Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
13 april 2011
feest van h. Martinus, paus en martelaar


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

In mei 1873 maakt Apostolisch Vicaris van Hawaï, Mgr.  Maigret, tegenover een paar van zijn priesters gewag van zijn  zorg om de staat van verwaarlozing waarin de lepralijders verkeren. Sinds 1864 verspreidt de vreselijke plaag van lepra zich door de archipel. De regering onderkent het gevaar en besluit de lepralijders te isoleren. «Dit is een situatie die mij zeer verontrust. Ik denk vooral aan die arme lepralijders waarvan er zo'n groot aantal ieder jaar komt te sterven zonder hun ziel te hebben gezuiverd alvorens voor God te verschijnen en die tijdens hun leven geen enkele morele verlichting vinden van hun beproevingen. – Maar, Monseigneur, antwoordt pater Aubert, u hoeft maar een onder ons aan te wijzen om hun herder te worden en u wordt gehoorzaamd!» Alle priesters zijn unaniem bereid te vertrekken. Een van hen, pater Damiaan de Veuster, zegt met vaste stem: «Monseigneur, ik herinner me dat ik onder het doodskleed lag op de dag van mijn kloostergeloften om te leren dat de vrijwillige dood het principe is dat ten grondslag ligt aan een nieuw leven en zoals ik hier voor u sta, ben ik bereid me levend te begraven samen met die ongelukkigen van wie ik er meerdere persoonlijk ken. – Hoe oud bent u? vraagt Mgr.Maigret. – Drieëndertig jaar. – De leeftijd van Onze-Lieve-Heer ten tijde van zijn kruis», hervat de bisschop.

Een gangmaker

Hij die door de heiligverklaring op 11 oktober 2009  Heilige Damiaan is geworden, werd op 3 januari 1840 geboren in Tremelo, in Vlaams Brabant. Hij is dezelfde dag gedoopt en krijgt de naam Jozef. Zijn vader bezit een boerderij en beheert een graanhandel waardoor het groot gezin – acht kinderen – in betrekkelijke welstand kan leven. In dit christelijk huisgezin, waarin vier kinderen religieuzen worden, haalt niemand het in het hoofd af te wijken van de geboden Gods en die van de Kerk; zelfs naaiwerk is op zondag verboden. Op die dag gaat heel het gezin naar de parochiekerk voor de Mis en de Vespers. Door de week bepaalt het gebed met heel het gezin het ritme van de dag. 's Avonds worden er heiligenlevens gelezen. Jozef, de voorlaatste, stevig van bouw, wordt al spoedig de gangmaker van het stel: zijn vurige blik bezorgt hem de reputatie van waaghals. Hoewel ondernemend en altijd in beweging heeft hij toch ook duidelijk aanleg voor meditatie. Op een dag dat iedereen hem overal zoekt, vindt de moeder haar Jozef van zeven jaar biddend in de kerk. Zijn onderwijzer vindt hem heel intelligent, maar zijn ouders willen dat hun zoon landbouwer wordt. Op dertienjarige leeftijd stopt Jozef met naar school gaan om deel te nemen aan het werk op de boerderij.

