|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
16 april 2020 feest van h. Benedikt-Jozef Labre |
Op 25 augustus 1845 stelde een jonge missionaris, nog geen priester, zelfs nog geen diaken, zich voor aan Mgr. Provencher, bisschop van de gebiedsdelen van het Grote Noorden, in Canada: «Subdiaken! Maar ik heb priesters nodig! roept de prelaat uit… Ik krijg kinderen toegestuurd terwijl ik behoefte heb aan mannen!» Aan het “kind” tot wie deze tamelijk koele ontvangst gericht was, zal Mgr. Provencher weldra zijn onmetelijk groot diocees toevertrouwen. Dat zal het begin zijn van de evangelisatie van het noorden van Canada door de Oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria (omi), nu bekend onder de naam het witte epos.
Alexandre Antonin Taché is het derde kind van Charles Taché en Louise de la Broquerie. Via zijn vader stamt hij af van Louis Joliette (1645-1700), de ontdekkingsreiziger van de Mississippi; via zijn moeder is hij verwant aan de eerwaardige Marguerite d’Youville, stichteres van de Grijze Zusters die de steun en toeverlaat waren van de wezen van het noorden. Alexandre is geboren op 23 juli 1823 in Fraserville in Quebec en ontvangt het Doopsel op dezelfde dag. Meneer Taché sterft in 1826 en laat zijn vrouw als weduwe van achtentwintig alleen achter. Zij hertrouwt niet; zij voedt haar kinderen op in Boucherville, bij haar ouders, met de hulp van een van haar broers die vrijgezel is. In 1832 vestigt de familie zich op het landgoed Sabrevois. Mevrouw Taché onderhoudt haar grote algemene ontwikkeling door regelmatig te studeren. Terwijl de familie een vredig en vroom leven leidt, wijdt ze haar kinderen in in de plantkunde, de sterrenkunde, geschiedenis en wijsbegeerte.
De invloed van de blik
In september 1833 gaat Alexandre intern naar het college Saint-Hyacinthe, een van de kleinseminaries waar de jeugd van Quebec wordt opgeleid. Alexandre is een briljante leerling en een levenslustige klasgenoot. Hij beëindigt zijn filosofieopleiding op achttienjarige leeftijd voor hij «de Heer aanneemt als deel van zijn kelk en zijn erfgoed» (cf. Ps 15,5), op het grootseminarie van Montreal. De bisschop van die stad, Mgr. Bourget, is juist terug uit het oude Frankrijk, in gezelschap van zes missionarissen oblaten van de Onbevlekte Maagd Maria, die hij heeft gekregen van de stichter van de congregatie, Mgr. Eugène de Mazenod, bisschop van Marseille, om mee samen te werken. De blik van de jonge seminarist is gericht op de missionarissen: «Er zijn blikken die een duidelijke invloed hebben op een heel leven, zo zal hij zeggen: de blikken die ik heb laten vallen op de paters Honorat en Telmon hebben niet weinig bijgedragen aan de richting die mijn leven heeft genomen.» Daarin ontdekt hij inderdaad een roeping om zelf oblaat te worden. In 1844, terwijl hij wiskunde doceert aan Saint-Hyacinthe en tegelijk theologie studeert, maakt hij zijn moeder deelgenoot van zijn plan. Zij stemt er als gelovige vrouw mee in; maar nadat haar zoon is ingetreden in het noviciaat van Longueuil, wordt ze ernstig ziek. Om de genezing van zijn moeder te verkrijgen legt de novice de gelofte af God te dienen in de moeilijkste missies, die van het Grote Noordwesten. De ziekte is plotseling verdwenen en de patiënte is gered.
