Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Aquesta carta en català]
[Questa lettera in italiano]
[Esta carta, em Português]
18 februari 2017
feest van Heilige Bernadette


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Sint Antonius van Padua, ook wel genoemd Antonius van Lissabon, ter verwijzing naar zijn geboortestad, is een van de populairste heiligen van heel de katholieke Kerk, die niet alleen wordt vereerd in Padua, waar zich een schitterende basiliek verheft waar zijn stoffelijk overschot wordt bewaard, maar in de hele wereld. De afbeeldingen en de beelden die hem voorstellen met de lelie, symbool van de zuiverheid, of met het Kind Jezus ter herinnering aan een miraculeuze verschijning waarvan bepaalde literaire bronnen melding maken, zijn de gelovigen dierbaar. Antonius heeft significant bijgedragen tot de ontwikkeling van de Franciscaanse spiritualiteit, met zijn uitgesproken gaven van inzicht, evenwicht, apostolische ijver en in het bijzonder die van mystieke toewijding» (Benedictus XVI, algemene audiëntie van 10 februari 2010).


De toekomstige heilige

Antonius ziet het levenslicht op 15 augustus 1195, in Lissabon. Bij de doop ontvangt hij de voornaam Fernando. Zijn vader, Don Martin de Bulhoës, die afstamt van Godfried van Bouillon, wil dat hij later in het leger gaat. Fernando brengt zijn kinderjaren door bij zijn moeder, Dona Teresa, wier liefde zich uit in een diepe genegenheid voor de haren en de voortdurende zorg het hun naar de zin te maken. Zij geeft hun een liefdevolle devotie voor de Heilige Maagd mee. Zo vormen zich in zijn ziel de deugden van zachtmoedigheid, nederigheid, liefde in de opofferingsgezindheid, die hem bij iedereen geliefd maken. Later zal hij schrijven: «Is zachtmoedig hij wiens geest niet geprikkeld is en die in de eenvoud van zijn geloof in staat is met geduld iedere belediging te verdragen. De buitenwereld gaat tegen mij tekeer, maar ik bewaar in mijn hart de vrede.» Tot zijn vijftiende volgt hij onderwijs aan de kapittelschool van Lissabon. Op een dag wanneer hij ligt neergeknield op de treden van het altaar, verschijnt de duivel voor hem in een schrikaanjagende gedaante. Vervuld van een onverschrokken geloof tekent de jonge jongen een kruis op de grond waarvan de afdruk in het marmer dringt dat verzacht werd door de aanraking met dit zo zwakke, maar ook zo zuiver vlees. Het heeft onmiddellijk zijn uitwerking: de duivel verdwijnt terstond. Dit kruis is heden ten dage nog te zien in de kathedraal.


