|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
15 augustus 2019 Tenhemelopneming van de H. Maagd Maria |
«Aan Maria, Moeder van liefde, zo schreef Paus Franciscus, willen wij al diegenen die ziek zijn van lichaam en geest toevertrouwen, opdat zij hen ondersteunt met hoop. Wij vragen haar eveneens ons te helpen jegens onze zieke broeders hartelijk te zijn. De Kerk weet dat zij speciale genade nodig heeft om haar evangelische diensten in de zorg voor de zieken goed te kunnen vervullen» (Boodschap voor de Wereld Ziekendag 2018, no 3). De Maagd Maria heeft Luisa Guidotti de genade verleend haar medische kennis van zaken ten dienste te stellen van hen die lijden, en zelfs haar leven voor hen te geven.
Luisa Guidotti is geboren op 17 mei 1932 in Parma, Italië, en is van burgerlijke afkomst. Haar vader is hoofdingenieur van een Italiaans overheidskantoor. De winter wordt in Parma doorgebracht en de zomer op het platteland waar de familie een aardige tweede woning bezit. Het meisje is grillig en koppig. Ze is pas vijftien als haar moeder komt te sterven. Het gezin vestigt zich dan in Modena. Luisa heeft geen belangstelling voor het mondaine leven, maar wijdt haar vrije tijd liever aan de parochie, met name in het kader van de vrouwelijke jongeren van de Katholieke Actie, waar ze plaatselijke voorzitter van wordt en vervolgens diocesaan bestuurder. Sinds haar kinderjaren heeft ze de ambitie arts-missionaris te worden. Na haar middelbare schoolopleiding schrijft ze zich dus in aan de faculteit voor geneeskunde in Modena. «Het waren de jaren voor het Concilie, zo zal ze later schrijven, waarin de leken zich bewust werden van hun mogelijkheden in de Kerk: ik wilde naar de missie als arts, leek onder de leken.»
Artsen voor de missie
Tijdens haar studie ontdekt Luisa op een congres over de missie de Vereniging van Vrouwelijke Arts-Missionarissen (VVAM), recentelijk gesticht (1954) door Adela Pignatelli. Mgr. Giovanni Baptista Montini, toekomstige Paus Pius VI, heeft een belangrijke rol gespeeld in de oprichting van deze stichting; Adela had hem ontmoet toen hij aalmoezenier was van de FUCI (federatie van katholieke studenten van Italië). In haar contact met hem is langzaam het idee opgekomen een nieuwe religieuze familie te stichten, voor artsen die bestemd zijn om in missielanden te gaan werken. In 1960, aan het eind van haar studie, vraagt Luisa aan Adela, of ze mag worden toegelaten tot de vereniging als lid met tijdelijke aanstelling. De stichteres raadt haar aan zich te specialiseren en Luisa kiest dan voor radiologie; deze aanvulling op haar studie maakt ze af in december 1962. In tussentijd opent Luisa in Modena een VVAM huis voor studenten die afkomstig zijn uit de missielanden; op deze manier geeft ze uiting haar verlangen volledig lid te worden van de vereniging, maar Adela raadt haar aan te wachten. In 1962 bezoekt Mgr. Montini tijdens een reis in Rhodesië (tegenwoordig Zimbabwe) een bescheiden polikliniek midden in een buitengewoon grote rietsuikerplantage, dichtbij Chirundu. Hij doet Adela het idee aan de hand er een medische missiepost van te maken; deze gaat hier zonder aarzelen op in. Na zijn verkiezing als Paus, in juni 1963, ontvangt Paulus VI Adela en de groep missionarissen die zijn bestemd voor Chirundu. De Heilige Vader overhandigt aan iedereen een rozenkrans en een kruis; hij zendt ze uit in naam van de Kerk, om Christus de Verlosser te vertegenwoordigen onder de zieken.