De gebieden van het Canadese Grote Noordwesten of van Rivière-Rouge, ook wel “aarde van Ruppert” genoemd, beslaan negen keer de oppervlakte van Frankrijk. De blanke bevolking telt nauwelijks vierduizend zielen. De “Engelsen” en de “Fransen”, zo genoemd naar gelang de taal die ze spreken, zijn afkomstig uit zeer verschillende streken; ze dienen de “Honorable Compagnie de la Baie d’Hudson”, maatschappij voor de bonthandel, die enorme winsten maakt en het gezag uitoefent in naam van Engeland. De autochtone bevolking telt vijftienduizend kleurlingen; ze zijn groot en onvermoeibaar, rijden perfect paard en zijn bijzonder bedreven in de jacht. Hun vaders hebben hun voorspeld dat er ongetrouwde mannen in zwarte gewaden zouden komen die hen naar God zouden voeren; de missionarissen voor wie zij de onontbeerlijke gidsen zijn wordt een vriendelijk onthaal bereid. Vijftigduizend inlanders, Indianen geheten, vormen vijf groepen: Algonquins, Assiboines (Sioux), Pieds-Noirs, Montagnais en Eskimo’s. Ze leven van de visserij en van de jacht, ruilen de huiden op de Handelsforten (vestigingen van de Hudson Compagnie) tegen westers materiaal. De indianen van de laagvlakten jagen op bizons; de ontelbare kuddes die goedkoop voeding verschaffen, de promiscuïteit en het feit dat er geen werk is dat veel inzet verlangt zijn de oorzaken van zeer ernstig moreel verval. De indianen uit de bossen wonen bijna altijd in afzondering en zijn voortdurend bezig te overleven; zij omarmen het christendom graag.
De evangelisatie van de aarde van Rupert was al begonnen in 1818, op verzoek van een protestantse Schot, lord Selkirk. Daar hij ervan overtuigd was dat alleen de katholieke Kerk het voortbestaan van de Frans-Engelse kolonie kon garanderen, deed hij een beroep op Mgr. Provencher en een paar priesters die hem hielpen. De kathedraal Saint-Boniface, klein stenen kerkje, maakte indruk op de bewoners. Het rustieke bisschoppelijk paleis kon ook zusters onderdak bieden en bood tevens plaats voor een redelijk gastenverblijf. In 1844 begeeft Mgr. Provencher zich naar Marseille om de hulp in te roepen van Mgr. de Mazenod. Deze kan niets weigeren als het de evangelisatie van de armen betreft en leent Pater Aubert en broeder Taché, die zichzelf voor deze missie had aangeboden.
Bidden op het water
Tussen Trois-Rivières (Quebec) en Saint-Boniface (tegenwoordig voorstad van Winnipeg) strekken zich meer dan tweeduizend kilometer uit die in een kano van boomschors moesten worden afgelegd. Daar deed men tweeënzestig dagen over. De missionarissen vieren de Mis op zondag, maar de andere dagen wordt op het water gebeden; de reis biedt vaak de tijd de grootsheid van de natuur te overpeinzen. De bemanning gaat bij ieder Handelsfort aan wal. De missionarissen ontvangen altijd een warm onthaal van de ambtenaren van de Honorable Compagnie. Wanneer broeder Taché zich in 1845 meldt bij Mgr. Provencher, wordt de prelaat bijna onverwijld diaken gewijd en vervolgens priester. De nieuwe priester legt zijn geloften van Oblaat juist voor zijn eerste Mis af. De winter daarop wordt in het bisdom doorgebracht, in gezelschap van de paters Laflèche en Belecourt die de jonge missionarissen intensief lesgeven in het “sauteux” (taal van de algonquinse Sauteux). De indianen zijn grote redenaars en voor missionarissen is het noodzakelijk hun talen perfect onder de knie te krijgen om waarachtige en diepgaande invloed te kunnen uitoefenen. Het jaar daarop worden de paters Taché en Laflèche 1600 km verder naar het noorden, naar Île-à-la-Crosse gestuurd met de opdracht zo ver te gaan als ze kunnen naar de stammen die zich open stellen voor het licht van het geloof. De missie wordt toegewijd aan H. Johannes de Doper. De priesters wonen in het Handelsfort waar een blinde indiaan hun twee talen onderwijst: het cris en het montagnais. «Het cris is geen moeilijke taal, stelt pater Taché vast; maar het montagnais overtreft qua uitspraak alles wat ik me aan moeilijks had voorgesteld.» Kort daarna legt pater Laflèche die het lange lopen niet goed afgaat, een tuin aan, met daarin een hut die als onderdak zal dienen voor de missionarissen. Maar dit grove werk komt hem te staan op een mank been, ondanks alle goede zorgen van pater Taché.
