Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
17 maart 2022
feest van h. Patricius


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«De opdracht alle mensen te evangeliseren is de wezenlijke missie van de Kerk», schreef Paus Johannes Paulus II. Het groot missionair epos waarvan het Afrikaanse continent in de loop van de laatste twee eeuwen, het toneel is geweest, is een geschiedenis die wij niet mogen vergeten. «De schitterende groei van de Kerk in Afrika en de dingen die er zijn verwezenlijkt zijn in wezen te danken aan de heldhaftige toewijding van generaties onbaatzuchtige missionarissen: dat wordt unaniem erkend. De gezegende aarde van Afrika is bezaaid met talloze graven van die onverschrokken herauten van het Evangelie… De Heilige Schrift nodigt ons ertoe uit: Gedenkt uw leiders, die u het eerst het woord van God verkondigd hebben. Haalt u weer hun leven en de afloop van hun leven voor de geest; neemt een voorbeeld aan hun geloof (Heb 13,7)» (Exhortatie Ecclesia in Africa, 14 september 1995, nrs. 55, 35, 37).

Pater François Libermann is een van de evangelieverkondigers van Afrika. Geboren in Saverne, in de Elzas, op 11 april 1802, is Jacob Libermann het vijfde van negen kinderen van de stedelijke rabbijn, Lazare Libermann. Kort daarop besneden, wordt hij opgevoed in de striktste joodse orthodoxie. Delicaat en breekbaar, zeer gevoelig, zelfs bangelijk, gedwee en zachtmoedig, verlegen maar zeer intelligent, blijkt het kind tevens begiftigd met een praktische geest en doortastende wilskracht. De vader ziet in hem zijn opvolger. Jacob verliest tot zijn groot verdriet op elfjarige leeftijd zijn moeder. Tot zijn twintigste leeft hij als praktiserend Israëliet en leidt een deugdzaam leven, maar hij neemt aanstoot aan de strengheid van de rabbijnen. In 1824 zet hij zijn opleiding voort aan een Israëlitische hogeschool in Metz, waar hij niet de goede ontvangst krijgt die hij had verwacht, vooral van de kant van een van de leraren die leerling van zijn vader was geweest. Hij verdiept er zijn kennis van de Wet en de Profeten: met zorg leert hij ook Frans en Latijn, twee talen die hem later van groot nut zullen zijn.

Alle vrees valt weg

Tijdens zijn verblijf in Metz hoort hij van de bekering van zijn oudste broer Samson, die is gedoopt evenals zijn vrouw, in de katholieke Kerk, op 15 maart 1824. Hij schrijft die bekering toe aan natuurlijke motieven en neemt het zijn broer voornamelijk kwalijk vanwege het verdriet dat deze daardoor zijn vader doet. Hij blijft evenwel de correspondentie met hem onderhouden, waarin vaak de bewijzen van de waarheid van het katholiek geloof worden aangesneden. In november 1826 ontmoet hij in Parijs Paul-Louis (David) Drach, voormalig rabbijn uit de Elzas en bekeerd tot het christendom, die voor hem een kamer vindt in het Collège Stanislas. Weldra zit Jacob er alleen, met tegenover zich de Doctrine chrétienne en l’Histoire de la Religion avant la venue de Jésus Christ van eerwaarde Lhomond (†). Het levert een eerste “bekering” op: de intellectuele overtuiging dat de Kerk de volledige geopenbaarde waarheid in het bezit heeft. «Dat moment, zo zal hij later schrijven, was bijzonder pijnlijk», want spontaan voelt hij zich nog verbonden met het geloof van zijn voorvaderen. Denkend aan de God van mijn vaderen, viel ik op mijn knieën en bezwoer Hem dat Hij zijn licht zou laten schijnen op de ware godsdienst. De Heer die hen nabij is die Hem diep in hun hart aanroepen, verhoorde mijn gebed. Terstond werd het me duidelijk en zag ik de waarheid. Het geloof doordrong mijn geest en mijn hart. «Die genade gaat zo diep dat hij al de dag voor Kerst van hetzelfde jaar het doopsel ontvangt en daarbij de naam François aanneemt. Bij die gelegenheid schenkt de Heer hem een groot vertrouwen in zijn almacht; François ontvangt ook de genade van een vurige liefde voor de Allerheiligste Maagd Maria. Op Kerstdag doet hij zijn eerste Communie: «Alle onzekerheden, al mijn vrees vielen plotsklaps weg.» Hij is in zijn vijfentwintigste levensjaar. Hij kondigt zijn vader zijn bekering per brief aan, maar het levert van diens kant alleen maar het grootste onbegrip op.