In 1858 volgt hij een parochiemissie die wordt gepreekt door Paters Redemptoristen in Braine-le-Comte. Tijdens een van die missies beslist hij wat zijn roeping zal zijn. «Jullie weten, zo schrijft hij aan zijn ouders, dat wij allemaal moeten kiezen voor de levensstaat waarvoor de goede God ons heeft voorbestemd om zo eeuwig gelukkig te worden; daarom kunnen jullie niet bedroefd zijn om mijn roeping.» Zijn keuze valt op de Congregatie van de Heilige Harten waarin een van zijn broers zich al aan God heeft gegeven. Deze religieuze familie die gesticht is in 1800 door pater Coudrin heeft zich eerst ontwikkeld in Frankrijk vanuit het moederhuis in de rue Picpus in Parijs. In 1825 heeft de Heilige Stoel haar de evangelisatie van oostelijk Oceanië toevertrouwd. Het jaar daarop scheepte een groep missionarissen in naar de Hawaï eilanden. In 1840 wordt het klooster van Leuven geopend voor de missionarisroepingen uit België, Nederland en Duitsland. Daar voegt Jozef zich op 2 februari 1859 bij zijn oudere broer. Daar hij rechtstreeks van de lagere school komt en geen Latijn heeft geleerd accepteert hij het dat hij als koorbroeder wordt opgenomen onder de naam Damiaan. Maar God heeft andere plannen met hem. De novice leert in zes maanden in zijn eentje Latijn en geeft er blijk van met groot genoegen en groot gemak te kunnen studeren. De overste aanvaardt hem dan ook onder de studenten-novicen. Op 7 oktober 1860 legt Broeder Damiaan zijn eeuwige geloften af. Languit op de tegelvloer van de kapel gelegen, krijgt hij een doodskleed over zich heen gelegd , ten teken van zijn sterven aan zijn oud leven, om voor een nieuw leven te worden geboren, en wel dat van Christus. Dit ritueel dat tegenwoordig enige verbazing zal wekken zal hem voor het leven tekenen en de weg openen naar het zichzelf wegschenken. In Parijs en vervolgens in Leuven gaat hij serieus en vasthoudend verder met de studie. In 1863 staat zijn broer gereed om in te schepen naar Oceanië, maar door ziekte verhinderd moet hij daarvan afzien. Damiaan grijpt de gelegenheid aan en verzoekt de generaal Overste om toestemming in zijn plaats te mogen vertrekken, hoewel zijn opleiding verre van voltooid is.

De verdwaalde lammeren zoeken

Op 30 oktober scheept een groep missionarissen van  wie hij deel uitmaakt in naar de Hawaï eilanden. Het schip vaart de ankerplaats Honolulu binnen op de feestdag van H. Jozef, 19 maart 1864. De daarop volgende 21e mei wordt pater Damiaan tot priester gewijd en benoemd in het district Puma waar het aan apostolisch werk niet ontbreekt: al acht jaar heeft er geen priester meer gewoond. Te voet of te paard gaat hij op zoek naar de verdwaalde lammeren. Weldra kent iedereen Kamiano (Damiaan in het Hawaïaans). Hij schrijft aan zijn broer dat hij voor zichzelf verlangt «in het bezit te komen van de zuivere liefde Gods, de vurige ijver voor het heil der zielen die in J.-M.Vianney (de pastoor van Ars) was ontvlamd«Onze arme eilandbewoners, zo vervolgt hij, achten zich heel gelukkig wanneer ze Kamiano zien aankomen. En ik, ik houd veel van ze, ik zou graag mijn leven voor hen willen geven, zoals onze goddelijke Verlosser heeft gedaan.» In maart 1865 krijgt Kamiano een beproeving te verduren die schrijnender is dan die van het afscheid van zijn familie: hij moet zijn christenen verlaten. Een confrater wiens gezondheid afneemt, is niet meer in staat het werk in het uitgebreide district Koala op zich te nemen. Pater Damiaan stemt erin toe zijn opdracht in te ruilen voor de zijne; in zijn eentje moet hij een taak volbrengen die tien missionarissen zou hebben vereist. Zijn sterk gestel stelt hem in staat snel resultaten te boeken. Hij sticht mooie christengemeenschappen, zet gebedshuizen op, preekt, hoort biecht, bezoekt de zieken, is architect, timmerman en metselaar voor de door hem zelf te bouwen kerken en scholen. Hij komt tot in de ontoegankelijkste uithoeken, ten koste van gevaarlijke klauterpartijen en overtochten waarbij hij meerdere malen bijna is verdronken. Zijn gelovigen worden van alle kanten door verleidingen bestookt: listen van medicijnmannen, onstandvastigheid van de huwelijken, algehele zedeloosheid en, onder de goeden, de luiheid ten aanzien van de gebedsoefeningen. Maar door de energie van de pater wordt hun moed danig geprikkeld. «We hebben hier te maken met de wapenen van de hel die de besten ten val moeten brengen», schrijft hij op 22 december 1866. Deze jaren zijn voor pater Damiaan een soort voorbereiding geweest op de heldenmissie die hem te wachten staat.