Luisa gaat nog niet mee op reis. Haar opleiding als missionaris is nog niet af, en haar uitgesproken temperament maakt haar volledige integratie in de groep van aspirant-missionarissen moeilijk. Uiteindelijk wordt besloten dat ze haar opleiding ter plekke, in Afrika, zal afmaken. Nadat ze haar familie heeft bezocht in Modena waar de aartsbisschop haar het missiekruis overhandigt, vliegt ze op 9 augustus 1966 naar het zuidelijk halfrond. Wanneer ze daar aankomt schrijft ze aan de communauteit die in Rome is achtergebleven: «Chirundu is geweldig. Doe goed je best met studeren, zodat jullie weldra klaar zijn om te vertrekken. De Missie is iets prachtigs.» Hoewel ze veel last van de hitte en de vliegen ondervindt, biedt Luisa het hoofd aan de afmattende werkzaamheden: bij de zeventig patiënten (kinderen of volwassenen) in huis, komt nog de externe polikliniek evenals drie andere poliklinieken aan de andere kant van de rivier die men per prauw moet oversteken, met al het nodige medische materieel. Ongeveer honderd patiënten kunnen zich per dag daar melden.
Kostbaar erfgoed
«De herinnering aan de lange geschiedenis van dienstverlening aan de zieken is voor de Christengemeenschap en hen die dit dienstwerk tegenwoordig verrichten, een reden tot vreugde. Men moet naar het verleden kijken vooral om zich hierdoor te laten verrijken. Hiervan moeten wij leren: de edelmoedigheid tot aan de totale opoffering toe van veel stichters van instituten ten dienste van de zieken; de creativiteit, ontsproten aan naastenliefde, van veel initiatieven die in de loop der eeuwen zijn ondernomen; de inzet voor wetenschappelijk onderzoek om de zieken innovatieve en betrouwbare therapieën te bieden. Deze erfenis van het verleden helpt de toekomst goed te plannen. Bijvoorbeeld om katholieke ziekenhuizen te beschermen tegen het gevaar van een te bedrijfsmatige mentaliteit, die in heel de wereld probeert de gezondheidszorg af te laten hangen van het marktmechanisme en zo de armen tenslotte uitsluit. Intelligentie op organisatorisch gebied en naastenliefde vereisen veeleer dat de zieke persoon in zijn waardigheid wordt gerespecteerd en altijd het middelpunt van het therapeutisch proces blijft. Deze richtlijnen moeten ook eigen zijn aan Christenen, werkzaam in openbare instellingen en met hun dienstwerk geroepen een goed getuigenis van het Evangelie af te leggen» (Boodschap van 26 november 2017, voor de Wereld Ziekendag 2018, no 5).
Sinds 1965 is Rhodesië in staat van oorlog. De regering van Ian Smith, in Salisbury, heeft geweigerd de dekolonisatie in werking te stellen en heeft eenzijdig haar onafhankelijkheid van Engeland afgekondigd. Rhodesiërs van Afrikaanse oorsprong en marxistisch geïnspireerd, hebben al snel guerrillagroepen gevormd. Om te beginnen werd de grens met het naburig Zambia geleidelijk aan gesloten waardoor werd belet dat veel Zambianen nog toegang zouden hebben tot de zorgverlening van de polikliniek van Chirundu. Anderzijds raakt de polikliniek volledig geïsoleerd sinds het bedrijf dat de plantage beheerde heeft besloten uit te wijken naar Zambia. Tot werkloosheid veroordeeld, wordt Luisa naar Salisbury gestuurd voor een vervolgopleiding pediatrie. Door haar enigszins onverzorgde voorkomen en haar rampzalig Engels, trekt Luisa de aandacht binnen het Engelstalige medisch team, en daar lijdt ze onder. Ze is dan vierendertig jaar, in het bezit van een diploma van gespecialiseerd arts, maar schrijft toch haar superieur: «Ik zit nog in de leerfase (van het leven in het hospitaal), maar zoals de Paus zei, “de offers van het begin zullen het apostolisch werk bevruchten.”»