De drie wapenen

In 1210 geeft de adolescent van vijftien blijk van zijn verlangen kloosterling te worden en krijgt van zijn ouders toestemming in te treden bij de reguliere kanunniken van H. Augustinus, wier klooster Sint Vincentius aan de rand van Lyon ligt. Hun levensstijl past goed bij de jonge Fernando: gebed, spirituele lezing en werk zijn, volgens zijn meesters, de drie wapenen waarmee men de duivel kan overwinnen. Na zijn geloften te hebben afgelegd, in 1212, vraagt hij te worden overgeplaatst naar het klooster Heilig Kruis in Coïmbra. Door zich op die manier te verwijderen van zijn vrienden en zijn naasten hoopt hij een grotere gemoedsrust en innerlijke vrede te vinden om zich geheel te wijden aan de studie, de Heer te dienen en vooruit te komen in het religieus leven. In het klooster van Coïmbra, cultuurcentrum dat in groot aanzien staat in Portugal, wijdt hij zich aan de studie van de Bijbel en de Kerkvaders. Al wat hij leest vertrouwt hij toe aan een geheugen dat zo getrouw is dat hij in korte tijd een uitzonderlijke kennis van de Heilige Schrift aan de dag legt. Tegelijkertijd wint zijn hart aan standvastigheid in de liefde voor de christelijke deugden. Hij wordt nederiger, meer één met God. Op een dag, tijdens de Mis in het klooster, terwijl hij waakt over een zieke novice, hoort Fernando de klok die de consecratie aangeeft. Zijn hart verheft zich naar zijn geliefde Heer die hem, die ochtend, verplicht ver van de kerk te blijven. Hij werpt zich op de knieën en aanbidt in de geest de Christus die zich sacramenteel tegenwoordig stelt (Catechismus van de Katholieke Kerk, 1353, 1357): «Oh, Jezus! Hoe gelukkig zou ik zijn als ik me kon verplaatsen naar de voet van uw altaar!» Bij die woorden ziet de jonge kloosterling in een visioen het heiligdom oplichten in een hemelse helderheid terwijl de priester de Heilige Hostie omhoog houdt.
Wanneer Don Fernando eenmaal priester is oefent hij in het klooster de functie van portier uit. Hij maakt aldus kennis met een kleine communauteit van Broeders, afkomstig uit de recent door Broeder Franciscus gestichte in Assisi, Italië. Deze religieuzen van een nieuwe stijl leven in armoede en preken onomwonden het Evangelie. Ze zijn gevestigd in de kluis Sint Antonius, op de Olivares heuvel en zij lopen de heuvel af om in het klooster een aalmoes te vragen. In 1220 worden de relikwieën van de eerste vijf Franciscaanse missionarissen, die naar Marokko waren gestuurd, waar ze de marteldood zijn gestorven, in Coïmbra tentoongesteld. Dit voorbeeld wekt in Don Fernando het verlangen op hen na te volgen en voortgang te boeken op de weg van de christelijke volmaaktheid. Hij verlaat dan de Augustijner kanunniken om zich te hullen in de Franciscaanse monnikspij; bij die gelegenheid neemt hij de naam Antonius aan. Hij treedt in bij de Franciscanen omdat hij hoopt naar een islamitisch land te mogen vertrekken om er het Evangelie te prediken en er de marteldood te sterven. Het feitelijk vertrek van Broeder Antonius, vergezeld van een andere broeder, vindt plaats in december 1220. Maar bij hun aankomst in Marokko zijn ze allebei ziek en na een paar maanden wordt besloten terug te keren. Tijdens de overtocht komt door een hevige storm het bootje dat hen terugbrengt op de kust van Sicilië terecht. Daar, dichtbij het Nauw van Messina, treedt de jonge Portugees van zesentwintig in contact met Italië dat zijn aangenomen vaderland zal worden. Vanuit Messina bereikt hij Assisi waar hij het beroemde «Kapittel van de vlechten» (generaal kapittel van de Minderbroeders), dat plaatsvindt op Pinksteren 1221, in aanwezigheid van vijfduizend broeders meemaakt.