Bij de volgende bezoeken aan de dorpen ontdekt Kamiano meer en meer inboorlingen die door lepra zijn aangetast. In 1865 besluit de regering tot afzondering van de zieken. Ze worden goedschiks of kwaadschiks gedeporteerd naar het «leprozenhuis» dat is ingericht op het schiereiland Kalawo, ten noorden van het eiland Molokaï. Het betreft een verlaten landtong van 17 km2, ingeklemd tussen een haast ontoegankelijke kust en een keten van steile bergen. Een regeringscommissie is belast met het beheer van Kalawo; de angst voor lepra en de gebruikelijke onachtzaamheid van de overheidsambtenaren hebben er feitelijk een niet te betreden plaats van gemaakt. De regering zorgt voor levensmiddelen en kleding voor de geïsoleerde bevolking, maar iets anders dan een paar ellendige hutjes waar ze beschutting kunnen vinden is er niet en daar vegeteren de lepralijders in een weerzinwekkende promiscuïteit. Bij lepra, die het vlees afschuwelijk aanvreet, voegen zich alle lichamelijke en geestelijke kwalen van hen die ten prooi zijn gevallen aan wanhoop en luiheid. Het merendeel is heiden. Onder hen heersen alle vormen van schaamteloos gedrag die nog worden versterkt door de gedachte aan een spoedig einde met vreselijke pijnen. Ze voeren zichzelf dronken, dwingen de vrouwen zich te prostitueren; hun orgiën vinden plaats voor de altaren, opgericht voor de godin Laka, de Venus van de Kanaken. De christen lepralijders hebben eveneens grote moeite de hartstochten de baas te blijven. Deze situatie heeft zijn weerslag op de gewetens van iedereen. Maar wat is de remedie voor deze epidemie? De bisschop bekommert zich om de kleine groep katholieken die naar Molokaï is gestuurd. Hij laat ter plaatse een kapel bouwen die wordt toegewijd aan H. Philomena . Om de beurt komt er een priester voor een paar dagen. Het is een begin. Maar tussen die korte bezoeken zitten grote tussenpozen. De kranten benadrukken dat het niet goed genoeg is: «Waar de lepralijders nu behoefte aan hebben is aan een trouwe bedienaar van het Evangelie en aan een arts die zich willen opofferen voor het welzijn van deze beklagenswaardige gemeenschap.»

Vanaf 1865 heeft Kamiano machteloos mogen toezien hoe verschrikkelijk de plaag in omvang toenam en zijn volk uitdunde. De ziekte was voor de lepralijders niet de enige beproeving; er kwam nog een grotere bij, die van ontrukt te zijn aan familie en dorp, zonder hoop op terugkeer. Pater Damiaan belooft ieder die naar hem wordt gebracht te komen opzoeken. Hij begeleidt ze ook zo lang als hij kan onderweg. Hij is zich dus wel bewust van wat hij gaat doen als hij zich, op 4 mei 1873, als vrijwilliger meldt om naar de lepralijders te gaan.

Een weg van hoop

In zijn encycliek Spe salvi van 30 november 2007  maakt Paus Benedictus XVI ons duidelijk wat leed delen en wat medelijden is: «De samenleving kan de lijdenden niet aanvaarden en hen in hun lijden dragen als de individuen dit niet kunnen, en bovendien kan het individu het lijden van de ander niet aanvaarden, als hij zelf de zin van het lijden niet inziet, het niet kan beschouwen als een weg van zuivering en rijping, een weg van hoop. Want het aannemen van de ander, die lijdt, betekent dat ik zijn lijden tot het mijne maak, dat het ook mijn lijden wordt. Maar juist daardoor, doordat het nu gedeeld lijden is geworden, waarin ook een ander aanwezig is, dringt het licht van de liefde in lijden door. Het Latijnse woord «con-solatio», troost, drukt dit heel mooi uit, omdat het het beeld oproept van «erbij zijn» in de eenzaamheid, die dan geen eenzaamheid meer is... Van Bernardus van Clairvaux is de schitterende uitdrukking : «Impassibilis est Deus, sed non incompassibilis», God kan niet lijden, maar Hij kan wel mee-lijden. De mens is God zoveel waard, dat Hij Zelf mens geworden is, om met de mens te kunnen mee-lijden, reël, in vlees en bloed, zoals ons getoond wordt in het Lijdensverhaal van Jezus. Van daaruit is in alle menselijk lijden Iemand binnengetreden die mee-lijdt, mee-draagt. In alle lijden is van daaruit de «con-solatio», de troost van de mee-lijdende liefde van God aanwezig en daarmee is de ster van de hoop opgegaan» (Spe salvi, n. 38,39).