In 1967 keert Luisa terug naar Italië. Tot haar grote vreugde wordt ze toegelaten tot de aflegging van de tijdelijke geloften. Eenmaal terug in Rhodesië, in 1969, wordt ze belast met de verantwoordelijkheid voor een sector in Nyamaropa die een plattelandspolikliniek annex hospitaal, “Regina Caeli”, en een leprozenhuis omvat. Ze schrijft: «Ik vind het heel fijn in “Regina Caeli”. Ik ben de eerste om toe te geven dat ik niet begrijp waarom mij voorheen niets lukte, terwijl hier alles op rolletjes lijkt te lopen.» Ze is één en al toewijding. De polikliniek heeft een kind opgenomen dat in een staat verkeert waarvoor ter plaatse geen behandeling kan worden geboden. Luisa aarzelt niet: ze legt ’s nachts zo’n 160 km af om het naar een beter toegerust centrum te begeleiden.
Alles ontbreekt hier
In december 1969 wordt ze naar “All Soul’s Mission” in Blantyre (150 km ten noorden van Salisbury) gestuurd. De missiepost omvat een kerk, die wordt bediend door paters jezuïeten geholpen door een kleine communauteit van zusters, een school, een polikliniek en een primitief plattelandshospitaal. Luisa schrijft haar medezusters van de VVAM die in Rome zijn gebleven: «Ik ben aangekomen op de nieuwe missiepost. Hier is iedereen Afrikaans, zelfs de Zusters en de priesters. Het hospitaal bestaat uit gebouwen met muren en daken, maar niet veel meer. Ik word geassisteerd door twee verpleegsters. Wij drieën hebben kennis, maar weinig ervaring. Alles ontbreekt hier… 96 bedden zijn al onderweg. Wat het geld betreft, daar hebben we niet veel van, we zijn genoodzaakt op alles te bezuinigen. We zouden meer personeel nodig hebben, en we zijn van plan een school te starten voor de opleiding van verpleegsters. Wanneer we transfusies moeten toepassen vragen we bloed van de ouders van de patiënt. Maar wanneer dat niet genoeg is worden de zusters, de priesters, de verpleegsters allemaal bloeddonoren.» Dankzij donaties die door de VVAM in Italië bijeen zijn gebracht kan Luisa snel de basisvoorzieningen laten installeren. Kort voor haar dood zal ze een elektriciteitsgenerator aanschaffen en een röntgenapparaat. Tijdens acute epidemieën van malaria, een ziekte die door muggenbeten wordt overgebracht, zal dit hospitaal bijna 150 zieken herbergen. In de daaropvolgende jaren worden de boeren aangemoedigd kippen en konijnen te fokken om het voedingspakket aan te vullen.
In een andere brief legt Luisa uit dat de plaatselijke cultuur aan vrouwen twee belangrijke rollen toekent in de maatschappij: die van moeder en die van grootmoeder. Wanneer ze zich tot haar wenden, noemen de patiënten haar gewoonlijk “dokter”, en soms zelfs als uiting van eerbied en genegenheid “ambuya”, grootmoeder. Verder merkt ze nog op: «In de missie is het leven eenvoudig en blijmoedig, zelfs al is er te veel werk te doen. Ik ben zo gelukkig als ik nooit eerder ben geweest. De Heer is goed voor mij geweest. Ik houd van de mensen, ik houd van mijn patiënten en zij houden van mij. En die liefde zal groeien tot zij de volheid van de liefde van Christus bereikt.» In 1975 staat de generaal-overste, Adela Pignatelli, ondanks meerdere tegengeluiden, Luisa tot haar grote vreugde toe definitief toe te treden tot de communauteit. Van die dag af wordt haar toewijding alleen maar groter. Die stelt ze ook ten dienste van de leprapatiënten van Mtemwa, op vijftien kilometer van Blantyre; daar komt ten volle haar rol als missionaris tot uiting, daar brengt ze de vreugde van Christus en neemt de anderen in haar geestdrift mee om Hem lief te hebben en zich aan Hem te geven.
