|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
10 oktober 2006 H. Ghislain |
Léonie Aviat komt ter wereld op 16 september 1844 in Sézanne (Marne) en ontvangt de volgende dag het doopsel. Haar vader heeft een winkel met een uithangbord waarop staat: «Granen, hennep en lijnzaad, garen en band, kruidenier: groot- en detailhandel». Een goede klandizie maakt het mogelijk dat het gezin een zekere welstand geniet.
Léonie is elf wanneer haar ouders haar naar het pensionaat van de Visitatie van Troyes brengen om haar toe te vertrouwen aan de Overste, degene die iedereen «de Goede Moeder» noemt, Moeder Marie de Sales Chappuis, over wie een priester schrijft: «Ze bestuurt het klooster van Troyes met een bewonderenswaardige wijsheid en een overvloed aan zegeningen van de Hemel».
Zodra ze is aangekomen, begint het meisje aan de voorbereiding op haar eerste communie. Zonder langer te wachten stelt men haar voor deel te nemen aan het sacrament van de verzoening. Ze voert een ernstig gewetensonderzoek uit, maar wanneer ze eenmaal in de biechtstoel zit wordt de emotie haar teveel en barst ze in snikken uit. De eerwaarde Brisson die haar kent sinds hij een keer langs is geweest bij de familie in Sézanne, zegt tegen haar: «Wat krijgen we nu? Is het meisje waaraan ik vroeger snoepjes heb gegeven bang van mij?» Meer is niet nodig om haar op te beuren. Vanaf die dag wordt deze priester haar leidsman. De Eerste Communie, weldra gevolgd door het Vormsel, vindt plaats op 2 juli 1856.
Intelligent en kwiek als ze is, besluit Léonie haar trotse temperament aan te pakken door de adviezen op te volgen van de heilige Franciscus van Sales. Moeder Chappuis, ware «Meesteres der zielen», leert de jonge meisjes zich te oefenen in de deugden die zij in de wereld in de praktijk nodig zullen hebben. Zij weet wat in de maatschappij en in de Kerk de impact kan zijn van een jonge vrouw die werkelijk christene is, volledig haar verantwoordelijkheid op zich neemt als echtgenote en als moeder. Léonie is gevoelig voor de maatschappelijke situatie van de arbeidsters in de fabrieken in de streek en schrijft: «Ik ervaar meer vreugde door hen die door smart zijn overstelpt verlichting te brengen, of een kronkelig trapje te bestijgen, dan door me in het gedruis van een prachtig feest te begeven», zoals dat wordt georganiseerd ten bate van de armen. In 1860 maakt ze haar studie in het pensionaat van de Visitatie af. Vóór haar vertrek maakt ze Moeder Chappuis deelgenoot van haar verlangen naar het religieuze leven: deze raadt haar aan nog wat te wachten.
Een tegenslag die vrij maakt
In die tijd zet ze enigszins geïntimideerd haar voet over de drempel van de grote werkplaats van de brillenmakerij van Sézanne waar jonge arbeidsters druk in de weer zijn. Léonie wordt bevangen door een ondefinieerbaar gevoel: een ogenblik lang verbeeldt ze zich dat ze zich temidden van deze opgroeiende jeugd bevindt als oudste zus die raad geeft, dingen rechtzet of troost schenkt, een arbeidster onder de arbeidsters, getuige van de Liefde... Ze wordt uit haar droom gehaald wanneer de bediende haar de bril van haar moeder brengt, maar het gevoel blijft. Enige tijd later is de eerwaarde Brisson van oordeel dat het ogenblik is aangebroken waarop hij haar wil onthullen wat hij van haar verwacht. Troyes is een industriële stad. Er zijn ongeveer 30.000 arbeidsters in dienst bij de diverse werkplaatsen, spinnerijen en fabrieken. Het merendeel van de meisjes zijn van het geloof afgedwaald en zelfs van de eerbied voor de religie: wanneer priesters op straat worden uitgescholden gebeurt dat door de arbeidsters. In de opvangcentra biedt de eerwaarde de jonge christelijke meisjes, en op de eerste plaats zij die vroegtijdig in de wereld van het werk terecht zijn gekomen, de middelen om te ontsnappen aan het gevaar een leven zonder God te leiden.