Leven en sterven met jullie

Op 10 mei gaat pater Damiaan, vergezeld van zijn  bisschop en met een brevier als enige bagage aan wal in Kalawao. Talloze lepralijders komen de prelaat en de jonge missionaris van drieëndertig jaar tegemoet. «Tot nu toe, beste kinderen, zo zegt Mgr.Maigret, waren jullie alleen en verlaten; dat zal niet langer zo zijn. Hier is iemand die een vader voor jullie zal zijn. Hij heeft jullie zo vurig lief dat hij, voor jullie geluk en het heil van jullie onsterfelijke zielen, niet aarzelt één van jullie te worden en nu vraagt met jullie te mogen leven en sterven.» De lepralijders kunnen hun ontroering niet verbergen. Monseigneur omhelst zijn priester, zegent hem en laat hem over aan zijn heldhaftige, bovenmenselijke taak. De eerste tijd is moeilijk: 's nachts heeft hij als enig onderdak een boom dichtbij de kapel. De aanblik van de lepralijders en de walgelijke stank die hun aangevreten ledematen verspreiden zijn buitengewoon moeilijk te verdragen, maar, zo schrijft hij, «ze hebben een ziel die is afgekocht met het aanbiddelijk Bloed van onze goddelijke Verlosser. Al kan ik ze niet genezen zoals Onze-Lieve-Heer, ik kan ze op zijn minst troosten.» In naam van Christus gaat hij zich voor hun belangen inzetten. Hij identificeert zich meteen met die ongelukkige mensen: «Ik word lepralijder met de lepralijders, zegt hij in vertrouwen tegen iemand. Wanneer ik preek is mijn geliefde zinswending: «Wij lepralijders«» Moge ik ze allemaal winnen voor Christus!» De aanwezigheid van Kamiano geeft de misdeelden – 800 bij zijn aankomst – een sprankje hoop. Iedere week maakt hij een ronde langs alle hutten, zonder onderscheid te maken tussen gelovigen en niet-gelovigen, protestanten en katholieken. Om hun zielen te redden zorgt hij voor verlichting van hun lichamen en probeert hun vertrouwen te winnen. Beurtelings verpleger, timmerman, ingenieur, doodgraver, advocaat, dirigent«niets houdt pater Damiaan tegen voor het welzijn van de lepralijders.

Zijn heldhaftig optreden is er de oorzaak van dat velen werkelijk door edelmoedigheid worden aangestoken. De protestanten wedijveren zelfs met de katholieken: aanzienlijke giften stromen toe naar Molokaï. De kranten zijn unaniem vol lof over de Belgische priester. Een Duitse protestantse journalist schrijft: «Alleen een katholieke priester is de hel van de lepralijders binnengegaan. Hij is tussen deze stervenden, deze wanhopige mensen gaan wonen om hun de vertroostingen van het eeuwig leven te brengen.» Deze loftuigingen vallen niet in de smaak bij het gezondheidscomité dat in Honolulu zetelt: daar ziet men met lede ogen aan dat die katholieke priester zich in Molokaï vestigt. Zou iemand die zoveel activiteit ontplooit niet willen suggereren dat het comité niet genoeg doet? Wie dan ook die geen lepra heeft wordt de toegang tot het eiland ontzegd. Zo wordt de pater geïsoleerd en «geïnterneerd» want het wordt hem verboden de quarantaine-inrichting te verlaten; men hoopt hem door deze maatregel te ontmoedigen en ertoe te brengen zijn post te verlaten. Wat hem het zwaarst valt is dat hij niet kan biechten. Maar na een paar maanden wordt de maatregel dankzij een verandering in de regering herroepen.