In het begin van de jaren zestig waren er in Mtemwa ongeveer 600 leprapatiënten voor wie goed werd gezorgd. Vervolgens had een nieuwe behandeling het mogelijk gemaakt het merendeel der gevallen te genezen, zonder de verschrikkelijke ravage die de ziekte reeds had aangericht ongedaan te maken. De regering had toen besloten de genezen zieken terug naar huis te sturen en de infrastructuren af te breken. Zeventig oud-patiënten hebben evenwel niemand kunnen vinden om hen op te nemen. Zij ontvingen een mager bedrag aan geld om eten te kunnen kopen; aan het hoofd van het dorp werd een bewaker aangesteld. Deze bleek al snel een harteloos persoon te zijn. Langzaamaan is iedereen weer teruggevallen in de eenzaamheid van de eigen ellende. Toen de plaatselijke overste van de Jezuïeten werd ingelicht over deze situatie kreeg hij het gedaan dat de bewaker stante pede werd ontslagen en vond ter vervanging een tamelijk uitzonderlijk personage: John Bradburne. Als nazaat van Baden Powell, de stichter van de verkennerij en oud-officier in het Britse leger, had hij in Maleisië tegen de Japanners gevochten. Getekend door de verschrikkelijke dingen die hij had meegemaakt was hij pelgrim-kluizenaar geworden, veel op reis, totdat de Voorzienigheid hem naar Mtemwa bracht. Terstond voelde hij het verlangen zich voor de arme leprapatiënten in te zetten: «Ik, de eeuwig verworpene, zei hij tegen zichzelf, hier zal ik tenminste opgenomen worden onder die verworpenen.» Vanaf het moment dat hij was benoemd tot bewaker, heeft deze «vagebond van God» hun de menselijke warmte gebracht die ze misten.
Mooie samenwerking
Nadat haar hospitaal-polikliniek in Blantyre is ingericht, gaat Luisa haar grondgebied verkennen en ontdekt tegelijkertijd de leprozerie en de baas ervan, John Bradburne. De eerste contacten verlopen niet gemakkelijk. Luisa gedraagt zich vaak een beetje bruusk, autoritair zelfs, en John is door de dingen die hij heeft meegemaakt zeer gevoelig geworden. Weldra leren ze elkaar beter kennen en kunnen we spreken van het begin van een mooie samenwerking. Luisa onderzoekt de dorpsbewoners, een voor een, en constateert dat twintig personen onder hen nog ziek en besmettelijk zijn; zij die genezen zijn lijden aan verschillende ziektes, maar meerdere onder hen hebben nooit lepra gehad!
Een meisje, Elisabeth, leerling op de school voor de missie, komt in contact met de groep van mensen die zich met Luisa voor de goede zaak inzetten en af en toe te hulp schieten. Maar haar te grote gevoeligheid ten aanzien van zieken vormt een obstakel om te worden toegelaten. De eerste keer dat men haar meeneemt naar de leprozerie is ze zo zeer aangedaan dat ze zes maanden lang weigert ernaar terug te keren. Vervolgens lukt het haar zichzelf volledig te overwinnen, zo zeer dat ze kan worden toegelaten tot de VVAM-communauteit. Als inboorlinge is ze een grote steun, met name om de onderlinge communicatieproblemen te boven te komen. Dankzij haar brengt de kleine groep menselijke warmte en goddelijke liefde in de leprozerie. De bewoners van de naburige stad zijn stomverbaasd als ze de jeep van Luisa voorbij zien komen, vol leprapatiënten die naar het hospitaal worden gebracht voor onderzoek: ze zingen en klappen blij in de handen! Luisa schrijft: «Nu ken ik een sereniteit en een vreugde die ik me nooit had kunnen voorstellen. De Heer is goed. Ik ben het helemaal niet, maar juist in mijn armoede komt zijn kracht mij het dichtst nabij… Ik ben nu veel gelukkiger dan toen ik twintig was.»