Een nieuwe ster

Na afloop van het kapittel ontfermt Broeder Gratianus, Provinciaal van Romagna, zich over Broeder Antonius die zijn bestemming krijgt in de kluis van Montepaolo, in de Appenijnen, om er de Mis op te dragen, want de priesterbroeders zijn zeldzaam in de begintijd van de Franciscaanse Orde. Hij treft er een plek van stilte aan, een woestijn voor de geest, waar God hem heen voert om tot zijn hart te spreken en hem vertrouwd te maken met de Franciscaanse geest. Antonius bidt in een grot, leeft van water en brood, wijdt zich zoals de andere broeders aan de nederigste taken. In nederigheid wacht hij Gods uur af. Hij heeft inderdaad sinds zijn onderbroken poging het Evangelie in Marokko te prediken niets meer durven ondernemen. Gods wil blijkt het jaar daarop, 22 september 1222. Broeder Antonius woont met andere Franciscanen en een paar Dominicanen een priesterwijding bij in de stad Forli. Wanneer ze worden uitgenodigd de gebruikelijke geestelijke exhortatie te verzorgen gaan ze daar niet op in, onder het voorwendsel dat het hun niet is toegestaan te improviseren. Men wendt zich dan tot Broeder Antonius die zich uit gehoorzaamheid gewonnen geeft en met gedegen, kort en bondige argumenten de wijding bespreekt; zijn woorden worden met aandacht, verbazing en vreugde beluisterd. Gratianus schrijft diezelfde avond aan Franciscus van Assisi: «Aan de franciscaanse hemel is een nieuwe ster verschenen!» De provinciaal vertrouwt de jonge kloosterling dan de missie toe in heel Romagna te gaan prediken, speciaal in Rimini, waar het geloof en de eenheid onder christenen bedreigd worden door de Tataarse ketterij. Zo begint in Italië, en vervolgens in Frankrijk, een intense en efficiënte apostolische activiteit die voor vele ketters binnen de Kerk de aanleiding is weer naar de Kerk terug te keren.
Voor de hardnekkigste katharen vloeit de schepping voort uit twee eeuwige beginsels, het ene goed, het andere slecht. Uit het eerste komt de onzichtbare wereld van de geesten en de zielen voort; uit het tweede komt het stoffelijke voort dat uitgesproken slecht is. Voor de meer gematigde katharen is het slechte beginsel dat de wereld van het stoffelijke overheerst geen slechte god, maar Lucifer, de gevallen engel. Aangezien het stoffelijke slecht is is het ideaal van allen de zielen hiervan te bevrijden, hetgeen verwerping van het huwelijk met zich meebrengt omdat het door de voortplanting de zielen probeert op te sluiten in het stoffelijke. Het Kruis van Christus en de Eucharistie, die stoffelijk zijn, zijn voor hen ook een schandaal, een steen des aanstoots (cf. 1Kor 1,23 en CKK 1336). In Rimini is een van de ongelovigste een burgerman die de naam Bonvillo draagt. Hij spot met Broeder Antonius en zegt tegen hem: «Toon me met een wonder aan dat de Eucharistie werkelijk het Lichaam van Christus is en ik zweer dat ik me terstond zal bekeren.» In volledig vertrouwen op de Heilige Geest aanvaardt de leerling van Sint Franciscus de uitdaging. «Welnu! roept Bonvillo uit, ik heb een muilezelin. Ik ga haar drie dagen opsluiten zonder voedsel, vervolgens breng ik haar naar het kerkplein. Daar krijgt ze van mij een bos haver; jij, jij brengt een geconsacreerde hostie. Als mijn dier de haver weigert, maar voor de hostie neerknielt, dan zal ook ik met mijn verstand buigen voor het mysterie dat jij onderricht.» Broeder Antonius stemt hiermee in en legt zichzelf een even strenge vasten op als die van het dier. Op de vastgestelde datum staat het plein vol; de monnik komt de kerk uit met een monstrans in de handen. Bonvillo trekt moeizaam de wankelende ezelin achter zich aan en biedt haar de haver aan. Dan roept Broeder Antonius uit: «Dier gespeend van rede, buig eerbiedig neer voor je Schepper!» De ezelin wendt zich dadelijk af van de haver en knielt neer voor de hostie en verroert zich niet, de kop gebogen, totdat de Broeder haar maant weer op te staan. Dan loopt ze regelrecht op de bos haver af en vreet die gulzig op. De stomme verbazing van de katharen laat zich raden! In navolging van Bonvillo zweren de meesten onder hen hun dwaalleer af. Het feit, terdege bewaarheid, is overgenomen in de moderne biografieën van de heilige.