Daar waar nog onlangs de wet van de jungle heerste, bloeit een gemeenschap op waarin ook de zwakste zijn plaats heeft en zelfs de eerste! Kamiano ontdekt dat het evangelisch zaad om te ontkiemen de ondersteuning nodig heeft van de menselijke deugden: de hele mens moet weer overeind geholpen worden. Christus zelf is dichtbij de lepralijders gekomen om hun lichamen te genezen en hun de zin in het leven terug te geven. Door zijn blijheid, zijn liefdevolle aanwezigheid draagt Kamiano hiertoe bij: «Van 'smorgens vroeg tot 'savonds laat zit ik midden in de fysieke en morele ellende die het hart diep bedroeven. Ik tracht evenwel me altijd blij te betonen om zo de moed van mijn zieken weer op te krikken» (17 december 1874). Gedreven door het verlangen hun lijden te verlichten, stelt pater Damiaan ook belang in de vooruitgang van de wetenschap en, wanneer hij zelf ook is aangetast, zal hij de nieuwe behandelmethodes uitproberen. In 1884, zestien jaar na een eerste bezoek, gelooft een Amerikaanse professor die in Molokaï op doortocht is, zijn eigen ogen niet. De rottingsplaats heeft plaats gemaakt voor twee mooie dorpen met witte huizen waar omheen fleurige tuinen en akkers, met een toegangsweg en waterleiding. Er is een ziekenhuis waar de zwaarst getroffenen behoorlijk worden verzorgd en er zijn weeshuizen vol blijmoedige kinderen, twee kerken stampvol gelovigen, en een mooi kerkhof. Feesten, schitterende processies, paardenraces zorgen voor de nodige vermakelijkheden die nog worden verhoogd door de aanwezigheid van een fanfare. Alleen de liefde die in nederig dienstbetoon tot uiting wordt gebracht is in staat de woestenijen van het mensdom opnieuw te laten opbloeien.

«Pater Damiaan, zo zal Johannes Paulus II tijdens de mis ter zaligverklaring in 1995 zeggen, was priester, kloosterling en missionaris tegelijk. In deze drievoudige hoedanigheid heeft hij het gezicht van Christus laten zien en de weg gewezen naar het Heil, het Evangelie verkondigd en tegelijk zich onvermoeibaar ingezet ten gunste van de ontwikkeling van de gemeenschap. Hij heeft orde op zaken gesteld in het religieuze, maatschappelijke en broederlijke leven op Molokaï, het eiland dat uit de maatschappij was gestoten; bij hem had iedereen zijn plaats, ieder werd erkend en bemind door zijn broeders.»

Het geheim van pater Damiaan

Waaruit put pater Damiaan deze liefde en deze  kracht die zoveel mooie initiatieven tot gevolg hebben? In navolging van zijn stichter, Pater Coudrin, is zijn hart volledig afgestemd op de Harten van Jezus en Maria en kent dezelfde gevoelens, vreugden en smarten. Maar vooral is het een zich volledig wegschenken van zichzelf aan het Hart van Jezus in de eucharistische Aanbidding. «Zonder de voortdurende aanwezigheid van onze goddelijke Meester in mijn armzalige kapel, zo vertelt pater Damiaan, had ik nooit kunnen volharden in mijn besluit het lot van de lepralijders te delen.» Hij leeft van de Eucharistie. «Met Onze-Lieve-Heer aan mijn zijde blijf ik steeds vrolijk en blij en werk met ijver aan het welzijn van de arme stakkers.» Daarom stelt hij zodra het kan in Kalawo de altijddurende aanbidding in. «Iedere dag, zo verhaalt een getuige, komen de goede christenen verlichting van hun verdriet zoeken bij de goddelijke Vertrooster van allen die lijden. Ze doen nog meer dan dat, want ze bieden zichzelf aan als offers ter herstel van de beledigingen die de goddelijke Harten worden aangedaan door ondankbare kinderen aan wie de weldaden van de christelijke beschaving in overvloed ten deel zijn gevallen.»

De weg van pater Damiaan is bezaaid met moeilijkheden die soms nog worden verergerd door de onstuimigheid van zijn temperament dat hij toch zoveel mogelijk in bedwang probeert te houden, daarbij de blik voortdurend op God gericht . Zijn dagen beginnen met stil gebed. Zijn rozenkrans heeft hij altijd bij zich; bidden is de ademhaling van zijn ziel geworden en God is altijd bij hem. Zijn vertrouwen op Hem is onwankelbaar: «Vanaf het begin, zo schrijft hij, heb ik Onze-Lieve-Heer, zijn heilige Moeder en H. Jozef mijn gezondheidsprobleem toevertrouwd.» Door het leven van de lepralijders te delen stelt hij zich bloot aan het risico op besmetting. Reeds in 1876 spreekt hij over de tijd «dat God mij die vreselijke lepra cadeau zal willen doen».