In het begin van het derde millennium maken wij een soortgelijke situatie mee: er is geen plaats meer voor Christus in de huidige cultuur. We worden weer geconfronteerd met de collectieve hoogmoed van de mensheid die bezig is de toren van Babel te bouwen en doet voorkomen dat ze het buiten God kan stellen. De hedendaagse mens is «geneigd zijn leven, hier op aarde, te organiseren, alsof God niet bestaat. Alsof God in al zijn transcendente werkelijkheid niet bestaat. Alsof zijn Liefde voor het mensdom niet bestaat» (Johannes Paulus II, in Czestochowa op 15 augustus 1991). Het Tweede Vaticaans Concilie drukte zich in dezelfde zin uit: «Vele van onze tijdgenoten schijnen te vrezen dat door de te nauwe verbondenheid van 's mensen wereldlijke activiteiten en de godsdienst de autonomie van mensen, gemeenschappen of wetenschappen belemmeringen ondervindt... Maar als men onder «autonomie van het tijdelijke» verstaat, dat het geschapene niet van God afhankelijk is, en dat de mens zich deze zo ten nutte kan maken, dat hij ze niet op de Schepper betrekt, dan voelt iedereen die God erkent aan, hoe bedrieglijk dergelijke ideeën zijn. Zonder een schepper verdwijnt immers het schepsel in het niet... Ja, de godvergetenheid hult de schepping in duisternis» (Gaudium et spes, 36).
Vooral zij niet!
Op 18 april 1866, na afloop van een achtdaagse retraite onder de leiding van Moeder Chappuis vestigen de twee stichteressen van de nieuwe congregatie zich in de rue des Terrasses, in het «kleine huis van de Gaanderij», waar het Werk van de eerwaarde Brisson is gevestigd. De allerjongste arbeidsters zijn snel gewonnen voor de jonge dames die voornaam zijn en tegelijk zo eenvoudig als oudere zussen. De ouderen stellen zich aanvankelijk gereserveerd op, maar geven zich gewonnen wanneer ze zien dat de twee directrices blij zijn dat ze mogen delen in hun armoede en de nederigste werken. De eerwaarde Brisson vertrouwt Léonie de algehele organisatie van het Werk en van de vier bijbehorende patronaatsgebouwen toe.
Moeder Marie de Sales Chappuis ontvangt de twee pioniersters in de spreekkamer van het Visitatie klooster en leidt hen op in het religieuze leven. «Jullie zijn alsnog niet geroepen het Officie te zingen, zegt ze tegen hen; jullie voornaamste bezigheid is werken, geven jullie je daar zo fijn als mogelijk aan over... jullie werk is voor jullie een onophoudelijk stil gebed». Wanneer de gelovige blik op God een gewoonte wordt, wordt het mogelijk Hem in de wereld aan het werk te zien. «De mens bezit dan een voortdurend bewustzijn dat God aan het werk is in al wat er gebeurt. Indien de mens in de loop van de dag onophoudelijk denkt aan dit stille mysterie dat teer is en krachtig tegelijk, of als hij voelt hoe Hij aanwezig is, is er sprake van een waar gebed en hangt het slechts van de mens af of hij het voortzet en het uitbreidt op alle gebied. Om te bidden hoeft hij niet uit het leven en alle dagelijkse activiteiten te stappen, want het gebed gaat er integendeel heel goed mee samen. In iedere gebeurtenis ziet hij een gave van God en hij stelt zijn leven er zo op in dat het geheel samenvalt met wat God doet. Hij is zich bewust van de heiligheid van deze samenwerking en van uur tot uur begrijpt hij beter wat de zin van het leven is. Deze gedachten verschaffen hem een gevoel van veiligheid dat hem er echter niet van weerhoudt daadkrachtig in de wereld te staan. Op deze manier dus wordt het leven zelf gebed» (R.Guardini, Inwijding in het gebed).
Voor mij? Waarom?
Op 30 oktober 1868 ontvangen de twee eerste zusters van de «Congregatie van de Oblates van H.Franciscus van Sales» het kloosterkleed; Léonie wordt zuster Françoise de Sales en Lucie zuster Jeanne-Marie. Hun start wordt vertroebeld door de oorlog tussen Frankrijk en Pruisen die uitbreekt op 19 juli 1870. De fabrieken staken hun activiteiten en de arbeidsters hebben geen werk meer. Zuster Françoise de Sales denkt hard na over de vraag waarmee ze zich zullen bezighouden. Na de oorlog strijken Elzasser emigranten die de Franse nationaliteit wensen te behouden, in groten getale neer in Troyes. De zusters is geen moeite teveel om hen op te vangen. Maar door de uitermate grote hoeveelheid raakt zuster Françoise de Sales uitgeput, waardoor een moeizame periode voor haar aanbreekt. Ze vertrouwt zichzelf toe aan de heilige Franciscus van Sales, haar patroonheilige, die haar weer opbeurt. De voorbereidende retraite op het afleggen van haar kloostergeloften verloopt in diepe vrede. «Mezelf volledig vergeten» wordt haar ideaal. Op 11 oktober legt zij in gezelschap van zuster Jeanne-Marie haar geloften af voor Monseigneur de Ségur die tegen hen zegt: «Lieve kinderen, jullie betrekkingen met God moeten worden gekenmerkt door een grote fijngevoeligheid, jullie liefde voor Hem moet fijngevoeliger, edeler, tederder zijn dan in welke andere religieuze orde dan ook...» Vervolgens wordt overgegaan tot de inkleding van vier postulantes. De eerwaarde Brisson straalt van geluk: de toekomst van de congregatie ziet er zonnig uit.
