|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Esta carta, em Português] |
16 juli 2021 feest van O.-L.Vrouw van de Berg Karmel |
Op een avond, nadat ze zich een ogenblik heeft onderhouden met haar beschermengel, hoort Gemma Galgani hoe deze haar opdraagt naar bed te gaan, met de woorden waarvan ze aldus verslag doet: «ik zou die nacht alleen moeten zijn omdat indien hij zou blijven, ik nooit zou kunnen slapen. En toen vertrok hij. Het is waar dat, wanneer hij blijft, ik niet slaap: hij leert me zoveel dingen die men doet in het Paradijs, en de nacht gaat zeer snel voorbij. Hij heeft me alleen gelaten, en ik heb geslapen. Ik ben echter meerdere malen wakker geworden en terstond zei hij tegen mij: “Slaap, anders ga ik voorgoed weg”». Op een vriendelijke manier ontvangt Gemma van de Hemel zodoende wijze lessen over de overeenstemming met de wil van God. Wie is dit jong meisje waarover heilige Maximiliaan Kolbe in 1921 schreef: «Ik heb het levensverhaal van Gemma gelezen… Dat heeft me meer goed gedaan dan een hele reeks geestelijke oefeningen»?
Als vijfde van acht kinderen is Gemma geboren op 12 maart 1878, in Toscane (Midden-Italië). De volgende dag ontvangt zij bij het Doopsel de naam Gemma. Haar moeder Aurelia Landi, getrouwd met Enrique Galgani, een apotheker-scheikundige uit Camigliano, is zeer vroom. Ze had voor haar kind graag de naam van een grote heilige gewild; maar de pastoor troost haar met de woorden: «Gemma! Alleen in het Paradijs vind je gemmen (edelstenen)! Laten we hopen dat ook zij een gem in het Paradijs zal zijn.» De moeder doet haar best haar geloof op haar kinderen over te dragen; ze laat ze bidden, neemt ze mee naar de Mis en legt hen uit hoe de Goede Jezus zijn leven heeft gegeven voor ons. In april 1878 vestigt het gezin zich in de stad Lucca waar meneer Galgani de hand heeft gelegd op een grote apotheek. In de loop van het jaar 1881 gaat Gemma naar een kleuterschool waar haar levendige intelligentie aan het daglicht trad. Haar liefde voor het gebed nam hand over hand toe. Ze is ongeveer vier jaar als haar grootmoeder die onverwacht haar slaapkamer binnenkomt, haar aantreft met gevouwen handen en neergeknield voor een beeltenis van de Maagd Maria. «Wat doe jij daar, Gemma?», vraagt ze haar nadat ze haar enige tijd in ogenschouw heeft genomen. «Ik zeg het Weesgegroet; Laat me, ik wil bidden!» antwoordt het kind. Weer andere keren zijn moeder en dochter op de knieën in gebed verenigd. Aurelia Galgani, door tuberculose aangetast, zal niet langer dan acht jaar na de geboorte van Gemma op deze aarde blijven. Vaak zegt ze tegen haar opnieuw: «Kon ik je maar meenemen naar het Paradijs!» Op een dag is het zo ver dat de zieke gedwongen het bed moet houden. «Ik wilde me niet meer scheiden van mijn moeder, zal Gemma zeggen, ik verliet haar slaapkamer niet eens meer, omdat ik met haar wilde vertrekken naar het Paradijs en ik vreesde dat ze alleen naar de Hemel zou opstijgen.»
Op 26 mei 1885 ontvangt het zevenjarig kind het sacrament van het Vormsel. Ze hoort dan voor het eerst een innerlijke stem: «Gemma, wil je mij je mama geven? – Ja, op voorwaarde dat u mij ook meeneemt. – Nee! Geef me haar van harte… Vooralsnog moet je bij je vader blijven. Ik zal haar naar het Paradijs voeren, weet je.» «Ik was verplicht ja te antwoorden, vertelt Gemma, maar ik huilde…» Ze blijft meer dan ooit aan haar moederszijde op haar sterfbed. Uit vrees voor het leven van zijn kind vertrouwt meneer Galgani haar toe aan de goede zorgen van haar tante. Aurelia is achtendertig jaar wanneer ze op 17 september 1886 sterft, nadat ze deze woorden had gesproken: «Ik bied mijn leven aan om de genade te verkrijgen mijn acht kinderen weer te zien in het Paradijs.»