François wil graag priester worden en wordt in 1827 toegelaten tot het Parijse Saint Sulpice Seminarie. «Ik ben altijd maar blij, altijd gelukkig, schrijft hij aan zijn broer Samson; mijn hart is steeds in staat van volmaakte rust en niets zal die vredigheid kunnen verstoren.» Hij zal in feite die vredigheid om zich heen uitstralen. Wanneer hij Superieur is, zal hij zijn missionarissen schrijven: «Geloof niet dat het ideaal van de missionaris is om altijd in beweging, altijd in uitbundige stemming te zijn. Je zult zeker veel handelen, maar met de vrede in het hart. Als je opgewonden, verward, onverdroten bent, is dat het teken dat je Jezus al vergeten bent.»

Dan begint de epilepsie op te spelen, een ziekte die hem lange jaren op de proef zal stellen. Ondanks de eerste crises verloopt het jaar 1828 betrekkelijk goed, en de resultaten van zijn studie zijn uitzonderlijk; maar aan het eind van het volgend jaar wordt hij geveld door een hevige crisis die geen enkele twijfel laat bestaan omtrent de ernst van zijn toestand. In het vervolg treden weer periodes van herstel op en mettertijd lukt het hem de crisis te voorzien. Hij zal leren voor zichzelf te zorgen en ten opzichte van wat hij zijn «dierbare ziekte» noemt de nodige kalmte en gelijkmatigheid van ziel te bewaren. Het kerkelijk recht in die tijd stond niet toe dat een epilepticus tot het priesterschap werd toegelaten. Vanwege zijn goede invloed op de seminaristen staat men François, die verklaart niet te kunnen terugkeren in de wereld, echter toe in het sulpiciaans huis in Issy-les-Moulineaux te blijven. «Ik ben blij geen andere bron te hebben dan God alleen», verklaart hij. Zes jaar lang is hij de assistent van de econoom van het huis en zet tegelijkertijd zijn studie voort. Men vertrouwt hem verschillende materiële werken toe, evenals de opvang van nieuwe seminaristen en de geestelijke zorg voor het huispersoneel. Zijn invloed op de seminaristen is aanzienlijk. Van die tijd dateren zijn eerste brieven met geestelijke leiding. In een van die brieven schrijft hij: «Het groot principe van het geestelijk leven is de dingen zo veel mogelijk vereenvoudigen. Hoe eenvoudiger en uniformer ons gedrag is, des te volmaakter is het.»