De missionarissen verkondigen Christus, die bekeerlingen de Hemel belooft, en waarschuwen hen voor de zonden die naar de hel voeren. Zij zetten de vereisten van de christelijke moraal uiteen, met name wat het huwelijk betreft want polygamie, die veel voorkomt onder indianen, is een beletsel voor het ontvangen van het Doopsel. De heilige liturgie wordt gevierd met alle mogelijke pracht, en allen zijn uitgenodigd die bij te wonen. Zodra de eerste planken kerken verheven worden tot vaste posten, gaan de christelijke indianen of heidenen erheen, vol gelukzalig ontzag, schrikkend van het geluid van de eerste klokken, verrukt van de religieuze gezangen. De missionarissen leren de begaafdste nieuwkomers lezen; deze geven op hun beurt hun kennis aan anderen door. Later zullen de paters gebeden en een catechismus laten drukken. Dankzij hun weeshuizen en hun scholen krijgen kinderen vorming van de Grijze Zusters die zich in 1844 bij de paters hebben vervoegd; de kinderen zullen grote invloed hebben op de rest van de bevolking. De materiële en culturele vooruitgang verschaffen het christendom een stevige grond voor zijn geloofwaardigheid, hetgeen de indianen helpt het onderwijs van de missionarissen te volgen.
Tijdens zijn ontmoeting met mensen uit de wereld van de cultuur, heeft Paus Benedictus XVI, in het Collège des Bernardins in Parijs, op 12 september 2008, de diepere reden voor de missie in perspectief geplaatst: «De christenen van de Kerk-in-wording beschouwden de geloofsverkondiging door missionarissen niet als expansionistische propaganda, maar als een noodzaak die voortvloeide uit het geloof zelf. Zij geloofden dat de Ene Ware God, die zich had kenbaar gemaakt aan Israël en die door zijn Zoon het antwoord bracht waar alle mensen in diepste wezen op wachtten, de God was van allen. De motivatie en de plicht van de geloofsverkondiging vloeide voort uit het universeel karakter van de rede, die open staat voor de universaliteit van God. Van toen af was het geloof geen cultureel verschijnsel meer, eigen aan ieder volk, maar hoorde het thuis in het domein van de waarheid die alle mensen betreft.»
Van alles ontdaan en blij
In 1848 komt de jonge pater Faraud, oblaat, aan op de missiepost. Er heerst een bezield geloofsleven en de stemming is er opgeruimd: verhalen, liedjes en gelach duiken met regelmaat op tijdens de handenarbeid van de missionarissen. «Leve het Noorden en zijn blijde bewoners! Wij zijn arm en van alles ontdaan, maar blijdschap en voldoening die vaak niet wonen in de paleizen van de groten, voeren in onze hut de boventoon!», schrijft pater Taché. Weldra dreigt echter de revolutie van 1848 in Frankrijk de geldelijke steun uit het land op te drogen en de oversten geven, in hun tweejaarlijkse schrijven, de missionarissen in het Grote Noorden te verstaan dat zij overwegen hen terug te roepen. Bezorgd om het eeuwig heil van hen die zij evangeliseren, antwoorden de paters: «Verschaf ons wijn en brood voor het altaar, de wilde dieren zorgen voor onze kleding en de vissen voor onze voeding, maar roep ons alsjeblieft niet terug!»
