het fortuin van de Moeder. Deze richt een betalend pensionaat op voor meisjes van welgestelde families waarmee een kosteloze school gefinancierd wordt, wat onmiddellijk succes heeft.

Moeder Emilie die in Gaillac tot algemene overste werd verkozen, opent in 1838 vele huizen in Algerije. Hetzelfde jaar verkrijgt de Franse regering dat Rome pastoor Antoine-Adolphe Dupuch aanstelt tot eerste bisschop van Alger en heel Algerije. Meteen legt deze prelaat niet alleen een grote ijver aan de dag, maar geeft ook blijk van een warhoofdig en dominerend temperament. In 1840, maakt een stichting van Emilie in Constantine hem kwaadwillig. Hij wil de zusters namelijk onder zijn exclusieve autoriteit plaatsen door zelf de benoemingen te doen en aan de zusters geestelijke leiding geven. De Romeinse geest van Moeder Emilie bevalt hem geenszins, vooral omdat zij hem niet als enige overste van haar congregatie wil erkennen, die zich op verschillende plaatsen ontwikkelt. Vanaf 1839, onderwerpt de bisschop van Alger de zusters aan talrijke plagerijen en disciplinaire maatregelen (verbod op Misvieringen in de kapellen van de zusters, weigering van de sacramenten). Ondertussen wijden Moeder Emilie de Vialar en haar zusters zich aan het apostolaat met de steun van zowel de christelijke als de islamitische of joodse bevolking, waarvan zij de zieken verzorgen en de meisjes onderwijzen.

In 1840, stuurt Mgr. de Gualy, Emilie de Vialar naar Rome om aan de Paus de canonieke erkenning van het instituut te vragen. Ondanks het gunstige onthaal door Gregorius XVI, zal de stichteres die achttien maanden in de eeuwige Stad blijft, door de manoeuvres van de bisschop van Alger slechts een «lovend decreet» krijgen. In 1842, zal een petitie ten gunste van de zusters, die ondertekend wordt door honderddrieëndertig islamitische notabelen en de steun geniet van de Heilige Stoel, de burgerlijke regering niet beletten om de zusters van de Heilige Jozef uit Algerije te verjagen, en dit onder invloed van Mgr. Dupuch. Op een avond, terwijl zij eten geven aan de zieken, worden de achttien zusters van het armenhuis van Alger aangemaand onmiddellijk plaats te maken voor zusters van een andere congregatie. «Waarom wenen jullie? vraagt Moeder Emilie aan haar zusters. Het is slechts een beproeving... Ons Heer heeft veel meer geleden dan wij!» De Voorzienigheid laat toe dat de dingen keren, en de bisschop die door de financiering van zijn goede werken, gebukt gaat onder schulden en opgejaagd wordt door zijn schuldeisers, zal door Augustin de Vialar in Alger ondergebracht worden. Moeder Emilie zal dit barm-hartige gebaar van haar broer goedkeuren. Doch, haar verzoek tot schadeloosstelling voor de enorme bouw- en onderhoudskosten die Mgr. Dupuch in Algerije had opgelopen, stoot op de administratieve traagheid van de Franse regering. De stichteres verdraagt deze tijdelijke financiële ondergang met overgave en vertrouwt op de Goddelijke Voorzienigheid.

Beleefde weigering

In Gaillac wordt Moeder Emilie door Mgr. de Jerphanion, de nieuwe aartsbisschop van Albi, wantrouwig bekeken. Ongeduldige schuldeisers hadden hem voor haar gewaarschuwd. Zij gaat dan naar Parijs om de burgerlijke erkenning van haar congregatie te vragen. Ondanks de lof voor het werk in Algerije, geeft de minister van justitie haar een beleefde weigering: de regering meent dat Frankrijk al genoeg religieuze congregaties telt. Toch volgen vanaf 1840 stichtingen in Tunesië en in 1844 komen er stichtingen in Rome en op Cyprus, en het jaar daarop een derde op Malta. Daar zijn de roepingen overvloedig en worden scholen geopend. Ook in Griekenland volgt een stichting. De onophoudelijke reizen die de stichteres moet ondernemen, ondermijnen haar gezondheid en verplichten haar tot rust.

