|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
14 maart 2013 feest van Sint-Mathilde |
De bezoeker die de kerk van San Valentino di Castellerano, in Midden Italië binnenkomt, ziet er de graftombe van een veertienjarige adolescent, waarop te lezen staat: Io sono di Gesù. Ik ben van Jezus : het is een zin die Rolando Rivi te pas en te onpas herhaalde. Dit onvoorwaardelijk toebehoren aan Jezus Christus, bevestigd door een bloedige dood, is een krachtige respons op de ideologieën van de XXe eeuw, die beweerden dat de mens zijn ras of de Staat toebehoort; het is tevens een christelijk antwoord op de mentaliteit volgens welke de mens geen andere meester heeft dan zichzelf en zijn verlangens.
Rolando is geboren op 7 januari 1931 in San Valentino, in het diocees Reggio-Emilia, in een groot landbouwersgezin, hecht en steunend op een levendig christelijk geloof. Zijn vader, Roberto, wijdt het kind vanaf de dag van zijn doop toe aan Onze-Lieve-Vrouw van de Berg Carmel. Van zijn grootmoeder zal Rolando de devotie voor de Rozenkrans leren. Op de lagere school wordt hij toevertrouwd aan Clotilde Selmi, vurige christen die haar kracht put uit de dagelijkse Communie. Op een keer, in de Kersttijd, brengt het kind een zakje naar de stal en zegt met luide stem: «O, goede Jezus, hier zijn mijn zonden; het zijn er honderd, ik heb ze geteld. Maar ik beloof Je dat ik Je een volgend jaar een zak deugden zal brengen!» Rolando doet zijn eerste Communie op 16 juni 1938. Door zijn vriendjes zal hij worden beschreven als een jongen vol levenslust, met een geestdriftig karakter, ongeremd in het spel, de snelste bij het rennen, maar ook de trouwste wanneer het om bidden gaat. Intelligent en met een natuurlijk overwicht op de anderen, is hij een leider, die weet hoe hij voor ontspanning moet zorgen, maar ook hoe hij zijn kameraden, wanneer het spel over is, naar de kerk moet krijgen. Hij leert hun het rozenhoedje bidden, spoort ze aan met hem de Mis te dienen en brengt hen de broederlijke naastenliefde bij: «Als je Onze-Lieve-Heer bemint, bemin dan iedereen». Voor Rolando is de naastenliefde jegens de armen niet te scheiden van de liefde tot God. Wanneer een arme aanklopt aan de deur van het ouderlijk huis, is hij de eerste om die te verwelkomen en hem brood en dekens te geven.
De veelvuldige biecht
Als uitstekend zanger in het parochiekoor leert Roberto Rivi deze kunst ook aan zijn zoon. Weldra is Rolando ook enthousiast voor de muziek en zingt en speelt hij harmonium. Later, op het seminarie, zal hij een uitstekend koorlid worden. Zodra hij opstaat knielt hij en bidt zijn ochtendgebed. Zoals zijn vader, neemt hij de gewoonte aan iedere dag de Mis bij te wonen. De priesterroeping rijpt snel in zijn hart na de ontmoeting met een voorbeeldige priester: de pastoor van San Valentino, don Olinto Marzocchini. Deze oefent een grote invloed uit op Rolando door zijn diepgaand innerlijk leven en zijn organisatietalent. Hij nodigt de jongeren uit veelvuldig te biechten teneinde in vriendschap met Jezus te leven.