Op 20 september 1872 wordt zuster Françoise de Sales verkozen tot Generaal Overste. Veertien religieuzes van de Zusters van Sainte-Marie de Lorette waren kort tevoren door de onlangs opgerichte congregatie ontvangen; voor zijn dood had hun aalmoezenier inderdaad het verlangen naar dit samengaan te kennen gegeven om zijn Dochters uit een moeilijke situatie te halen. De eerwaarde Brisson heeft de fusie aanvaard ondanks de risico's die deze plotselinge aanwas van een groot aantal reeds gevormde religieuzes en hun instellingen met zich meebrengen. De nieuwe Moeder Overste bevindt zich dus aan het hoofd van een zwerm van 34 religieuzes en zij neemt twee bijkomende huizen in Parijs en in Morangis voor haar rekening.
Een geheimzinnig oliesel
Er dienen zich talrijke roepingen aan zodat nieuwe stichtingen moeten worden overwogen. Na zich te hebben gewijd aan de arbeidstersjeugd, gaat het liefdewerk van de Oblates dezelfde salesiaans geïnspireerde opvoeding aanbieden aan de meer welgestelde meisjes in de pensionaten. Van zijn kant heeft de eerwaarde Brisson de Congregatie opgericht van de Paters Oblaten van H. Franciscus van Sales die gericht is op het onderwijs. Voortaan wordt hij «pater» genoemd. Ook de huizen van de Paters Oblaten schieten als paddestoelen uit de grond en roepen om de aanwezigheid van de zusters. In 1875 verkrijgt pater Brisson de goedkeuring van Rome voor de Oblaten van de heilige Franciscus van Sales. In hetzelfde jaar voorspelde Moeder Marie de Sales Chappuis, voor ze stierf, tegenover Pater Brisson dat deze veel te lijden zou krijgen van het onbegrip van de nieuwe bisschop die de stad Troyes weldra zou onthalen.
Op 8 oktober 1879 loopt het mandaat van de stichteres af en wordt de voormalige Overste van de Zusters van Lorette gekozen tot Generaal Overste. Zuster Françoise de Sales is heel blij dat ze haar plaats mag afstaan. Zonder kwade bedoelingen ontbreekt het de nieuwe Overste aan égards tegenover degene die haar is voorgegaan. Dat raakt de tijdgenoten van zuster Françoise de Sales, maar zij zelf die slechts de achterste plaats ambieert beklaagt zich niet en biedt alles in stilte aan. Haar taak is echter zo zwaar dat de Overste al in 1881 haar ontslag aanbiedt. Zuster Louise-Eugénie wordt dan gekozen; zij stuurt zuster Françoise de Sales naar Parijs om in het pensionaat van de rue de Vaugirard de gewoontes in te voeren van de Oblates en ook om de instelling uit een netelige financiële situatie te redden. Zo te worden weggerukt uit de Werken voor de arbeidsters waar ze zich vijftien jaar van haar leven aan heeft gewijd, valt haar zwaar; ze gehoorzaamt echter edelmoedig, uit liefde voor God.
In Parijs is de ontvangst nogal kil. Wat komt die hervormster hier doen? Om het financiële beleid weer in goede banen te leiden is het noodzakelijk beperkingen in te voeren waartegen van alle kanten wordt geprotesteerd. De leerlingen zelf gaan in de verdediging. Zuster Françoise de Sales neemt haar geliefde wapenen ter hand: gebed, kalmte en goedheid... Weldra zijn de gemoederen bedaard; ze ontpopt zich als een voorbeeldige opvoedster. Haar invloed heeft allereerst zijn uitwerking op de zusters want zij is ervan overtuigd dat de vruchtbaarheid van het apostolaat voortvloeit uit de in de communauteit heersende harmonie. «De naastenliefde moet zijn als een actief hopen op wat de anderen kunnen worden, met de hulp van onze broederlijke ondersteuning», zal Paus Paulus VI zeggen (Evangelica testificatio, 29 juni 1971, n.39). Met het oog op de kinderen is de raad van zuster Françoise de Sales: «Handel met geduld, zachtmoedig maar vastberaden en in gebed. Wanneer een kind via het hart is gewonnen kan men van hem of haar vragen wat men wil en het kind zal het doen...Maak van de dingen, zelfs van de belangrijke en ernstige dingen, nooit een halszaak». Voor de stichteres komen het geloofsonderricht en de voorbereiding op de eerste communie echter op de eerste plaats.