Een grote onbezonnenheid

In 1837 dringt men eropaan dat hij naar Rennes gaat, naar de Eudisten (congregatie die is gesticht door Jean Eudes in 1643) om daar de functie te vervullen van assistent novicemeester. Hij verovert snel het vertrouwen en de achting van de jonge religieuzen evenals van de superieuren, maar hij voelt zich noch nuttig, noch op zijn plaats. Hij blijft er toch twee jaar. Twee seminaristen, Frédéric Le Vavasseur, een Creool uit La Réunion, en Eugène Tisserant maken hem gescheiden deelgenoot van hun plannen voor de evangelisatie van de Zwarten. François merkt dan dat de Heilige Geest hem roept mee te werken aan dat missiewerk. De jongelui vragen hem hun missieproject aan te passen aan de regel van de Eudisten. Langzaam maar zeker, zonder het bewust te willen, neemt François de leiding in de onderneming zoals die vorm heeft gekregen op 28 juli 1839. Hij wenst de goedkeuring van deze intuïtie te krijgen van de Heilige Stoel, maar al zijn medewerkers zijn niet zijn mening toegedaan: hij is er diep door ontredderd, een ontreddering waar pas een einde aan komt aan de voeten van Notre-Dame de Fourvière in Lyon. «Ik heb Rennes voor altijd verlaten, schrijft hij aan zijn broer Samson. Dat is een grote onbezonnenheid – om niet te zeggen een grote dwaasheid – volgens hen die de dingen beoordelen als mannen van deze wereld. Ik had daar een zekere toekomst, had genoeg om van rond te komen en kon zelfs een zeker eerzaam bestaan leiden. Maar wee mij die probeert het gemakkelijk te hebben op deze aarde en geëerd en geacht te worden. Onthoud één ding: deze aarde gaat voorbij, het leven dat we er leiden duurt maar even… Wees totaal niet bang voor mij; erken dat ik de gelukkigste man ter wereld ben, omdat ik niet meer dan God alleen heb!»

In januari 1840 komt hij in Rome aan. Daar ontmoet hij weer Meneer Drach die dan bibliothecaris van de Congregatie voor de Geloofsverbreiding is. Beiden krijgen een audiëntie bij Paus Gregorius XVI, op 17 februari. François bidt veel in de basilieken van Rome, op de graven van de Apostelen en overpeinst zijn opdracht als missionaris. De maand daarna biedt hij de Congregatie een memorandum aan. Begin juni hoort hij dat zijn project voor een missiewerk voor de Zwarten gunstig is ontvangen, onder voorbehoud dat hij de priesterwijding zou ontvangen. Hij is dan achtendertig jaar oud; doordat hij al geruime tijd geen aanvallen van epilepsie meer heeft gehad wordt de ziekte als genezen beschouwd. François blijft nog een paar maanden in Rome, legt de laatste hand aan de regel die hij in Rennes had voorbereid en schrijft een commentaar op het Evangelie van Heilige Johannes.

«Jij gaat naar de allerarmsten»

Tijdens een bedevaart naar het heilig huis van Loreto, aanvaardt hij de gedachte om priester worden. Wanneer hij merkt dat zijn gezondheid verbetert neemt hij de nodige stappen bij het bisdom van Straatsburg, zijn bisdom van oorsprong. Op 23 februari 1841 gaat hij naar het groot seminarie van Straatsburg. In dezelfde periode doet meneer Brandt, voormalig seminarist van Saint Sulpice, voor de nieuw te vormen congregatie het voorstel een huis te huren in La Neuville, tegenwoordig een wijk van Amiens, en stelt de religieuze aspiranten voor aan zijn oom, Mgr. Mioland, bisschop van Amiens. François Libermann wordt op 10 augustus 1841 in Straatsburg diaken gewijd, gaat naar Amiens en wordt daar door Mgr. Miolad tot priester gewijd op 18 september. De 25e draagt hij een eerste Mis ter dankzegging op in het Parijse heiligdom Notre-Dame-des-Victoires, in aanwezigheid van het merendeel van zijn metgezellen. Het is in zekere zin de Mis voor de oprichting van het instituut dat de naam «Société du Saint-Coeur de Marie» aanneemt. Op 27 september wordt het noviciaat van La Neuville opgericht. Een jaar later bereikt het aantal novices het dozijn, waarvan zeven priesters. In die eerste dagen van de stichting is de armoede groot en meerdere leden slapen op de gangen, maar allen zijn vol vreugde en vrome toewijding.

In maart 1842 koopt Pater Libermann het domein La Neuville en begint met de bouw van twee vleugels en een kapel. Hij zelf doet zowel aan de werkzaamheden in de tuin als aan de geestelijke vorming van de zijnen mee: «Ik ben dienaar van Jezus. Hij wil dat ik alle mensen liefheb zoals Hij ze liefheeft; maar Hij inspireert me tot een grotere en meer tedere liefde voor de zwarte mensen.» De roeping die hij heeft ontvangen van de Heer drijft hem in die richting: «Jij zult zo naar de allerarmsten gaan, hen aan wie niemand denkt.» Voor zijn zonen zal hij schrijven: «Het is niet mogelijk dat jullie heilig worden zonder met alle kracht die in jullie is te werken aan het heil der zielen… Het is nauwelijks mogelijk die zielen te heiligen en jezelf daarbij te verwaarlozen».