De kleinsten

Omdat hij graag zag dat zijn geesteszonen in de Kerk de kleinsten zijn, de Minderbroeders, en ter herinnering aan de woorden van H. Paulus, kennis leidt tot eigenwaan (1Kor 8,1), was Sint Franciscus van Assisi in zijn beginperiode nauwelijks voorstander van diepgaand theologisch onderricht binnen zijn Orde. Maar door de omvang van de katharen ketterij begreep hij uiteindelijk de noodzaak van een gedegen theologische vorming. Dankzij de studie zouden de Broeders de leer van Christus en de Kerk beter leren kennen en beter bekend kunnen maken. Nadat hij in Broeder Antonius de kloosterling had ontdekt die het bekwaamst wetenschap kon verenigen met de eisen van vroomheid en nederigheid die door de Regel verlangd worden, schrijft Franciscus hem: «Ik waardeer het dat jij de Broeders de heilige theologie onderricht. Zorg er echter wel voor dat de geest van gebed noch in jou, noch in hen dooft.» Broeder Antonius legt, als hij eenmaal naar Bologna is gestuurd, de grondslag voor de Franciscaanse theologie die, wanneer die wordt bedreven door uitnemende denkers, haar hoogtijdagen zal kennen met H. Bonaventura en de zalige Duns Scot.
De Geboorte van Christus in Bethlehem en de contemplatie van Christus aan het Kruis roepen in Broeder Antonius gedachten op van erkentelijkheid jegens God en achting voor de waardigheid van de menselijke persoon. Hij schrijft: «Christus die jouw leven is wordt voor je opgehangen opdat jij naar het Kruis kijkt zoals je in een spiegel kijkt. Daar zul je kunnen zien hoe dodelijk je verwondingen waren; geen enkel geneesmiddel had die kunnen genezen, behalve dat van het Bloed van Gods Zoon. Als je goed kijkt zal je kunnen begrijpen hoe zeer je menselijke waardigheid en je waarde groot zijn. Nergens kan de mens beter begrijpen wat hij waard is dan wanneer hij zich bekijkt in de spiegel van het Kruis.»
In 1224 wordt Broeder Antonius naar Frankrijk, naar Montpellier gestuurd om er de jonge religieuzen van zijn Orde les te geven in de theologie. Daar stelt hij een commentaar samen op de Psalmen. Een novice die het gemunt heeft op deze schat van wetenschap en door de duivel wordt gedreven, ontvreemdt het manuscript en slaat op de vlucht. De schrijver van het kostbare manuscript verliest de vrucht van zijn slapeloze nachten en alle gegeven moeite. De communauteit betreurt het vertrek van een van zijn zonen die, door als een dief de benen te nemen, zijn roeping opgeeft en zijn ziel in gevaar brengt. Broeder Antonius smeekt Onze-Lieve-Heer in de ziel van de schuldige wroeging te wekken. Weldra verschijnt de voortvluchtige weer ten tonele, verward en vervuld van spijt: liggend aan de voeten van de heilige vraagt hij om een gerechte straf. Weldra ontvangt hij vergeving en neemt weer zijn plaats in in het noviciaat met twee maal zoveel ijver. De volksdevotie heeft zich meester gemaakt van deze episode om Sint Antonius de macht toe te kennen verloren voorwerpen terug te vinden. H. Franciscus van Sales antwoordde op een dag een spotvogel die de draak stak met dit gebruik: «Echt waar, Meneer, ik zou willen dat wij samen een wens richten tot deze heilige om terug te vinden wat we alle dagen verliezen, u, de christelijke eenvoud en ik, de nederigheid die ik niet genoeg in praktijk breng!»


Het concilie van Bourges

Broeder Antonius wordt vervolgens naar Toulouse gestuurd, naar Puy-en-Velay en naar Limoges. Daar richt hij communauteiten op waarvan hij de overste wordt. In november 1225 wordt hij uitgenodigd het provinciaal concilie van Bourges bij te wonen. De bedoeling van deze bijeenkomst, voorgezeten door een legaat van de Paus, is een middel te vinden om de vrede in Languedoc te herstellen, die door de Albigenzen, de katharen uit de streek rondom Albi en de onderlinge twisten van de vorsten is verstoord. Broeder Antonius wordt gevraagd voor de religieuze en burgerlijke gezagsdragers van het koninkrijk te preken. Zonder vrees voor andermans oordeel klaagt hij de diepere oorzaken aan van het conflict dat de Languedoc teistert: religieuze oorzaken, in stand gehouden door het gekonkel van de Albigenzen; maatschappelijke oorzaken, te wijten aan de dorst naar rijkdom en eer van de vorsten in het koninkrijk waarin het merendeel der onderdanen in armoede leven; tenslotte morele oorzaken die, volgens hem, niet de minst belangrijke zijn: de slechte voorbeelden die op dit gebied van sommige leden van de adel, maar ook van de geestelijkheid worden ongenadig aan de kaak gesteld. Als hij plotseling door goddelijke openbaring weet hoe het gesteld is met het geweten van Simon de Sully, aartsbisschop van Bourges, verwijt hij de bisschoppen, met gedegen Bijbelse argumenten, hun wereldse en weelderige leven, en vaart uit tegen degenen onder hen die hun lammeren niet hebben weten of willen beschermen tegen de gevaren van de dwaling. Onder de indruk van zijn vurig betoog, bekent Simon de Sully zijn tekortkomingen in een oprechte biecht. Hij zal de beroemde prelaat worden aan wie de Paus en de heilige koning Lodewijk hun vertrouwen zullen schenken.
Terug in Assisi in 1227, wordt Broeder Antonius benoemd tot provinciaal van Noord-Italië, een taak die hij tot Pinksteren van het jaar 1230 zal vervullen. In die periode begeeft hij zich regelmatig naar Padua, stad dichtbij Venetië: het geloof van de mensen van Padua raakt hem en hij voelt zich met hen verbonden door een band van diepe genegenheid. Wanneer hij eenmaal is ontheven van zijn taak, voegt hij zich bij de groep Dominicanen en Benedictijnen die door Paus Gregorius IX zijn belast met de door het IVe Concilie van Lateranen (1215) voorgestelde hervorming van de geestelijkheid en de religieuzen. In de loop van de zomer van het jaar 1230 ontvangt hij van zijn superieuren de opdracht zich naar Rome te begeven om aan de Paus te vragen een beslissing te nemen in het debat dat binnen de Orde wordt gevoerd over hoe de armoede in praktijk te brengen. Na de dood van de stichter (1226) willen sommige broeders getrouw aan de letter van de Regel een strenge armoede naleven, terwijl anderen, in overeenstemming met de nieuwe situaties, deze excessief geachte strengheid willen versoepelen. De Paus zal ten gunste van de laatsten beslissen. Bij die gelegenheid mag Broeder Antonius zijn preek houden voor de Heilige Vader die met bewondering voor zijn kennis van de Schrift uitroept: «We zullen hem voortaan Ark van het Testament en heilige bewaarder van de Heilige Schrift noemen.»