De Catechismus van de Katholieke Kerk leert: «Het sacrament van de verzoening met God brengt een echte geestelijke verrijzenis met zich mee, een herstel van de waardigheid en van de goederen die behoren tot het leven van de kinderen Gods, waarvan het kostbaarste de vriendschap met God is» (CKK 1468). Het biechten van de dagelijkse zonden is eveneens een weldaad: «Hoewel het niet strikt noodzakelijk is, beveelt de Kerk het toch ten zeerste aan, ook de dagelijkse zonden te belijden. De regelmatige belijdenis van onze dagelijkse zonden helpt ons ook werkelijk ons geweten te vormen, te strijden tegen onze slechte neigingen, ons te laten helen door Christus en voortgang te boeken in het geestelijk leven» (CKK 1458). Daarom zei Paus Benedictus XVI op 7 maart 2008: «Wanneer we, toch bezield door het verlangen Jezus na te volgen, niet regelmatig te biecht gaan, lopen we het gevaar langzaam maar zeker het ritme van ons geestelijk leven te vertragen en het steeds meer te verzwakken tot het misschien zelfs uitdooft.»
In september 1939 breekt de oorlog uit. Twee ooms van Rolando worden gemobiliseerd en sterven op het front. Het kind dat in 1940 het Vormsel ontvangt wil, wat hem betreft, «een volmaakte christen en een soldaat van Jezus Christus» worden. In de lente van 1942 kondigt hij zijn pastoor zijn vaste voornemen aan om priester te worden; aangemoedigd door don Olinto spreekt hij er met zijn ouders over die met vreugde hun instemming betuigen. In oktober 1942 gaat Rolando, op elf en een halfjarige leeftijd naar het klein seminarie van zijn diocees in Marola; bij die gelegenheid ontvangt hij de soutane zoals dat destijds gebruikelijk was. Zich hullen in een soutane stond niet gelijk met een definitieve verbintenis die later in alle vrijheid zou worden aangegaan. Maar voor een kind dat zo rijp was als Rolando betekende het dragen van de soutane reeds dat hij God voor altijd was toegewijd.
Zijn droom: missionaris worden
Op het seminarie volgen vroomheidsoefeningen en lessen, met tussentijds ontspanning voor het evenwicht, elkaar dagelijks in hoog tempo op. Rolando die nooit de laatste is om van de recreatie te profiteren zijn geliefde soutane loopt er menige scheur door op onderwerpt zich met geestdrift aan dit onzachtzinnig reglement dat voor menige vriend van hem moeilijk is te verdragen. Hij leest veel missieverhalen; in het bijzonder boeit hem het zeer recente voorbeeld van de gelukzalige Miguel Pro, Mexicaans Jezuïet die in 1928 werd gefusilleerd op bevel van een antichristelijke regering. De jongeman wil graag naar verre missielanden om er de mensen te evangeliseren die nog niet van de Heer Jezus hebben gehoord; dit missieplan zal hij in 1944 aan de kapelaan van San Valentino, don Camellini, toevertrouwen. Voorlopig is Rolandos hart en dat van de andere seminaristen vol van de toewijding tot het Onbevlekt Hart van Maria, die dateert van 8 december 1942, door Paus Pius XII uitgevoerd als antwoord op het verzoek van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima.
Brazilië, op 13 mei 2007, heeft Paus Benedictus XVI een aantal overdenkingen voorgelegd die kunnen helpen de hartstochtelijke liefde die talloze jongeren voor Jezus hebben opgevat beter te begrijpen: «Wat biedt Christus ons werkelijk? Waarom willen wij discipelen van Christus zijn? Het antwoord is: omdat wij in de gemeenschap met Hem het leven, het ware leven dat deze naam waardig is, hopen te vinden, en daarom willen wij Hem bekend maken bij de anderen, hun de gave doorgeven die wij in Hem hebben gevonden. Maar is het werkelijk zo? Zijn wij er echt van overtuigd dat Christus de weg, de waarheid en het leven is?