«Je hoort tegenwoordig vaak, zo zal Paus Paulus VI schrijven, dat deze eeuw dorst naar authenticiteit. Met betrekking tot de jongeren zegt men dat die een hekel hebben aan gekunsteldheid, aan onechtheid, en vooral op zoek zijn naar waarheid en helderheid. Deze tekenen des tijds zouden ons moeten inspireren tot waakzaamheid. Stilzwijgend of met luide kreten, altijd energiek, vraagt men: Gelooft u echt in wat u verkondigt? Beleeft u wat u gelooft? Preekt u echt wat u beleeft? Meer dan ooit is het op het leven gebaseerde getuigenis een wezenlijke voorwaarde voor de diepgaande werkzaamheid van de prediking» (Evangelii nuntiandi, 8 december 1975, nr. 76). In een commentaar op het vers: Laten we op elkaar letten om ons te stimuleren in de naastenliefde en de goede werken (Heb 10,24), zal Paus Benedictus XVI verklaren: «Dat wil zeggen dat “de ander” met mij verenigd is op een bijzondere manier; zijn leven, zijn heil betreffen mijn leven en mijn heil. Ons bestaan is verbonden met dat van de anderen, in het goede als in het kwade; de zonde evenals de werken van liefde hebben ook een maatschappelijke dimensie» (Boodschap voor de Vastentijd 2012).

Als dienaren voor hun meesters

Na slechts vier maanden noviciaat vertrekt meneer Le Vavasseur naar zijn land van herkomst, het eiland Bourbon (La Réunion). Eugène Tisserand gaat naar Martinique en wacht daar op een gelegenheid om Haïti binnen te komen. Zo werken, amper een jaar na de start van de nieuwe congregatie, sommige leden reeds in het gebied van hun apostolaat. Op 28 september 1842 richt de Heilige Stoel in Afrika het onmetelijk groot apostolisch vicariaat op van Deux-Guinées en Sierra Leone dat zich uitstrekt over achtduizend kilometer kust. Het wordt toevertrouwd aan Mgr. Edward Barron, voormalig vicaris-generaal van Philadelphia (Noord-Amerika). De prelaat treedt in contact met Pater Libermann die hem zeven missionarissen voorstelt om met hem mee te werken. De Pater die zich bewust is van de penibele omstandigheden van hun missie, brengt twintig ton provisie bijeen en eist van de deelnemers dat ze fysiek zijn voorbereid. Op 13 september 1843 schepen de zeven priesters, vergezeld van drie leken, in naar Afrika. «Schud Europa, haar zeden, haar geest van je af… maak je Zwarten met de Zwarten om ze te vormen zoals ze gevormd moeten worden, niet op de wijze van Europa, maar laat hun wat hun eigen is; pas je aan hen aan zoals dienaren zich moeten aanpassen aan hun meesters; aan de gebruiken, de soort en de gewoonten van hun meesters; en dat om hen te vervolmaken, hen te heiligen, van hen beetje bij beetje op den duur een volk Gods te maken. Dat noemt heilige Paulus alles ben ik voor allen, om ze allen te winnen voor Jezus Christus (cf. 1 Kor 9,22).»

Jezus Christus verkondigen is niet in strijd met de eerbied voor de volkeren, maar bevordert die juist: «De Kerk meent dat deze mensenmenigten het recht hebben de rijkdommen van het mysterie van Christus te kennen cf. Ef 3,8) waarin, zoals wij menen, heel de mensenfamilie op de meest volledige en onverwachte wijze alles kan vinden wat zijzelf al tastend vraagt over God, over de mens en zijn toekomstig lot, over het leven en de dood, over de waarheid» (Ecclesia in Africa, nr. 47).