Lepralijder onder de lepralijders

Neemt pater Damiaan de noodzakelijke voorzorgs- maatregelen voor wat de hygiëne betreft? Zeer snel onttrekt hij zich aan de strenge instructies. Het is hier onmogelijk de regels toe te passen die in een ziekenhuis in acht worden genomen. Hoe kan je de Vader van die stakkers zijn zonder dichtbij ze te komen, ze aan te raken, hun uitnodigingen aan te nemen, met de hand voedsel te nuttigen uit de gezinsschotel. «Hij stelde zich bloot aan de ziekte waar zij aan leden, zal Benedictus XVI bij de heiligverklaring zeggen. Hij voelde zich thuis bij hen. De dienaar des Woords werd zodoende in de loop van de vier laatste jaren van zijn leven een lijdende dienaar, lepralijder onder de lepralijders.»

De gedachte aan de dood boezemt hem geen angst in: levend op de uiterste rand van zijn verbanningsoord raakt hij de gelukzalige eeuwigheid. «Het kerkhof en de hut van de stervenden, zo zegt hij, zijn mijn mooiste meditatieboeken.» In 1885 heeft hij al 1800 van zijn melaatse medebroeders begraven, dat wil zeggen drie per week. Hij had ze als zijn eigen kinderen verzorgd, de biecht afgenomen, bijgestaan in hun stervensuur. Pater Damiaan neemt dan op zijn eigen lichaam de eerste symptomen waar van de lepra. In oktober stelt hij zijn Provinciaal ervan op de hoogte: «Voor mij lijdt het geen twijfel, ik heb lepra: de Goede God zij gezegend! » Aan zijn bisschop schrijft hij: «Ik heb het gevaar getrotseerd deze verschrikkelijke ziekte op te lopen door hier mijn plicht te doen en door te proberen steeds meer aan mijzelf te sterven. Naarmate de ziekte voortschrijdt ben ik blijer en gelukkiger.» Bij de voor hem, die altijd zo sterk was, zo verschrikkelijke aftakeling komen nog de angsten voor de eenzaamheid, het onbegrip van zijn meerderen, de laster«. Toch wordt pater Damiaan die al door lepra mismaakt is er niet door verslagen, «maar altijd opgewekt en vriendelijk, volgens een getuige. Hij is blij, ondanks alles, en men is blij om hem heen.» Hij schrijft in 1887 aan zijn kloosterbroeder: «De vreugde en blijdschap des harten die de Heilige-Harten mij in overvloed schenken maken dat ik mijzelf de gelukkigste missionaris ter wereld acht.» In 1888 valt pater Damiaan de vreugde ten deel dat een Waalse missionaris, pater Conrardy, hem komt assisteren. In datzelfde jaar komen drie Franciscaner zusters zich in het leprozenhuis vestigen. Het is het resultaat van alle in de afgelopen vijftien jaar ondernomen stappen. God vergunt de pater in zijn levensavond de troost te mogen zien dat anderen de taak die hij op zich had genomen zullen voortzetten. Weldra wordt de ziekte ernstiger: de interne organen worden aangetast. Op 9 maart 1889 beklimt de pater voor de laatste keer de altaartreden. Eind maart verlaat hij zijn kamer niet meer en verklaart: «Het is afgelopen, Onze-Lieve-Heer roept me om met Hem het Paas–maal te vieren.» In de Goede Week op maandag, 15 april 1889, blaast hij op de leeftijd van 49 jaar, waarvan er zestien in dienst hebben gestaan van de lepralijders, met een glimlach de laatste adem uit, voorzien van de sacramenten van de H. Kerk , zoals een kind inslaapt in de armen van zijn Moeder.

Bij de heiligverklaring zei Paus Benedictus XVI: «In navolging van H. Paulus , sleept H. Damianus ons in zijn kielzog mee om te vechten voor goede zaken (cf. 1 Tim 1, 18), niet de zaken die verdeeldheid zaaien, maar zaken die verenigen. Hij nodigt ons uit onze ogen te openen voor de vormen van lepra die de menselijkheid van onze medebroeders misvormen en ook vandaag nog, meer dan onze edelmoedigheid, de liefde verlangt van onze dienende aanwezigheid.»

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.