Iedere dag een 10
Op school bij de nonnen doet de negenjarige Gemma haar Eerste Communie op 17 juni 1887. Zij had erop aangedrongen dat men haar die genade zou vergunnen hetgeen ongebruikelijk was voor kinderen van die leeftijd. Henri Galgani verdroeg het niet langer zijn dochter te zien huilen omdat ze niet ter communie mocht, en de pastoor had hem aangeraden haar hiervoor toestemming te verlenen, uit angst dat ze ziek zou worden. Gemma zal echter bekennen dat ze de slechte gewoonte had altijd te huilen om haar vader te vertederen en gedaan te krijgen wat ze wilde. Ze ontdekt op die dag hoe zeer de geneugten des hemels verschillen van die van de aarde. «Op die bewuste ochtend gaf Jezus mij het groot verlangen religieuze te worden», zal ze aan haar geestelijk leidsman schrijven.
Op school onderscheidt Gemma zich in Frans, Rekenkunde en Muziek; maar ze verlangt vooral naar kennis over het Lijden van Jezus. Haar juffrouw belooft haar er iedere keer dat ze een tien haalt, een bijzonder aspect van uiteen te zetten. «Ik was zo gelukkig, zo zal ze schrijven; iedere dag had ik een tien, en iedere dag kreeg ik mijn uitleg.» Ze zal de hoogste onderscheiding krijgen voor haar kennis van de catechismus. Maar rond haar veertiende bekoelt haar vurigheid en voelt ze hoe Jezus steeds verder van haar af komt te staan. Haar vader zal haar inderdaad alles toestaan en zij zelf schept maar al te veel genoegen in elegante kleren dragen. Ze behoudt echter een grote liefde voor de armen en wanneer ze uitgaat wordt het hele huis leeggeroofd voor de aalmoezen. Mgr. Volpi (hulpbisschop van Lucca, vervolgens bisschop van Arezzo; 1860–1931) vond het nogal overdadig en verbiedt haar tenslotte nog langer zo vrijgevig te zijn en haar vader geeft haar ook niets meer om haar goedhartigheid tevreden te stellen. Het meisje gaat uiteindelijk niet meer uit, uit angst armen te ontmoeten die ze niet zou kunnen helpen.
De juwelen van de echtgenote
Op 11 september 1894 sterft haar lievelingsbroer Gino aan tuberculose; hij was seminarist en pas achttien jaar. Gemma is ontroostbaar en wordt drie maanden lang ziek. Wanneer ze eenmaal is genezen wordt ze omringd door de attenties van haar vader die haar overlaadt met geschenken. Hij schenkt haar op een dag een horloge van goud, dat ze opgetogen draagt wanneer ze eens uitgaat. Bij thuiskomst verschijnt haar engelbewaarder voor de eerste keer: «Vergeet niet dat de kostbare juwelen waarmee de echtgenote van een gekruisigde Koning slechts de doornen en het kruis kunnen zijn.» Van toen af onderwerpt het meisje zich aan een leven in armoede om Jezus te behagen: haar omgeving ziet hoe sober gekleed ze gaat, zonder enige andere verfraaiing dan haar lichte ogen en haar hemelse glimlach. Ze zal haar brieven ondertekenen met: “De arme Gemma”. Haar strijd in het dagelijks leven is ook gericht tegen haar tekortkomingen en haar fouten, met het oog op het bereiken van de nederigheid.