Op 29 november 1843 komen de missionarissen aan in Liberia, waar Mgr. Barron zijn residentie heeft gevestigd: hij zelf is evenwel niet daar om hen te verwelkomen. Onverwijld beginnen de missionarissen geestdriftig aan de studie van de plaatselijke taal. Ze nemen een sobere levensstijl aan met zeer eenvoudige maaltijden. Totaal onervaren, heeft hun geloofsijver, in een land met een equatoriaal klimaat, dramatische gevolgen: in nog geen twee weken worden zeven man ziek. De Pater schrijft aan zijn zonen: «Alle werken die in de Kerk zijn ondernomen en uitgevoerd hebben dezelfde moeilijkheden ontmoet en vaak nog veel grotere, en toch hebben die moeilijkheden de apostolische mannen niet afgeschrikt… Het is altijd in de orde van de Voorzienigheid geweest blijk te geven van moederlijke zorgen te midden van de obstakels, en de gelukkigste resultaten hebben zich gewoonlijk voorgedaan na de grootste moeilijkheden.»

«Loop in zijn ritme!»

Monseigneur Barron besluit alleen Pater Bessieux ter plekke achter te laten met twee metgezellen en de anderen neemt hij mee naar Grand Bassam (tegenwoordig in Ivoorkust): daar bezweek de een na de ander. In september 1844 keert de bisschop, ontmoedigd door deze ramp, terug naar Europa. «Wees voor alles een man die doorzet, zegt Pater Libermann bij zichzelf. Voor Jezus ondernemen we niets zonder moeilijkheden te ontmoeten en God neemt graag de tijd. Loop in zijn ritme.» Pater Bessieux en Broeder Grégoire, enige overlevenden van deze expeditie, begeven zich dan naar Gabon en vestigen zich in Libreville.

De Paters van het Heilig Hart van Maria treden in contact met een andere Franse missiecongregatie, de Spiritijnen, gesticht in 1703 door Claude Poullart des Places (1679-1709), jonge Bretonse aristocraat, tot priester gewijd na afstand te hebben gedaan van een loopbaan in het Parlement van Rennes. Hij verzamelde om zich heen arme studenten die priester wilden worden en zich dienstbaar maken in arme parochies. Zo werden op 27 mei 1703, dag van het Hoogfeest van Pinksteren, de sociëteit en het seminarie van de Heilige-Geest geboren. Vanaf 1816 krijgt het seminarie eveneens de taak alle Franse kolonies te voorzien van een geestelijkheid: de Spiritijnen zijn voornamelijk belast met Europeanen die in Afrika wonen. De door Pater Libermann opgerichte Sociëteit vloeit over van de roepingen, maar heeft geen exacte rechtskundige status; die van Pater Poullart des Places bestaat officieel, maar actieve missionarissen zijn er niet veel en de roepingen zijn schaars. De gelijkvormige doelstellingen maakt het mogelijk een fusie van de twee congregaties te overwegen. Enkele stappen in Rome maken de verwezenlijking van dit plan mogelijk en wel op 28 september 1848. De Congregatie voor de Geloofsverbreiding richt zich tot de twee superieuren en preciseert: «Het is aan u de fusie van uw beider instituten tot een goed einde te brengen en wel zo dat de Congregatie van het Heilig Hart van Maria voortaan ophoudt te bestaan en haar leden en aspiranten geïntegreerd worden in de Congregatie van de Heilige Geest.» Op 3 november hieropvolgend keurt de Geloofsverbreiding de verkiezing van Pater Libermann als superieur van de Congregatie van de Heilige Geest goed; hij zal officieel in Parijs wonen.