«Een liefdevolle dialoog»

In de loop van deze laatste periode van zijn leven schrijft Broeder Antonius twee preekcyclussen. Het betreft «theologische teksten die doen denken aan zijn levendige preken en waarin hij een waar parcours voor christelijk leven aanbiedt. De rijkdom van de geestelijke lering, vervat in de Preken, is van dien aard dat de eerbiedwaardige Paus Pius XII, in 1946, Antonius uitroept tot Kerkleraar met toekenning van de titel “Evangelische Doctor”.» Heilige Antonius spreekt hier «over het gebed als over een liefdesrelatie, die de mens aanzet tot een liefdevolle dialoog met de Heer, hiermee onzegbare vreugde scheppend die de biddende ziel behoedzaam omhult. Antonius herinnert ons eraan dat gebed een sfeer van stilte vereist... het is een innerlijke ervaring die beoogt de van de zielenroerselen afkomstige verstrooiing uit te bannen door in de ziel zelf stilte te creëren.» Volgens zijn lering is gebed georganiseerd rond vier onontbeerlijke grondhoudingen: «In vertrouwen ons hart voor God openen; dat is de eerste stap op weg naar gebed: niet eenvoudig naar een woord grijpen, maar zijn hart openen voor de aanwezigheid van God; vervolgens zich liefdevol met Hem onderhouden waarbij we Hem bij ons aanwezig zien; en Hem als iets heel natuurlijks onze behoeften voorleggen; tenslotte Hem loven en Hem dankzeggen. In dit onderricht van heilige Antonius over het gebed kunnen wij een van de specifieke kenmerken aanwijzen van de Franciscaanse theologie waarvan hij de grondlegger is, namelijk de rol die wordt toegekend aan de goddelijke liefde, die het terrein van het affect, van de wil, van het hart betreedt en die eveneens de bron is waaruit een geestelijke kennis opwelt die iedere kennis overtreft. Het is inderdaad zo dat liefhebben kennis inhoudt. Antonius schrijft tevens: “Naastenliefde is de ziel van het geloof, zij maakt het levend; zonder de liefde sterft het geloof”» (Benedictus XVI, Generale Audiëntie van 10 februari 2010).
In de Vasten van het jaar 1231 wordt Antonius door de bisschop van Padua belast met een dagelijkse preek voor de inwoners en de geestelijkheid van de stad. Ondanks zijn vermoeidheid vanwege een zekere zwaarlijvigheid en andere lichamelijke gebreken, legt de beroemde kloosterling een onverdroten ijver aan de dag voor het heil der zielen, prekend en vervolgens biecht horend tot in de avonduren. De kerken worden te klein voor de menigten die naar hem komen luisteren. Daar het aantal maar blijft toenemen tot aan 30.000 personen toe, worden de preken weldra gegeven in openbare gelegenheden. Broeder Antonius, zo schrijft Benedictus XVI, «kent de tekortkomingen van de menselijke natuur goed, onze neiging in zonde te vervallen, vandaar dat hij voortdurend oproept de neiging tot geldzucht, hoogmoed, onkuisheid te bestrijden en integendeel de deugden van armoede en vrijgevigheid, van nederigheid en gehoorzaamheid, van reinheid en kuisheid te beoefenen. In het begin van de XIIIe eeuw wanneer de steden en de handel zich beginnen te ontwikkelen betonen steeds meer mensen zich ongevoelig voor de noden van de armen. Om die reden nodigt Antonius de gelovigen uit na te denken over de ware rijkdom, die van het hart, die goed en barmhartig maakt, schatten voor de Hemel verzamelt» (ibid.). «Oh, rijken, zo roept onze heilige uit, neem de armen tot vriend die u vervolgens zullen opnemen in de eeuwige tabernakelen waar de schoonheid van de vrede, het vertrouwen van de veiligheid en de weldadige rust van de eeuwige verzadiging heersen.» In een andere preek, bedoeld om de zondaren uit de hel te weren, beschrijft Antonius het loon van de vrekkigheid en de ontucht, zonden die hij als de meest voorkomende beschouwt. Met betrekking tot de parabel van de bruiloft van de zoon van de koning becommentarieert hij het vonnis van de koning die de gast veroordeelt die geen bruiloftskleed draagt: « Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem buiten in de duisternis. (Mt 22,13). Daar zal geween zijn en tandengeknars van hen die vraatzucht genot hebben gekend en de bezittingen van de armen hebben verslonden.»