Ten aanzien van de prioriteiten van het geloof in Christus en het leven in Hem zouden we eveneens een andere vraag kunnen stellen: zou deze prioriteit niet toevallig ook een vlucht kunnen zijn in de beschermde kring, in het godsdienstig individualisme, het loslaten van de realiteit van grote economische, sociale en politieke problemen die in de wereld urgent moeten worden opgelost, en een vlucht uit de realiteit in een spirituele wereld?... Wij kunnen deze vraag met een andere beantwoorden: wat is deze realiteit ? Wat is reëel ? Is de realiteit alleen de materiële goederen, de sociale, economische en politieke problemen. Juist daarin schuilt de grote misvatting van de heersende tendensen van de afgelopen eeuw, een verwoestende misvatting, zoals de resultaten van zowel de marxistische als de kapitalistische stelsels te zien geven. Zij vertekenen het concept realiteit door die van haar basiswaarheid en daarom doorslaggevende waarheid, namelijk God, te ontdoen. Hij die God van zijn horizon uitsluit vervalst het concept realiteit en kan bijgevolg slechts eindigen op dwaalwegen met destructieve methoden.»
In 1943 wordt de Duce, Benito Mussolini, als gevolg van de Engels-Amerikaanse landing op Sicilië, afgezet en tekent de Italiaanse regering met de Geallieerden een wapenstilstand. Deze verbreking van de as Rome-Berlijn heeft de bezetting van een groot deel van het schiereiland door het Duits leger tot gevolg; vooral Emilia-Romagna wordt het theater van dramatische schermutselingen tussen de Duitse troepen en de verzetsstrijders, ook wel partizanen genoemd. Op 22 juni 1944 voert een compagnie Duitse soldaten huiszoeking uit in het seminarie van Marola, dat ervan wordt beschuldigd een schuilplaats van partizanen te zijn, en neemt uit de kathedraal van Reggio de heilige vazen mee, die daar waren ondergebracht met het oog op een eventueel bombardement. De ernst van de omstandigheden dwingt de superieuren van het seminarie ertoe het gebouw in afwachting van betere tijden te sluiten.
Een moedige keuze
Wanneer hij weer terug is probeert Roberto zo goed en zo kwaad als het kan zijn leven op het seminarie voort te zetten. Hij behoudt de gewoonte de soutane te dragen. Die keuze is gevaarlijk in een gebied waar de ondergrondse, door de communisten gecontroleerde partizanen zeer actief zijn. Als het aan de aanhangers van het marxisme-leninisme ligt is er voor de katholieke Kerk in de naoorlogse maatschappij geen plaats meer; de geestelijkheid staat boven aan de lijst van vijanden die moeten worden verslagen. Volgens een intern rondschrijven dat door de partij wordt verspreid in de streek rondom Modena, moet «de mensheid van het concept religie en van de slavernij die eeuwenlange christelijke barbarij met zich had meegebracht bevrijd worden». In het diocees Reggio zijn al vier priesters vermoord door de partizanen. Op een nacht wordt don Olinto, de pastoor van San Valentino in een val gelokt, geslagen en beroofd; bedreigd met moord, moet hij tijdelijk het veld ruimen. Zijn vervanger, don Alberto Camellini, die de parochie in gezelschap van Rolando bezoekt, ontmoet op een dag twee partizanen die hem toeroepen: «Voortaan zijn de Duitsers niet meer onze vijanden, noch de fascisten die ten einde raad zijn; voortaan zijn het de rijken en de priesters.»
In het seminarie heeft Rolando gehoord over de encycliek Divini Redemptoris, over het atheïstisch communisme, die werd gepubliceerd op 19 maart 1937 door Paus Pius XI, tegelijk met een andere encycliek over het nationaal-socialisme. De Paus schreef: «Overal immers, waar het communisme vaste voet heeft kunnen krijgen en zijn heerschappij uitoefent - en hier denken Wij met bijzondere vaderlijke liefde aan de bevolking van Rusland en Mexico - daar hebben zij ook, gelijk zij zelf openlijk verkondigen, op alle wijzen ernaar gestreefd de grondslagen van de christelijke godsdienst en beschaving met wortel en tak uit te roeien en in de zielen van de mensen, vooral van de jeugd, zelfs de herinnering eraan uit te wissen. Bisschoppen en priesters zijn verbannen, veroordeeld tot dwangarbeid, doodgeschoten of vermoord op onmenselijke wijze. Leken werden, reeds op verdenking dat zij de godsdienst hadden beschermd, mishandeld, achtervolgd, voor het gerecht en in de gevangenis gesleept» (n° 19).