Met Kerstmis in datzelfde jaar staat haar biechtvader haar toe de gelofte van kuisheid af te leggen; ze is dan zeventien. Later zal ze aan haar geestelijk leidsman schrijven: «Vanmorgen zei Jezus tijdens de Communie tegen mij: “Kijk, Gemma, in mijn hart zit een klein meisje waar ik veel van houd en door wie ik op mijn beurt word bemind. Dat meisje vraagt mij steeds om liefde en zuiverheid, en ik die de ware liefde en de ware zuiverheid ben geef er haar zoveel van als een menselijk schepsel maar zou kunnen ontvangen.”» Gemma vraagt aan Jezus veel te mogen lijden om hem haar liefde te bewijzen. Dit verzoek is niet de uiting van een gestoorde psyche maar wel van een vurig verlangen te lijken op Jezus in zijn Lijden. Door zijn genade geeft God ons de mogelijkheid deel te nemen aan het werk van Verlossing dat zijn vruchten draagt in de gemeenschap der heiligen.
«Gij zijt het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit lichaam (1 Kor 12,27). De liefde zoekt zichzelf niet (1 Kor 13,5). Het geringste dat wij uit liefde doen, strekt allen tot voordeel op grond van deze solidariteit met alle mensen, levenden en doden, die steunt op de gemeenschap van de heiligen. Iedere zonde schaadt deze gemeenschap… Deze uitdrukking (“gemeenschap der heiligen”) verwijst ook naar de gemeenschap van de “heilige personen” (sancti) in Christus, die “voor allen gestorven is” zodat al wat ieder doet of lijdt in en voor Christus, vrucht draagt voor allen» (Catechismus van de Katholieke Kerk, nrs. 953,961).
Gemma wordt al spoedig verhoord: op haar voet breekt een abces uit dat een pijn veroorzaakt dat ze edelmoedig aanvaardt en zo goed mogelijk verbergt opdat alleen Jezus het zou weten. Weldra verergert het tot aantasting van het bot. De pijn verhevigt en dwingt haar artsen te raadplegen die, om amputatie te voorkomen, haar aanbevelen het bot af te krabben. Gemma verwijt zichzelf haar “gehuil en geschreeuw”, maar haar naasten en de artsen zelf waren onder de indruk van haar zwijgzaamheid en haar glimlach.
Jezus toebehoren
In 1897 sterft Enrique Galgani aan keelkanker. Gemma is er zeer door aangedaan maar Jezus sterkt haar innerlijk. Gemma wordt dan naar haar tante van vaderszijde gestuurd: ze helpt haar in een ijzerhandel, tot ieders tevredenheid. Meerdere jongemannen vragen haar ten huwelijk. Maar zij die geheel en al Jezus wilde toebehoren, sloeg de aanbiedingen af; pijn in de rug dwingt haar naar Lucca terug te keren. Gemma is in feite aangetast door de ziekte van Pott, bottuberculose die de wervelkolom aantast. Omdat ze al gauw verlamd is moet ze het bed houden. Waar ze het meest onder lijdt zijn het met de stethoscoop beluisteren van de artsen want uit schaamtegevoel waakt ze met grote zorg over het behoud van haar grote zuiverheid van lichaam en geest: «Ik liet nooit na iedere dag drie Weesgegroeten te bidden, geknield op de vingers – een manier van penitentie beoefenen die mijn moeder me had geleerd – zodat Jezus me zou bevrijden van de zonden tegen de heilige kuisheid.»
«Kuisheid veronderstelt schaamte. Kuisheid maakt een integrerend deel uit van de matigheid… Zij is afgestemd op de kuisheid, waarvan zij de fijngevoeligheid bewijst. De schaamte leidt de blikken en gebaren op een wijze die overeenstemt met de waardigheid van de personen en van hun eenwording. Schaamte is een vorm van bescheidenheid. Zij speelt mee bij de keuze van kleding. Zij zal met stilzwijgen of voorbehoud reageren waar het risico van ongezonde nieuwsgierigheid zich voordoet. De schaamte schept een levensstijl die weerstand kan bieden aan de verlokkingen van de mode en aan de druk van de heersende stromingen. Schaamte ontstaat bij het ontwaken van het geweten in de mens. Kinderen en jongeren schaamte bijbrengen is eerbied opwekken voor de menselijke persoon» (CKK, nrs. 2521-2524). In de encycliek Sacra virginitas, merkte Paus Pius XII op: «Om de deugd van de kuisheid in stand te houden zijn waakzaamheid, noch zuiverheid voldoende. Men moet tevens hulpbronnen aanboren die onze natuurlijke krachten overtreffen: gebed, de sacramenten van de Penitentie en de Eucharistie en een vurige devotie jegens de Allerheiligste Moeder van God» (25 maart 1954, nr. 59).