In Troyes echter verslechteren de betrekkingen tussen pater Brisson en de bisschop. De prelaat zou de beide congregaties beperkt willen houden binnen de grenzen van het bisdom; hij onderwerpt de zusters aan ondervragingen die sommige roepingen aan het wankelen brengen. De pater gaat naar Rome om daar de zaak te bepleiten. Men zal moeten wachten tot 1888 voor de goede harmonie tussen de bisschop en de pater weer is hersteld.
Mijn middeltje
Op een avond in september 1893 hoort zuster Françoise de Sales die uit Parijs is gekomen voor het Generaal Kapittel van de congregatie duidelijk een stem die in haar oor fluistert: «Jij zult Overste worden want ik wil alles besturen!» Verbaasd keert ze zich om: ze is alleen in het vertrek... De volgende dag wordt ze door de zusters gekozen als Generaal Overste. Ze begrijpt dat Jezus wil besturen via haar... In de congregatie veroorzaakt het nieuws een uitbarsting van vreugde. De oude zusters zijn één en al lofzang over deze stichteres, die in hun ogen is groot geworden door jaren van in duisternis betrachte toewijding. Zij die de Moeder leed hebben bezorgd worden door haar met vriendelijkheid bejegend, zozeer zelfs dat een zuster uitroept: «Moeder, het volstaat echt dat wij u beledigen om voortaan het voorwerp van uw genegenheid en bijzondere zorg te zijn!»
«Verdien ze!»
Er waait echter een wind van vervolging over Frankrijk; de congregaties worden opgeheven. Van 1901 tot 1904 worden alle huizen van de Oblaten gesloten. Moeder Françoise de Sales besluit het moederhuis naar Perugia in Italië te verhuizen. Op 11 april 1904 gaat ze in ballingschap. In Perugia is alles arm en benepen. Daar ze de Italiaanse taal niet machtig is, besteedt ze veel tijd aan haar correspondentie om het contact te onderhouden met pater Brisson en alle zusters ondersteuning te bieden. Ze is op zoek naar middelen om de huizen in Frankrijk weer terug te kopen via vrienden die ze op die manier zullen weten te behouden met het oog op betere tijden. Ze maakt gebruik van haar verblijf in Italië om met Paus Pius X stappen te ondernemen ter definitieve goedkeuring van de constituties van haar instituut. Deze krijgen hun goede afloop in april 1911. Intussen geeft pater Brisson op 2 februari 1908 vredig zijn ziel terug aan God. Daar ze tijdig is verwittigd heeft Moeder Françoise de Sales zich naar zijn ziekbed kunnen begeven. Terug in Perugia zegt ze op een dag tegen een zuster: «O! Wat zou ik graag heilig worden, daar verlang ik zo hevig naar! Ik begin vandaag!» «Op 26 december 1913 moet ze door koorts het bed houden. Haar toestand verslechtert en op 9 januari ontvangt ze het Heilig Oliesel en daarna de Heilige Communie. Op de tiende, even voor zes uur sterft ze zacht, omgeven door haar dochters.
Heden ten dage volbrengen de Oblaten van H.Franciscus van Sales hun missie van naastenliefde in hun schoolinstellingen, hun opvangtehuizen en ook door verscheidene diensten die beantwoorden aan de verlangens van hun bisdommen en parochies (catechese, catechumenaat, liturgie, evangelisatieopdrachten...), hulp aan bejaarden, zieken en gevangenen, verzorging van retraites... Zij hebben 25 huizen in Europa, 15 in Afrika, 3 in de Verenigde staten en 11 in Zuid-Amerika.
Wanneer hij Moeder Françoise de Sales heilig verklaart, zegt Paus Johannes Paulus II: «Het besluit dat de heilige Françoise de Sales zo goed karakteriseert, «Mezelf geheel vergeten», is ook voor ons een oproep tegen de stroom van het egoïsme, de gemak- en genotzucht in te gaan en ons open te stellen voor de maatschappelijke en geestelijke noden van onze tijd». Deze genade vragen wij voor ons allen aan de heilige Jozef.