Rolando is zich bewust van het antigodsdienstige, aan het communisme intrinsiek geweld; hij weet hoe machtig de partizanen in de regio zijn. Hij weigert echter zijn soutane uit te trekken zoals zijn familie hem aanraadt te doen en zoals andere seminaristen in de omgeving gedaan hebben. «Ik doe niemand kwaad, zegt hij, ik zie niet in waarom ik mijn soutane, die het teken is van mijn toewijding aan Christus, zou uittrekken.» De jongen oefent een beslissende invloed uit op de klein-seminaristen die zich hebben teruggetrokken in San Valentino en die hij aanmoedigt zoals hij Latijn te studeren, dankzij door een onderwijzeres gegeven particuliere lessen. Dankzij zijn rijpheid wordt de jongeman in de gemeente gezien als een aanvoerder van de katholieke jeugd. Hij is geenszins van plan voor intimidatie te bezwijken; dat zou de jonge katholieken teleurstellen die, naar zijn voorbeeld, de communistische plaag het hoofd willen bieden.
Tijd om een gebed te doen
Op 10 april 1945 woont Rolando in de Paasweek de Heilige Mis in San Valentino bij. Wanneer hij weer thuis is trekt hij zich terug in de buurt van een klein bos, op een plek waar hij vaak komt om in alle rust te studeren. Omdat hij niet thuis is op het tijdstip van de lunch gaat zijn vader hem zoeken. Maar in plaats van zijn zoon te vinden ziet Roberto diens schoolboeken verspreid op de grond liggen; op een blaadje dat uit een van zijn schriften is gescheurd, kan hij lezen: «Zoek hem niet. Hij is even bij ons. De partizanen.» Uit vrees het leven van hun zoon in gevaar te brengen stellen de ouders Rivi het 24 uur uit melding te maken van diens verdwijning en maken het zodoende de ontvoerders mogelijk zich uit de voeten te maken zoals ze hadden gepland.
Rolando wordt te voet meegenomen naar Monchio, op 25 km van San Valentino, naar een boerderij die dient als schuilplaats voor een groep communistische partizanen, het Fritelli bataljon. Zodra ze daar zijn aangekomen wordt de gevangene op brute wijze behandeld en zonder inachtneming van de regels van de partizanen (volgens welke een verdachte door het districtsgerecht berecht moest worden). Hij wordt vastgezet in de naburige varkensstal van de boerderij en wordt er aan verschillende verhoren onderworpen met de bedoeling hem bekentenissen af te dwingen. Hij wordt beschuldigd van spionage voor de Nazis, van de partizanen een pistool te hebben gestolen en er zich van bediend te hebben om op hen te schieten. Hij heeft een kleine som geld bij zich die hij heeft verdiend met verleende diensten als sacristiemeester: men ziet er liever de door de bezetter betaalde prijs van zijn verraad in. Rolando ontkent alles. Zijn belagers schelden hem uit en slaan hem met de ceintuur en met de vuist. De eigenaar van de boerderij die alles heeft gehoord zal details over de martelingen die de jongeling heeft ondergaan openbaar maken. Deze blijft echter ontkennen waar hij van wordt beschuldigd. De seminarist wordt ontdaan van zijn soutane die als een vod het voorwerp van spot is; de jongen mag haar van de partizanen niet meer aantrekken. Op vrijdag 13 april, om drie uur in de namiddag, brengen zij hun gevangene die is verwond en uitgeput door de twee en een halve dag doorstane mishandelingen, naar een klein bos dichtbij het huis. Wanneer hij de kuil ziet die er juist naast is gegraven, begrijpt Rolando welk lot hem wacht; huilend vraagt hij: «Laat me de tijd een gebed te doen voor mijn vader en moeder». De jongen wiens laatste uur is geslagen denkt niet aan zich zelf maar aan zijn naasten, hen die hij het meest ter wereld bemint. Hij knielt naast de kuil neer. Op dat moment lost een partizaan van dichtbij twee schoten af op de jongeman die, dodelijk gewond aan de slaap en in het hart, neervalt. De moordenaar, een politiek commissaris, zal in het arrest van de rechtbank die hem in 1952 zal veroordelen, beschreven worden als «een fanatieke man, extreem verdediger van de klassenstrijd». Partizanen die hadden geprobeerd de jongeman te redden zullen zeggen dat de moordenaar hen de mond had gesnoerd door te roepen als om zijn daad te rechtvaardigen: «Morgen zal er een priester minder zijn!»