Gemma zal vertellen dat, wanneer ze had geleden, ze daarna altijd teleurgesteld was te moeten vaststellen dat ze haar krachten weer hervond, want zij zag in de dood de toegangspoort tot het Paradijs. Visitandines die haar komen verzorgen stellen haar voor een novene te doen voor heilige Marguerite-Marie om haar te helpen hetzij te genezen, hetzij echt te sterven. Zij leest dan met groot genoegen het levensverhaal van een jonge passionist, Gabriele de l’Addolorata (gestorven in 1862, heiligverklaard in 1920). Er ontstaat een hechte vriendschap tussen beiden en iedere avond verschijnt broeder Gabriele haar om haar te helpen de novene te bidden. In het vervolg zal hij zich vaak met haar onderhouden. Aan het einde van de novene is Gemma volledig genezen, tot stomme verbazing van de artsen. Een van hen verdenkt haar van hysterie, hetgeen haar kwetst, maar niettemin haar grote zielsrust ongedeerd laat. Ze overweegt toe te treden tot de orde der Visitatie, maar Broeder Gabriele raadt haar aan alleen religieuze te worden en zich toe te wijden aan het Heilig Hart. Wanneer ze hem vraagt naar de reden daarvan, antwoordt hij raadselachtig: «Sorelle mia! (Zusje van mij!)».
Intieme vrienden
Het specifieke van het leven van Gemma schuilt in het eenvoudige en monotone karakter ervan, dat samengaat met een buitengewone vertrouwdheid met de bovennatuurlijke wereld. Zij spreekt met de engelen en de heiligen als met evenzovele intieme vrienden. Het dagboek dat ze heeft geschreven uit gehoorzaamheid aan haar geestelijk leidsman getuigt ervan. Op Witte Donderdag 1899 richt de gekruisigde Jezus zich tot haar: «Kijk, meisje, en leer hoe je me moet liefhebben. Zie je dit kruis, die doornen, die wonden? Het is allemaal werk van de liefde en van de oneindige liefde. Zie je tot hoever ik je liefheb? Wil je mij echt liefhebben? Leer dan eerst te lijden; van lijden leer je lief te hebben.» De volgende dag geeft Onze Heer Jezus Christus haar voor de eerste keer de Communie uit Zijn hand, want omdat ze ziek is mag ze de officies niet bijwonen. Afgezonderd in haar slaapkamer is ze in gebed vereend met de ceremonies van Goede Vrijdag: «Mijn engelbewaarder kwam en we baden tezamen. Wij ondersteunden Jezus in al zijn smarten; wij voelden mee met de smarten van onze Mama (zo noemt ze de Heilige Maagd). Maar mijn engelbewaarder liet niet na mij zachtjes een verwijt te maken door tegen mij te zeggen dat ik niet moest huilen wanneer ik een of ander offer voor Jezus moest brengen, maar juist degenen die mij daartoe de gelegenheid boden moest bedanken.»
In de encycliek Spe Salvi, herinnert Paus Benedictus ons eraan wat de betekenis van kleine offers is: «Tot een vandaag de dag wellicht weinig gepraktiseerde, maar tot voor kort nog wijdverbreide vorm van vroomheid behoorde de gedachte dat men de kleine dagelijkse ongemakken, die ons steeds weer als meer of minder pijnlijke speldenprikken treffen, zou kunnen “opdragen” en die daardoor zin verlenen… Het is de vraag of er toch niet ergens iets wezenlijks in zat, iets dat ons behulpzaam kan zijn. Wat wil dat zeggen: “opdragen”? Deze mensen waren ervan overtuigd dat zij hun kleine lasten in het grote medelijden van Christus konden leggen, zodat ze op de één of andere manier behoorden tot de schat van medelijden, waaraan de mensheid zo’n behoefte heeft. Zo konden ook de kleine ergernissen van alledag zin krijgen en bijdragen tot de economie van het goede, van de liefde in de mensheid. Misschien moeten we ons toch afvragen of dat voor ons niet weer een zinvolle mogelijkheid zou zijn» (nr. 40).