Het jaar daarop wordt pater Laflèche opgeroepen om naar Saint-Boniface te komen. Daar Mgr. Provencher van plan was hem te benoemen tot zijn coadjutor, voert hij zijn handicap aan die hem ongeschikt maakt voor deze taak. «Ik heb weliswaar pater Taché, maar die komt pas kijken. Toch is het een man met veel talent die het land, de missies en de talen goed kent. Bovendien is hij Oblaat, en alleen Oblaten accepteren het zich heel hun leven voor die moeilijke missies in te zetten; is het verkeerd de voorman onder die religieuzen uit te kiezen? Deze pater is nog geen zevenentwintig, maar voor het niet voldoen aan die eis geeft de Heilige Stoel wel dispensatie, en zal de uitverkorene maar al te snel het nodige doen om dat goed te maken.» Weldra wordt aan Rome gevraagd van coadjutor te mogen veranderen, terwijl men Mgr. de Mazenod op de hoogte brengt. Deze laatste zal de brief pas ontvangen nadat hij de officiële benoeming door Rome heeft vernomen, terwijl hij juist had besloten de Oblaten uit de missies van het Noordwesten terug te trekken. Onmiddellijk maakt de nederige prelaat zijn besluit ongedaan en roept pater Taché bij zich. Na een lange reis waarna hij nauwelijks de tijd neemt om zijn moeder te bezoeken, staat de missionaris voor de eerste keer voor de pater van zijn geloofsfamilie die hem ondervraagt: «Je zal bisschop worden. – Monseigneur, ik wil Oblaat blijven. – Hoe dat zo? Zou de volheid van het priesterschap de perfectie uitsluiten waarnaar een religieus moet streven?» Mgr. de Mazenod neemt een trotse houding aan en zegt: «Niemand is meer bisschop dan ik en niemand is evenmin meer Oblaat! Zou ik de geest niet kennen met welke ik mijn congregatie heb willen inspireren? Je zult bisschop worden, dat wil ik; ik benoem je ook tot regulier superieur van de onzen die in Rivière-Rouge zitten.» Wanneer hij de tranen van de uitverkorene ziet, voegt de bisschop er nog aan toe: «Troost je, mijn zoon, jouw uitverkiezing heeft zich buiten mijn medeweten voltrokken, maar zij redt de missies waarin je al zoveel gewerkt hebt. Sommige brieven hadden die missies in zo’n ongunstig daglicht gesteld dat ik vastbesloten was jullie allemaal terug te roepen tot ik hoorde van jouw bisschopsbenoeming. Ik wil dat je, net als ik, gehoorzaamt aan de Paus. Ik zal me troosten met de gedachte dat ikzelf je zal wijden.» De wijding heeft plaats op 23 november 1851, in Viviers. Na een bedevaart naar Rome, waar hij vier keer tijdens zijn leven naar terug zal keren, en een reeks van lezingen ten gunste van de missies, vertrekt Mgr. Taché weer naar Canada.
Onder de veertig
Tijdens vijf opeenvolgende winters legt de nieuwe bisschop op sneeuwschoenen pijlsnel de 700 km af die de missies van het Caribou-meer verbinden met het Sainte-Anne-meer; hij gaat zelfs door tot het Athabaska-meer. Tijdens één van die reizen telt de apostel drieënzestig overnachtingen in de open lucht bij een temperatuur van veertig graden onder nul. Op het Île-à-la-Crosse ontdekt hij dat sommige indianen, in zijn afwezigheid, van het ware geloof zijn gevallen. Hij ontmoet ze één voor één, maakt ze verwijten, geeft meningen, laat gebeden horen en klinkt ze voor altijd weer vast aan het geloof. Hij leert zijn missionarissen om van de indianen geen verfijnde vormen van beleefdheid te verwachten, want vóór ze te hebben beschaafd, kun je beter accepteren dat ze zich grof uitdrukken. Op de diverse plekken van de missie brengen de bisschop en zijn metgezellen de tijd door met bidden, studeren en met hun priesterlijke taken onder de indianen en met handenarbeid, met name op de boerderij die redelijk rendeert. Invasies van sprinkhanen verwoesten soms de oogsten, en jaren van noeste arbeid worden door branden in de as gelegd. Mgr. Taché wordt dan bedelaar: hij gaat middelen zoeken ter overleving en voor de wederopbouw in de diocesen van het oosten van Canada en tot op het oude continent. Hij stort zich op de nederigste werkjes, maar de zorg voor de zielen heeft altijd zijn voorkeur en hij maakt volop tijd voor iedere indiaan die hem wenst te spreken.
Het transportprobleem is van vitaal belang voor de missies. Mgr. Taché heeft de supervisie over het laden en verdelen van de artikelen die met de hand van een etiket worden voorzien: hij weet dat iedere vertraging of verlies extra leed betekent voor de missionarissen. Tot dan toe schatplichtig aan de Honorable Compagnie van de Hudson Baai die uiteindelijk haar monopolie misbruikte, bedenkt de bisschop allerlei nieuwe wegen om een onafhankelijk communicatiesysteem op te zetten. In 1858 wordt de eerste stoomboot in het Noorden in werking gesteld, en de spoorlijn zal langzaam maar zeker de reizen vergemakkelijken.