De zieken die ter harte gaan
In die periode meldt pater David Gibs, geboren uit Europese ouders en opgegroeid in Rhodesië, zich op de missiepost. Hij is pas priester gewijd en zijn eerste missie is “All Souls”, waar hij in 1975 aankomt. Hij beschrijft Luisa als iemand met wie men niet gemakkelijk in contact treedt «met haar strak in een knot in de nek bijeengetrokken haar, haar eeuwige sombere kleren». Deze eerste indruk verdwijnt al ras: Luisa is in werkelijkheid iemand met een gemakkelijk en liefdevol karakter, altijd bereid een “praatje” te maken, zonder zich te bekommeren om het werk dat er nog te doen is. Ze helpt de mensen goed, als aandachtig arts én liefdevolle raadgeefster. «Ze was totaal niet georganiseerd, zal hij van haar zeggen: tijd bestond voor haar niet. Als ze zich verdiepte in het lezen van een medisch artikel of de middelen bestudeerde waarmee ze de kwaliteit van de zorg kon verbeteren, kon niets haar afleiden, en moesten de patiënten soms uren op haar wachten. Wanneer ze eindelijk weer tevoorschijn kwam, ontving ze de zieken een voor een, zonder zich om de tijd te bekommeren. Tenslotte maakte niemand zich meer zorgen om het feit dat ze zo vaak te laat was… Iedere keer als ze te laat was, verontschuldigde zij zich met zoveel nederigheid dat men gedwongen was haar te vergeven…Als arts was ze uitzonderlijk bekwaam. Ik heb nooit iemand gekend die het lot van de zieken zo ter harte ging als Luisa. Niets was haar te vermoeiend; ik heb haar nooit iemand zien weigeren, ongeacht de persoon of het tijdstip. Vaak sliep ze maar een paar uur per nacht.»
«Soms gingen we naar een kleine polikliniek van een Afrikaanse zuster. Zodra ze de overvolle bus instapte werd ze door iedereen begroet en vaak was het een eerder bejaarde man die haar zijn zitplaats afstond. Allen waren blij haar te zien; de meesten hadden geprofiteerd van haar verzorging, hetzij van hen zelf, hetzij van familieleden of vrienden. Rondom Luisa vormde zich onmiddellijk zoiets als een blijde familie waarvan zij de moeder was. Die indruk had ik van haar: een door en door levendige en gelukkige vrouw, die van mensen hield, van haar vak en haar rol als missionaris hield, bereid ieder offer te brengen om de mensen van wie ze hield te dienen. De reis van vijf uur in de bus was geen pretje, maar er moest ook nog een stuk te voet worden afgelegd om bij de polikliniek te komen. Luisa ging onmiddellijk aan de slag, had aandacht voor iedere zieke die soms heel wat kilometers te voet had afgelegd. Nadat ze de laatste had verzorgd ging ze slapen en stond om half vijf weer op om om zes uur op een ander punt de bus terug te nemen… Ze gaf ook les aan de verpleegstersopleiding.»
De communistisch rebellie breidt zich echter uit. Reeds in 1972 had de overste van de missie Luisa en haar medewerksters verboden sommige afgelegen dorpen te bezoeken daar dit te gevaarlijk werd geacht. Soms zijn er niet ver van de missie een paar geweerschoten te horen. Aan haar overste in Rome schrijft Luisa: «Wij zijn in vrede en zijn momenteel niet bang: de Heer is mijn herder en mij zal het aan niets ontbreken (Ps. 22). De zin die u mij heeft toegestuurd heeft me heel goed gedaan: “Wees voorzichtig, maar de liefde zegeviert over de voorzichtigheid”». En ook: «Ik heb de indruk dat onze aanwezigheid belangrijk is. Het jonge christendom van Rhodesië moet voelen dat de Kerk nabij is wanneer het volk lijdt, en dat de Kerk aan geen enkel politiek systeem is verbonden.»
In mei 1976 bevindt de missie zich midden in het oorlogsgebied: gevechten, overvliegen van militaire helikopters… personen, en zelfs families, getroffen door antipersoonsmijnen die op onverantwoordelijke wijze her en der zijn neergelegd. Op 24 juni wordt een door kogels verwonde jongeman naar de missie gebracht. Luisa en de anderen verzorgen hem zonder vragen te stellen. Enige tijd later vertrekt hij te voet, vergezeld van een Broeder, naar een hospitaal dat beter is uitgerust. Onderweg wordt hij aangehouden, verdacht van rebellie. Kort daarop meldt de politie zich op de missie en beschuldigt het verzorgend personeel ervan de rebellen te helpen in plaats van ze aan te geven als terroristen. Vier dagen later komt een heel detachement van de politie aan de deur. Luisa wordt gearresteerd. Nadat ze enkele zeer pijnlijke ogenblikken heeft doorgemaakt, hoewel fysiek goed behandeld, wordt ze weer in voorlopige vrijheid gesteld dankzij talrijke bemiddelingspogingen waaronder die van Paus Paulus VI zelf die, op de hoogte gebracht van de gebeurtenissen, vóór het proces tussenbeide komt.