In 1846, sterft baron de Vialar een stichtelijke dood, bijgestaan door zijn dochter en na de laatste sacramenten vroom ontvangen te hebben. Maar in Gaillac, weigert de vijandig gezinde geestelijkheid aan Moeder Emilie de heilige Communie. Zij gaat ze ontvangen in een naburig bisdom. Toch geven de jezuïeten van Toulouse haar geestelijke hulp die des te meer gewaardeerd wordt omdat haar instituut vele novicen telt. Het beheer van het tijdelijke van de congregatie komt nu in handen van een twijfelachtige zakenman, Mr. Molis, die de waakzaamheid van Emilie weet te omzeilen. Het duurt niet lang of zij wordt door zijn verduisteringen geruïneerd. Bovendien bemerkt de Moeder dat zuster Pauline, de overste van Gaillac, ongeduldig wordt en tegen haar in opstand komt omdat zij de fondsen niet krijgt die volgens haar nodig zijn. De burgerlijke rechtbank wijst de aanklacht van de stichteres tegen de oplichter af. Zij ziet zich nu verplicht alle opgelopen schulden te betalen en gebruikt daarvoor de erfenis van haar vader. Een beproeving, die zij God aanbiedt. Het rechtsgeschil loopt pas in 1851 ten einde, wanneer Molis het laatste vonnis door bedrog weet te manipuleren, wat Emilie de Vialar en haar familie zal ruïneren. «Ik heb een grote les geleerd, schrijft zij aan haar geestelijke vader: dat men namelijk niet bovenmatig naar tijdelijke voordelen mag verlangen en dat men bij alles in de Heer moet berusten... Er is altijd vrede in mijn geest, ook als mijn hart bedrukt is. Hoe goed is God voor degenen die Hem verlangen te beminnen! Deze Goede Vrijdag, werd ik in Zijn uitgestorte liefde ondergedompeld».

De dageraad van een heel mooie dag

Ter gelegenheid van een reis naar Rome wordt zij buitengewoon goed onthaald door de nieuwe Paus, Pius IX, die haar belooft de congregatie snel goed te keuren. De vijandige gezindheid van de geestelijkheid van Gaillac en de onverschilligheid van de aartsbisschop van Albi verplichten haar echter het noviciaat van haar congregatie naar een ander bisdom te verplaatsen. In 1847, vestigen Emilie en haar zusters zich in Toulouse. Beproefd door het verlies van meerdere zieke zusters, door financiële zorgen en de kleingeestigheid van sommige zusters, ziet de overste de schuld in haar vermoeidheid en gaat haar gezondheid achteruit. Maar sterk in haar geloof, ontwaart zij in de gebeurtenissen tekens van hoop: «Wat mij bij al mijn verdriet troost, is dat God alle tegenwerking toelaat voor een groter goed, en dat Hij iets bijzonders op het oog heeft voor ons welzijn... Te midden van deze kruisen en ongetwijfeld door middel daarvan, kent ons huis de dageraad van een heel mooie dag». Moeder Emilie wordt getroost door stichtingen in het Heilig Land en laat de overste van het klooster in Jeruzalem terugkomen om de Arabische taal te onderrichten aan de jonge roepingen, die bestemd zijn voor het Nabije Oosten. Hetzelfde jaar bezoekt zij Libanon en sticht daar een school om de missie van de jezuïeten in Zahle bij te staan. Daarna stuurt zij op vraag van een Italiaanse priestercongregatie, zes Engelstalige zusters naar Birma. Moeder Emilie weet dat haar zusters ondanks de moeilijkheden bereid zijn, de Blijde Boodschap van de menswording van Gods Zoon naar een ver heidens land te brengen. Zij geloven in de bescherming van de heilige Jozef die «de meest onmogelijke dingen mogelijk kan maken» (H. Franciscus van Sales). Deze verre stichting wordt gefinancierd door het werk van de Propaganda Fidei, die in Lyon gesticht werd door de eerbiedwaardige Pauline Jaricot. Bij de gevaarlijke doortocht van de landengte van Suez (het kanaal bestond toen nog niet), worden de zusters in hun wagentje begeleid door weinig betrouwbare gidsen. Maar op ieder moeilijk ogenblik ontmoeten zij een goede oude man die hen te hulp komt en geruststelt: «Ik ben het, mijn kinderen, vrees niet, ik ben er!». Deze man begeleidt hen tot aan de boot in Suez en verdwijnt. De zusters zullen hem zonder aarzelen identificeren met de heilige Jozef, hun hemelse patroon.