Wat een werk!
In 1865, wanneer hij de missie van het diocees Saint-Albert beschouwt, zal de bisschop, vervuld van trots, uitroepen: «Het is toch pas vier jaar geleden dat de keuze voor deze plek werd gemaakt, en wat een werk is er verzet! Mooie bouwprojecten zijn van de grond gekomen; grote en goed bebouwde akkers leveren al overvloedige oogsten op. De huizen rondom het huis van de Heer vormen het blok dat zich boven heel het landschap verheft; het riviertje dat men oversteekt via een mooie brug; het meer aan de voet van de berg dat het hout voor de bouw levert; we weten niet wat we het meest bewonderen, de schoonheid van de streek of het kolossale werk van haar apostelen… Toch willen dromers van absurde systemen in priesters alleen maar mannen zien die niet van hun tijd zijn. Laat ze maar komen, die vijanden van de Openbaring. Er is nog genoeg duisternis over waar ieder zijn systeem op kan uitproberen; laten ze de onwetende indianen maar meer diensten bewijzen dan de arme priester doet; laten ze maar meer en nog sneller beschaving brengen: dan zullen wij in hun hervormende missie geloven. Maar zolang ze profiteren van de weldaden die het christendom in de wereld heeft gebracht, laat ze ophouden God, zijn heilige wet, en zijn heilige dienaren godslasterlijk te bejegenen!»
In zijn encycliek Redemptoris missio, benadrukte heilige Johannes Paulus II het beschavingsaspect van de missies van de Kerk: «Door hun liefdevolle aanwezigheid en hun nederige dienst werken de missionarissen aan de integrale ontwikkeling van de mens en van de maatschappij, met behulp van scholen, gezondheidscentra… Het zijn immers deze liefdewerken die de ziel van heel de missieactiviteit tonen: de liefde, die de drijfveer voor de missie is en blijft en ook de enige maatstaf is volgens welke alles wordt gedaan» (7 december 1990, no 60).
In de jaren zestig van de negentiende eeuw heeft de ontwikkeling van de missies van het Noorden een nieuwe organisatie nodig. Mgr. Taché nam het karwei vanuit Saint-Boniface op zich: hij verkrijgt van Rome de stichting van nieuwe bisdommen. Hij zelf wordt in 1871 tot aartsbisschop benoemd, terwijl zijn gezondheid al ernstig achteruitgaat. Hij spant er zich voor in onder de bisschoppen eenheid van geest en hart te bewerkstelligen. De verantwoordelijkheden die zij dragen en de grote problemen die zij tegenkomen maken dat ze soms tegenover elkaar komen te staan. Aan een van hen schrijft hij: «Wij zouden meer eensgezind moeten zijn, maar iedere dag wordt de verdeeldheid groter. Ik geloof dat jullie de Kerk, als de gelegenheid zich voordoet, een ontzaglijk grote dienst bewijzen door je in te zetten voor de eensgezindheid onder deze eerbiedwaardige Heren.» De eenheid onder de bisschoppen missionarissen is van vitaal belang voor de evangelisatie, maar ook voor alle christelijke gemeenschappen; zij is het antwoord op het gebed van Jezus: Vader, mogen zij allen één zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt (Joh 17,21).
Een gevoelige missie
In 1870 neemt Mgr. Taché deel aan het eerste Vaticaans Concilie. Kort daarna vertrouwt de Canadese regering hem een gevoelige diplomatieke missie toe. De gebieden van de Rivière-Rouge zijn onlangs door de Compagnie d’Hudson aan de Canadese Confederatie afgestaan om de provincie Manitoba te worden. Ondanks aandringen van Mgr. Taché, die had voorvoeld welke onlusten zich zouden voordoen als men naliet de plaatselijke bevolking voor te bereiden, heeft de operatie zich voltrokken zonder haar te raadplegen. Wanneer de gezanten van de federale regering het gebied in bezit komen nemen, stuiten ze inderdaad op de voorlopige regering die de kleurlingen hebben gevormd. De regering die wenst een burgeroorlog te voorkomen vraagt Mgr. Taché tussenbeide te komen. Met de belofte van een algemene vergeving heeft deze aanvankelijk succes. Politieke druk door bepaalde Engelsen uit Ontario brengt de federale regering ertoe haar mondelinge beloften in te trekken, waarmee Mgr. Taché in diskrediet wordt gebracht en een opstand wordt veroorzaakt die door het leger zal worden bedwongen.