Morele eenzaamheid
In afwachting van haar proces keert Luisa triomfantelijk terug naar de missie. Het dorp wordt “beschermd” verklaard door de regeringstroepen, en omspannen met prikkeldraad; een contingent militairen houdt permanent de wacht. Er vinden evenwel toch gevechten plaats, zelfs in het dorp, wanneer rebellen plotseling opduiken. Zij proberen de gebouwen van het hospitaal te beschermen, maar slagen er niet altijd in. Vluchtelingen verdringen zich voor het dorp; het Rode Kruis komt tussenbeide en verstrekt voedsel aan 7000 personen in deze “beschermde inrichting”. In februari 1977 worden zeven missionarissen vermoord in een sector die tamelijk ver is afgelegen van de missie; de burgeroorlog woedt volop. De politie belaagt de missiepost, daar ze die verdenkt van (medische) hulp aan de rebellen. Op een keer zegt Luisa tegen het hoofd van politie: «Ook u, zelfs u, zal ik verzorgen als u tegenover mij staand een hartaanval krijgt: vergeet niet dat ik arts ben.» In 1978 verzorgt ze de moeder van Robert Mugabe, hoofd van de communistische rebellen en toekomstig dictator van Zimbabwe. Ondanks de nodige discretie die deze ziekenhuisopname omringde, ondervindt Luisa er de consequenties van. In 1979 wordt het merendeel van de mensen geëvacueerd naar minder gevaarlijke gebieden; Luisa weigert hen te volgen, ondanks de uitnodiging daartoe van haar generaal-overste, die haar nu ook weer niet het bevel wil geven te vertrekken om Luisa geen gewetensconflict te bezorgen. Luisa verkeert dan in grote morele eenzaamheid, ondanks de trouwe steun van pater Gibs, die eveneens ter plaatse is gebleven. Twee maanden voor haar dood schrijft ze aan een vriendin: «Het is hard om alleen over te blijven, zonder iemand om mee te praten. Bij tijd en wijle heb ik de indruk nutteloos te zijn en onbemind. Vervolgens gaan de droefheid en woede weer over. Ik zou misschien moeten leren op God alleen te rekenen. Ik heb geprobeerd dat vertrouwen te bereiken en onverwachts heb ik Zijn echte, hoewel geheimzinnige aanwezigheid ervaren. Ze kunnen op mij schieten, maar God is met mij.» Een andere dag: «Het is mooi iedere dag een beetje meer te geven, volledig en met vertrouwen in de handen van de Vader te zijn, en de Heilige Geest, die in ons is, te vragen ons te leren de wil van de Vader te doen.»
Op 6 juli 1979, terwijl ze op een ambulance een zieke naar een hospitaal brengt, ondanks ieders raad het niet te doen, wordt het voertuig “ter controle” aangehouden bij een militaire barrage. Opeens barst er een mitrailleursalvo los: Luisa wordt dodelijk geraakt. Zij sterft enkele uren later, voor ze het hospitaal bereikt. Het zaligverklaringsproces van Luisa is afgerond op diocesaan niveau, en het dossier is naar de Congregatie voor Heiligenzaken gestuurd.
«Moge het gebed gericht tot de Moeder van Onze-Lieve-Heer ons allen vereend aantreffen in een smeekbede, opdat ieder lid van de Kerk met liefde zijn roeping ten dienste van leven en gezondheid zal waar maken! schreef Paus Franciscus. Moge de Maagd Maria de zieken helpen hun lijden in vereniging met de Heer Jezus te dragen en hen die de zorg voor hen dragen steun bieden!» (Paus Franciscus, Boodschap voor de Wereld Ziekendag 2018, no 7).