«Deze bescherming (van de heilige Jozef), schreef de heilige Paus Johannes Paulus II, moet nog steeds ingeroepen worden en is nog altijd noodzakelijk voor de Kerk, niet alleen om haar te verdedigen tegen de gevaren die oprijzen, maar ook en vooral om haar te steunen in haar hernieuwde inzet voor de evangelisatie in de wereld en voor de nieuwe evangelisatie in die landen en naties waarin de godsdienst en het christelijke leven eens zeer bloeiend waren» en die nu zwaar op de proef gesteld worden (...) Om de boodschap van Christus voor het eerst te verkondigen of opnieuw te brengen waar zij verwaarloosd of vergeten wordt, heeft de Kerk een bijzondere kracht uit den hoge (Lc 24,49) nodig, die zeker een gave van de Geest van de Heer is, maar niet los staat van de voorspraak en het voorbeeld van zijn heiligen. De Kerk vertrouwt niet alleen op de zekere bescherming van Jozef, maar ook op zijn voortreffelijk voorbeeld dat de afzonderlijke levensstaten overstijgt en voorgehouden wordt aan heel de christengemeenschap, welke ook de conditie en de taken van iedere gelovige daarin zijn» (ibid., nrs 29-30).

Raad en steun van een heilige

In 1852, wordt een stichting gedaan in Trabzon, Turkije. De Zusters van de Heilige Jozef zijn nu aanwezig in heel het Ottomaanse Rijk, van Noord-Afrika tot aan de Zwarte Zee. Het moederhuis van de congregatie kan echter niet in Toulouse blijven en de bisschop van Marseille, de heilige Eugène de Mazenod, stichter van de Oblaten van de Onbevlekte, neemt het voor haar op en geeft de stichteres raad en steun. In 1853, erkent hij de congregatie. De erkenning door Rome komt pas na de dood van Emilie, in 1865. De constituties van de congregatie preciseren: «De Zusters van de Heilige Jozef van de Verschijning wijden zich aan het onderwijs van jonge meisjes uit de welgestelde klasse mits een kleine vergoeding, die hen zal toelaten zieke armen van hun parochie gratis te verzorgen en zich te wijden aan alle werken van liefdadigheid waarvoor de diocesane bisschop hen zal willen te werk stellen».

Twintig jaar na de stichting, ziet Moeder Emilie de Vialar, verzadigd van materiële en spirituele beproevingen, haar werk op onverhoopte manier groeien: in 1856 telt zij namelijk tachtig huizen waarvan één in Australië. Toch ziet de stichteres zich verplicht haar schuldeisers te bedaren, het huis van de familie te verkopen en daarna het huis van Gaillac – het eerste klooster van de Zusters van de Heilige Jozef.

Na jaren van zeer pijnlijke innerlijke kwellingen, stelt de stichteres vast: «De Goddelijke Voorzienigheid heeft aan de beproevingen een einde gemaakt. Door mijn leeftijd is Zij verplicht de kruisen te verzachten die de Heer mij in Zijn liefde heeft willen toewijzen». Te midden van duizenden wereldse zaken, vindt haar ziel vrede in de gave van zichzelf: «Aan de Heer behagen, Hem eer brengen, is dat niet het hoogste goed?». De stichteres zal het verdriet kennen van de voortijdige dood van vele zusters, als slachtoffer van tropische ziekten. Zij legt zich echter toe op de ondersteuning van lokale oversten, informeert hen bijvoorbeeld over de verzorging van malaria, zonder hen daarbij het nodige initiatief uit handen te nemen: zij krijgen in de verschillende landen de nodige ruimte om de gebruiken in hun huizen aan te passen aan de plaatselijke toestand.