In 1846 had Pater Libermann een gebouw dichtbij Amiens aangekocht, ter vervanging van het huis van La Neuville dat te klein was. Hij moest ook een plek zien te vinden waar hij zijn dertig studenten, filosofen en theologen kon ontvangen. Hij koopt de abdij Notre-Dame du Gard, enkele kilometers ten noorden van Amiens. Tijdens zijn reizen door Frankrijk stelt de Pater vast dat vele armen er net zo in de steek worden gelaten als in de missielanden. Hij wenst ze op te nemen binnen het appel dat hij vroeger had ontvangen: «Je zult zo naar de armen gaan, naar hen aan wie niemand denkt», en oriënteert de congregatie op een sociale en religieuze actie onder de arbeiders, die gelijk opgaat met de eigenlijke missieactiviteiten. In mei 1851 stelt hij “Instructies voor de missionarissen” op, een schrift van vierenzestig bladzijden, dat zijn geestelijk testament vormt.

IJver voor de ziele

Aan het eind van hetzelfde jaar wordt hij overvallen door grote vermoeidheid: zijn gezondheid, die altijd al broos was geweest, verslechtert in rap tempo. Pater Le Vavasseur, die aan zijn zijde is teruggekeerd na een mooi apostolaat als missionaris, schrijft dan aan de broer van de zieke, dokter Libermann: «Het is ongeveer dezelfde ziekte als drie jaar geleden. Hij kan bijna niets eten». Op 27 januari 1852 dient men hem het Heilig Oliesel toe. Op de avond van 30 januari spreekt de stichter tegenover de verzamelde communauteit, met moeite deze woorden uit: «Ik zie jullie voor de laatste keer. Ik ben blij jullie te zien. Offer jezelf op voor Jezus, voor Jezus alleen. God is alles, de mens is niets. Geest van opoffering, ijver voor de glorie van God en voor de zielen» Zijn doodstrijd duurt tot 2 februari. Hij blaast de laatste adem uit op het moment dat in de nabijgelegen kapel het Magnificat uit de Vespers van Maria-Lichtmis wordt gezongen. Zijn laatste woorden zijn voor God: «Mijn God, mijn God…» Zijn lichaam rust, sinds 1967, in de kapel van het moederhuis van de Congregatie van de Heilige Geest, in Parijs, rue Lhomond (5e arrondissement) op de Montagne Sainte-Geneviève. Het decreet dat officieel de heldhaftigheid van zijn deugden erkent, wordt gepubliceerd op 19 juni 1910 en verleent Pater François Libermann officieel de titel van “Eerbiedwaardige”.

Pater Libermann verlangde van zijn missionarissen niet alleen een wezenlijke en vergaande inspanning tot inculturatie, maar ook dat zij de Afrikanen lieten deelnemen aan de evangelisatie van hun eigen landen, door de vorming van catechisten, religieuze communauteiten en vervolgens autochtone priesters. Paus Johannes Paulus II spoorde eveneens speciaal de jonge Afrikanen aan: «Ik wil een beroep doen op de jeugd: beste jonge mensen, de synode vraagt jullie de ontwikkeling van je land op je te nemen, de cultuur van je volk lief te hebben en te trachten die weer nieuw leven in te blazen, in trouw aan je cultureel erfgoed, door je wetenschappelijke en technische kennis te verbreden en vooral door te getuigen van je christelijk geloof» (ibid., nr. 115).

Laten we de eerbiedwaardige François Libermann vragen om de genade van een vurige ijver voor de evangelisatie waar het eeuwig heil van talloze zielen van afhangt. Na de Verrijzenis heeft Jezus inderdaad zijn apostelen uitgezonden: Daarop sprak Hij tot hen: Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden (Marc. 16,15-16). «De taak van de evangelisatie moet immers beschouwd worden als de eigen genade en roeping van de kerk en is uitdrukking van haar meest ware aard. De Kerk bestaat om het evangelie te verkondigen verklaarde heilige Johannes Paulus II. Zij bestaat om te evangeliseren. De Kerk vindt immers haar oorsprong in het werk van de evangelisatie van Jezus en de twaalf apostelen… Met de Apostel der Volkeren kan de Kerk zeggen: Ik kan niet anders… dan het evangelie prediken. Wee mij, als ik het evangelie niet verkondig! (1 Kor 9,16)» (ibid., nr. 55).

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.