Pius XI had in zijn encycliek Divini Redemptoris het volledig ontbreken van gewetenswroeging, dat men vaak vaststelde bij communistische militanten, als volgt verklaard: «Wanneer men zelfs het Godsbegrip uit de geesten van de mensen wegrukt, dan vervallen zij noodzakelijkerwijze tot ruwe onbeschaafdheid en woestheid. En dit juist aanschouwen wij vandaag de dag met diepe smart: voor het eerst immers sinds mensenheugenis zien wij een strijd, zorgvuldig en met goed overleg voorbereid tegen alles wat God heet. Immers de leer van het communisme is uiteraard in strijd met elke godsdienst en beschouwt deze daarom als een bedwelmend opium voor het proletariaat, omdat haar instellingen en lessen een eeuwig leven na dit sterfelijk leven verkondigen en dus de mensen afleiden van het streven naar die toekomstige geluksstaat, die zij op aarde moeten trachten te verwerkelijken» (n° 21-22).
De waarheid over God en de mens
In de encycliek Centesimus annus (1 mei 1991) laat de gelukzalige Johannes Paulus II zien waar het modern totalitarisme waarvan het communisme de moorddadigste vorm is, uit voortkomt: «Het totalitarisme komt voort uit de ontkenning van de waarheid in objectieve zin. Als er geen transcendente waarheid bestaat, in gehoorzaamheid waaraan de mens volledig zijn identiteit verwerft, dan bestaat er geen enkel zeker beginsel dat rechtvaardige betrekkingen tussen de mensen garandeert. Het belang van hun klasse, groep of natie stelt hen onvermijdelijk tegenover elkaar... De wortel van het modern totalitarisme moet dus worden gezocht in de ontkenning van de transcendente waardigheid van de mens, die zichtbaar beeld is van de onzichtbare God en juist hierom, vanwege zijn natuur zelf, subject van rechten is die niemand mag schenden, noch het individu noch de groep noch de klasse noch de natie of de staat» (n° 44).
De Catechismus van de Katholieke Kerk grijpt terug op deze leer: «Alleen de door God geopenbaarde godsdienst heeft echter helder en duidelijk in God, Schepper en Verlosser, de oorsprong en het einddoel van de mens erkend. De Kerk nodigt de politieke overheid uit om haar oordelen en beslissingen op deze inspiratie van de waarheid over God en over de mens te oriënteren. De samenlevingen die deze achtergrond niet erkennen of hem weigeren te aanvaarden met een beroep op hun onafhankelijkheid tegenover God, moeten hun criteria en hun doelstellingen ofwel in zichzelf zoeken of ze ontlenen aan een bepaalde ideologie; door het feit dat ze geen objectief criterium voor goed en kwaad kunnen aanvaarden, kennen ze zichzelf een absolute macht toe over de mens en zijn bestemming, ofwel openlijk ofwel in het geheim, zoals blijkt uit de geschiedenis (cf. Johannes Paulus II, Centesimus annus, n° 45-46)» (n° 2244).