In mei 1899 klopt Gemma aan de poort van de Visitatie van Lucca, maar door haar te broze gezondheid kan ze niet worden toegelaten. De daaropvolgende 8e juni, vooravond van het feest van het Heilig Hart, ontvangt ze de genade van de stigmata, dat wil zeggen dat zich in haar handen en in haar zij de afdruk zichtbaar maakte van soortgelijke wonden als Jezus had gehad tijdens zijn Lijden. «Jezus is verschenen met zijn open wonden, vertelt Gemma, maar uit zijn wonden kwam geen bloed meer maar vlammen van vuur. In een oogwenk raakten die vlammen tot aan mijn handen, voeten en hart. Ik had het gevoel dat ik stierf en ik zou op de grond ineen zijn gestort als mijn Moeder (de Maagd Maria) mij niet had tegengehouden.»
Uren van lijden en vreugde
Tot aan haar dood zal zij iedere week, van donderdagavond 20:00 tot vrijdag 15:00 het Lijden opnieuw beleven door in haar handen, voeten en zij de tekenen van de liefde van God voor de mensen te ontvangen. Deze uren van lijden zijn ook uren van vreugde door de intimiteit die zij zo intens voelt met de Verlosser. Zij spreekt een goed woordje voor hen die zij liefheeft en ook voor de zondaren. Gemma vraagt overigens ook om vergeving voor haar eigen zonden.
«Christus, die door Zijn lijden de Verlossing tot stand brengt, heeft tegelijkertijd het menselijk lijden tot het niveau van de Verlossing verheven. Daarom kan ook iedere mens die door eigen lijden getroffen wordt, deelnemen aan het verlossende lijden van Christus.» (Apostolische Brief Salvifici doloris, 11 februari 1984, nr. 9). Gemma Galgani is op heel bijzondere wijze met het Kruis van Christus verenigd. Maar wij allen krijgen te lijden, uit trouw aan de waarheid, de gerechtigheid en de liefde: «Lijden met de ander, voor de anderen, lijden omwille van de waarheid en de gerechtigheid, lijden uit liefde en om iemand te worden die werkelijk liefheeft, dat zijn de fundamentele elementen van de menselijkheid, en als die prijs zouden worden gegeven, zou de mens zelf worden vernietigd… Kunnen we dat? Is de ander belangrijk genoeg dat ik omwille van hem een lijdende wil worden? Is de waarheid belangrijk genoeg voor mij dat die het lijden waard is? En is de belofte van de liefde zo groot dat zij mijn zelfgave rechtvaardigt? In de geschiedenis van de mensheid is het juist het christelijk geloof dat in de mens op een nieuwe en diepgaander wijze het vermogen heeft losgemaakt tot deze voor de menselijkheid beslissende manier van lijden… Het geloof heeft ons namelijk getoond dat God, de waarheid en liefde in Persoon, voor ons en met ons wilde lijden» (Spe salvi, nr. 39).
De jonge stigmata-draagster, in verwarring gebracht door de tekenen van voorliefde die zij op haar lichaam draagt, doet wat ze kan om ze te verbergen. Mgr. Volpi, verontrust door de gebeurtenissen, stelt het meisje vaak op de proef: hij wenst met een arts die genegen is de stigmata te onderzoeken, naar haar toe te komen. Ondanks een brief van Gemma die hem verzoekt, uit naam van Jezus, alleen te komen of anders zou hij niets te zien krijgen, komt hij vergezeld door een arts naar het in extase verkerende meisje. Zij maakt de wonden schoon met een katoenen doekje: doordat op die manier het bloed wordt geabsorbeerd komt de ongedeerde huid tevoorschijn. De dokter is stellig in zijn oordeel, het betreft hier een geval van hysterie; de jonge patiënte zou zichzelf hebben gestoken met naalden. Gemma’s naasten beginnen dan te twijfelen of de bovennatuurlijke tekenen werkelijk hadden plaatsgevonden. Dat de stigmata verdwenen in het bijzijn van de arts is een beproeving voor de nederigheid van de jonge vrouw.