«Wij hadden brood!»

In 1854, begeeft de nieuwe bisschop van Alger, Mgr. Pavy, zich naar Marseille om de stichteres te ontmoeten en haar zusters te vragen voor zijn bisdom. Moeder Emilie stemt met deze christelijke «wraak» in: terugkeren naar Algerije, na er verjaagd te zijn, en zonder het verleden ter sprake te brengen... In oktober 1855, krijgt Moeder Emilie het decreet van de wettelijke erkenning van haar instituhaaut, wat onmisbaar is in een land met een concordaat. De congregatie zal voortaan in alle legaliteit materiële bezittingen kunnen hebben. De stichteres betreurt de geldschaarste niet die de Zusters van de Heilige Jozef verankert in de armoede van de Heilige Familie van Betlehem. «Als ik niet arm geworden was, had ik de congregatie niet kunnen stichten... Alles moet gemerkt zijn door het zegel van het Kruis. Men begrijpt het geluk niet dat besloten ligt in de armoede uit liefde voor Christus... God staat ons altijd bij» (Brief van 1855). Zij geeft aan haar zusters het voorbeeld, door zelfs haar eigen kleren weg te geven. Al verwacht zij veel van de offergeest van haar dochters, toch ontbreekt het Moeder Emilie niet aan menselijkheid. Zij schrijft naar een zuster met een zwakke gezondheid: «Als de baden aan zee u goed doen, aarzel niet en doe het zo veel mogelijk. Het zal u aansterken». Maar haar vreugde bestaat erin lang te bidden en als men haar vraagt: «Wat doet u?» antwoordt zij: «Wat ik doe, mijn beste? Ik kijk naar de Liefde van de Heer!». Enkele dagen voor haar dood, ontvangt de overste in Marseille een arme die honger lijdt. Zij geeft hem het beetje brood dat er die dag nog is. Aan de protesterende keukenzuster antwoordt zij: «Stil, mijn beste, kalmeer u, die man heeft honger en hij moet eten. De Heilige Jozef zal ons te hulp komen». De zuster zal getuigen: «Ik weet niet hoe, maar zeker is dat we brood hadden voor het avondeten».

Op 24 augustus 1856, sterft de stichteres onverwacht op de leeftijd van achtenvijftig jaar, door een beknelde hernia, het gevolg van een ongeval in haar jeugdjaren, toen zij een zware zak bloem naar de armen versleepte. Zij werd op 24 juni 1951 door Paus Pius XII heilig verklaard. Haar feestdag valt op 24 augustus. In 2017, telde haar congregatie 829 zusters in 144 huizen en 24 landen. De zusters worden geconfronteerd met toestanden die dikwijls moeilijk en gevaarlijk zijn, maar zij beleven dit naar het woord van de engel Gabriël aan de Heilige Jozef: «Vrees niet!».

De heilige Emilie had als leuze: «De immense liefde van God voor de mensheid bekendmaken en meewerken aan de zending waarvoor Jezus op aarde is gekomen». Het Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk legt uit wat deze zending is: «ons, zondaars, met God te verzoenen; om ons zijn oneindige liefde te doen kennen; om voor ons voorbeeld van heiligheid te zijn; om ons deel te laten krijgen aan Gods eigen wezen» (nr. 85). Mogen ook wij dit mooie programma verwezenlijken. Moge sint Jozef, de bruidegom van Maria daartoe «voor allen een uitzonderlijke meester worden in het dienen van de heilszending van Christus, wat in de Kerk een taak is voor ieder en voor allen: voor echtparen en voor ouders, voor hen die leven van het werk van hun handen of welk ander werk ook, voor degenen die tot het contemplatieve leven geroepen zijn zowel als voor hen die tot het apostolaat geroepen zijn» (Redemptoris custos, nr. 32).

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.