De aandacht van de bisschop is altijd prioritair uitgegaan naar het onderwijs. Als reactie op bepaalde politici die hem zullen verwijten dat hij niet meer heeft gedaan voor het onderwijs, zal hij schrijven: «Ik deins er niet voor terug te stellen dat ieder redelijk en onpartijdig mens die onderzoekt wat wij doen zal moeten erkennen dat het behaalde resultaat overtreft wat onze middelen ons lijken mogelijk te maken. Het staat wel vast dat, als wij geen toegewijde mensen hadden die zich gratis inzetten voor deze even zware als verdienstelijke taak, het voor ons absoluut onmogelijk zou zijn onze scholen in stand te houden.» Tot eind jaren tachtig van de negentiende eeuw garandeerde het schoolsysteem confessioneel onderwijs (katholiek of protestant) in de taal van de betreffende bevolkingsgroepen die zelf hun scholen financierden. Maar de Canadese wetgeving ontwikkelt zicht dan in de richting van openbaar onderwijs, in de taal van de meerderheid, met een gecentraliseerde geldelijke bijdrage. In 1888 krijgt Mgr. Taché van de eerste minister de belofte dat de autonome scholen en de twee talen behouden zouden worden, maar deze belofte wordt geschonden in 1890 en openlijk ontkend in 1892. De bisschop neemt dan de verdediging op zich van de vrijheid van de katholieke ouders, maar tevergeefs. Hij ziet met leedwezen en al biddend het echec aan van dit werk dat hem dierbaarder was dan het leven. Op 22 juni 1894 beëindigt Mgr. Taché op dit kruis een leven dat volledig gewijd was aan het heil van de zielen die hij zo liefhad. De missionaris heeft evenwel met blijdschap mogen zien hoe de evangelisatie vooruitgang boekte; talloze heidenen hebben zich bekeerd, in navolging van hun hoofden, gewonnen voor de naastenliefde van de “Grote Bidders”.
Naar aanleiding van de Wereld Missie Dag 2013, verklaarde Paus Franciscus: «Wij moeten altijd de moed en de vreugde hebben om, met eerbied, de ontmoeting met Christus aan te bieden en de boodschappers van zijn Evangelie te worden. Jezus is onder ons gekomen om de weg naar het heil aan te geven en ons ook de opdracht toe te vertrouwen Hem bij allen bekend te maken, tot aan de uiteinden der aarde… Het is van belang nimmer één fundamenteel beginsel voor iedere geloofsverkondiger te vergeten: het is niet mogelijk Christus te verkondigen zonder de Kerk. Evangeliseren is nooit en voor niemand een individueel en geïsoleerd handelen. “Wanneer de onbekendste predikant, catechist of herder in de meest afgelegen plaats het evangelie verkondigt, zijn kleine gemeenschap verzamelt of een Sacrament bedient, dan voltrekt hij, zelfs al is hij alleen, een handelen van de Kerk”. Dat veronderstelt echter dat “hij niet handelt vanuit een zichzelf aangematigde zending, noch krachtens een persoonlijke inspiratie, maar in eenheid met de zending van de Kerk en in haar naam”. (Apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi, 8 december 1975, no 60). En dat verleent de missie kracht en maakt dat iedere missionaris en evangelieverkondiger voelt dat hij nooit alleen is, maar deel uitmaakt van één enkel Lichaam, dat wordt bezield door de Heilige Geest» (Boodschap van 19 mei 2013).
Moge het voorbeeld van Mgr. Taché een aanmoediging zijn de bijzondere opdracht die de Heer ieder van ons toevertrouwt te volbrengen. Door de aan onze levensstaat verbonden plichten nederig te vervullen wordt de Kerk opgebouwd, voor de glorie van God en het heil van de zielen. Laten we nimmer moede worden het goede te doen zolang we tijd hebben (cf. Ga 6,9-10).