Een lievelingsdochter
Begin zomer 1899 preken passionisten (leden van een congregatie die is gesticht in de XVIIIe eeuw door heilige Paulus van het Kruis) een missie in Lucca. Gemma stelt tot haar verrassing vast dat de paters hetzelfde habijt dragen als haar “Broer Gabriele”! Ze hoort dan Jezus in haar hart aan haar vragen: «Zou jij datzelfde habijt ook graag dragen?... Je zal dan een dochter van mijn Lijden zijn en een lievelingsdochter! Eén van hen zal dan je vader zijn. Ga alles maar vertellen!» Het meisje vertrouwt zich toe aan een van de kloosterlingen die haar bepaalde buitengewone penitenties verbiedt die zij zonder toestemming beoefent. Hij brengt haar vervolgens in contact met de familie Giannini waar ze in zal worden opgenomen en onttrokken aan het oog van de wereld. Meneer en mevrouw Giannini, die twaalf kinderen hebben, nemen Gemma graag in hun gezin op want ze waarderen haar deugdzaamheid en vroomheid. Dan wordt ze in contact gebracht met Pater Germano, passionist, die voor haar een vastberaden leidsman zal worden. Gemma schrijft hem vaak: ze gehoorzaamt hem in alles en stuurt Jezus zelfs naar huis, wanneer de tijd van stil gebed die haar is voorgeschreven voorbij is. Deze gehoorzaamheid beschermt haar voor duivelse illusies. Pater Germano, die een echt mystiek leven meent te ontwaren, laat met grote zorg de Heilige Geest in haar zijn werk doen.
Het bestaan van Gemma zet zich voort in alle teruggetrokkenheid en nederig dienstbetoon: ze neemt met regelmaat deel aan de huishoudelijke werkzaamheden, verstelt sokken en houdt ieders linnengoed op orde. Vaak krijgt de extase daar waar ze is greep op haar; als die voorbij is gaat Gemma stilzwijgend gewoon door met haar werk. Ze verlangt vurig naar het klooster maar vergeefs: de zusters passionisten zijn bevreesd voor een postulante met zo’n buitengewoon spiritueel leven. De stappen die zij onderneemt met het oog op de stichting van een klooster voor Zusters Passionisten in Lucca hebben evenmin succes. Vanaf Pinksteren 1902 wordt ze ziek en houdt op zich te voeden: de heilige Communie wordt haar enig voedsel. Het is een periode van intense “tegoeddoening” die wordt aangeboden aan het Heilig Hart, en tevens van bijzondere voorspraak voor de heiliging van de geestelijkheid. Op 21 september verschijnen de eerste symptomen van longtuberculose. Onze-Lieve-Heer onthult haar dat ze nog een smartelijke kruisweg zal moeten afleggen: «Ik heb, zo zegt Hij tegen haar, een immense boetedoening nodig, in het bijzonder voor de zonden en de godslasteringen waarmee Ik Mij ernstig belaagd zie door de bedienaren van het heiligdom.» De kwellingen die zij maandenlang te verduren krijgt zijn niet beschrijven, maar haar geduld verzwakt niet. Haar onvoorwaardelijke liefde voor God stelt haar in staat het “schandaal van het kwaad” en het lijden in het licht van God te zien. In januari 1903 wordt ze overgebracht naar een kleine geïsoleerde kamer, vanwege de besmetting. Daar sterft ze op 11 april 1903, Stille Zaterdag, vijfentwintig jaar.
Het klooster van de Zusters Passionisten van Lucca, dat ze zo graag had willen stichten, wordt geopend in 1905, en het ontvangt het lichaam van hun hemelse beschermvrouwe die het volgende had voorspeld: «De Passionisten hebben me levend niet willen hebben, maar dood zullen ze mij krijgen.» Op 2 mei 1940 heeft Pius XII Gemma Galgani heiligverklaard na een minutieus onderzoek naar de mystieke verschijnselen in haar leven.
Heilige Gemma Galgani, verkrijg voor ons van Jezus en Maria de genade van geduld, uit liefde voor de gekruisigde Jezus!