Al biddend heeft Rolando deze wereld verlaten. Zoals zijn grote Vriend, Jezus Christus, is hij gestorven op een vrijdag, om drie uur in de namiddag, na een lang en smartelijk lijden. Pas op die dag, 13 april, verneemt de kapelaan van San Valentino, don Camellini, naar welke plek Rolando is heengebracht. Hij en Roberto vertrekken onmiddellijk naar Farneta, een naburige stad waar de rechtbank van de regionale partizanen zetelt; maar niemand weet iets. Uiteindelijk ontmoeten ze de commandant van het Fritelli bataljon die hun kil ten antwoord geeft: «Wij hebben Rivi in Piane di Monchio gedood omdat het een spion was.» Op de boerderij van Piane aangekomen ontmoeten ze de politiek commissaris; deze begint met ontkennen om vervolgens te bekennen: «Ik heb hem gedood, maar ik heb een volstrekt gerust geweten: het was een spion in dienst van de Duitsers; hij had hen twee keer naar onze kampementen gebracht.» En op een vraag van de priester of de jongeling heeft geleden, antwoordt de moordenaar zonder blikken of blozen ontkennend terwijl hij op zijn revolver wijst: «Kijk, hiermee heb je geen tijd om te lijden.»
Op 15 april, Beloken Pasen, gaan don Camellini en Roberto het lichaam van de martelaar opgraven dat voorlopig wordt begraven op het naburige kerkhof. Op 25 mei 1945 wordt het stoffelijk overschot naar San Valentino teruggebracht, te midden van een menigte waaronder honderden jonge katholieken die de overledene hadden gekend. Op zijn graf heeft zijn vader de woorden laten schrijven : «Rust in het licht en in de vrede, jij die ons werd ontrukt door de haat en de duistere machten.»
Jaren lang zal het onmogelijk zijn iets te publiceren over de moord op Rolando Rivi, alsook over de moord op vele priesters die door de communisten werden beschouwd als klassenvijanden; alleen al in de streek van Emilia Romagna wordt het aantal slachtoffers van deze zuiveringsacties geschat op 15.000, waaronder 93 priesters en seminaristen. Het proces van de moordenaars van Rolando heeft de motieven van zijn terechtstelling duidelijk aan het licht gebracht: «De seminarist Rolando Rivi was, door zijn vrome en voorbeeldige gedrag, door zijn ijver voor de geloofsbeleving, voor de plaatselijke jeugd een stichtend toonbeeld van burgerlijke en christelijke deugdzaamheid die door zijn persoon alleen al velen onweerstaanbaar zou meeslepen naar het katholicisme Zijn gevangenschap en zijn executie hadden dus als drijfveer en als effect het voor altijd uitschakelen van een efficiënte sta-in-de-weg voor de communistische indoctrinatie van de jeugd Het voorwendsel dat door de moordenaars is aangevoerd, als was Rolando een spion geweest, was een verzinsel geweest om de goede zaak te dienen.»
In 1997 worden de stoffelijke resten van Rolando naar de parochiekerk van San Valentino overgebracht. Op 4 april 2001 geneest een Engels kind, James, van een ongeneeslijke vorm van leukemie dankzij een relikwie van Rolando (haren en bloed) dat onder zijn hoofdkussen was gelegd, en een novene van gebeden door de familie en vrienden van de zieke. Deze genezing die door de artsen als onverklaarbaar is aangemerkt is bij de Heilige Stoel gemeld met het oog op een zaligverklaring. Die zou wel eens over niet al te lange tijd kunnen komen als de Kerk het opportuun acht officieel te erkennen dat Rolando vanwege geloofshaat de marteldood is gestorven.
«Als wij in Jezus Christus kunnen geloven met de voortvarendheid, de spontaniteit, de eenvoud en de gewilligheid waarmee Rolando heeft geloofd, zou ons geloof sterk moeten worden als het zijne, en zou onze Kerk sterk worden als de Kerk die hij in zijn hart had en waarvoor hij niet heeft geaarzeld te sterven» (Mgr Negri, bisschop van Montefeltre). Door bemiddeling van Gods dienaar Rolando Rivi kunnen wij vragen om de genade Jezus onvoorwaardelijk en onverdeeld toe te behoren; dan zullen wij de ware vrijheid genieten en voor altijd heersen met Christus.