Een laatste liefdeszang

Ten gevolge van de predicaties van Broeder Antonius gaan zoveel mensen ter biecht dat het aantal aanwezige priesters niet genoeg is om die te horen. De Heilige verkrijgt van de rechters van Padua de vrijlating van insolvente schuldenaren die op verzoek van de woekeraars in de gevangenis zitten tot ze hun schuld hebben afgelost. Maar zoveel inspanning put zijn lichaam, dat reeds is verzwakt door ziekten en vasten, uiteindelijk uit. In mei krijgt hij toestemming om zich terug te trekken op een vredige plek ten noorden van Padua. Men bouwt voor hem een schuilplaats tussen de takken van een notenboom om zich er te bezinnen en voor te bereiden op de ontmoeting van aangezicht tot aangezicht met God (1Kor 13,12). Op 13 juni voelt hij dat zijn krachten hem in de steek laten en laat hij zich naar zijn klooster in Padua vervoeren. Wanneer ze de poorten van de stad bereiken is hij zo zwak dat ze halt moeten houden bij de zusters Clarissen van Arcella waar hij het Heilig Oliesel ontvangt. Hij probeert dan nog zijn Koningin, de Maagd Maria, te eren met een laatste liefdeszang waarna zijn gezicht oplicht: hij verklaart dat hij zijn Heer Jezus ziet die hem naar Zich toe roept.
Op zijn graf herhalen zich de taferelen van geestdrift waarmee zijn predicaties gepaard gingen. Het ene wonder na het andere vindt plaats en het enthousiasme van het volk neemt van dag tot dag toe, zozeer dat de bisschop en de burgerlijke autoriteiten besluiten een delegatie naar de Paus af te vaardigen om hem te vragen Broeder Antonius heilig te verklaren. In de loop van het onderzoek worden drieënvijftig aan zijn bemiddeling toegeschreven wonderen erkend. Op 30 mei 1232, dat wil zeggen slechts één jaar na zijn dood, een uitzonderlijk korte termijn, verklaart Gregorius IX Antonius van Padua heilig.
Laten wij ons, naar het voorbeeld van de heilige, inspireren door de aansporing van heilige Petrus: Heiligt in uw hart Christus als de Heer. Weest altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop die in u leeft (1P 3,15).

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.