|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
13 mei 2016 feest van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima |
«Waarom godgewijd leven? Waarom deze levensvorm omhelzen terwijl er op het gebied van de naastenliefde en van de evangelisatie zelf zoveel te doen is om ons op te richten zonder ons te belasten met de speciale verplichtingen van het godgewijd leven?» vroeg heilige Johannes Paulus II zich af in zijn apostolische exhortatie over het religieuze leven... «Dergelijke vragen hebben altijd bestaan, vervolgde de Paus, zoals goed wordt aangetoond in het evangelie dat de zalving in Bethanië verhaalt: Maria kwam met een liter echte, heel dure nardusbalsem naar Jezus, zalfde daarmee zijn voeten en droogde die met haar haren af. Het huis werd vervuld van de balsemgeur (Joh 12, 3). Judas die de behoeften van de armen als voorwendsel aangreep om zich over een dergelijke verkwisting te beklagen kreeg van Jezus als antwoord: Laat haar! (Joh 12, 7)... De kostbare balsem die als een zuivere daad van liefde, en dus buiten iedere baatzuchtige overweging om, wordt vergoten, is een teken van een overvloed aan onbaatzuchtigheid, die tot uiting komt in een leven dat geleefd wordt om lief te hebben en de Heer te dienen, om zich aan zijn persoon en zijn mystiek lichaam toe te wijden. Dit ruimschoots verspreide leven verspreidt een geur die het hele huis vervult» (Vita consecrata, 25 maart 1996, n. 104). In de XVIIe eeuw heeft heilige Gertrudis het mooi voorbeeld van een aan de Heer godgewijd leven gegeven.
Trutta
Gertrudis, de Grote genoemd, vanwege haar spirituele uitstraling, is een van de roemrijke figuren van Duitsland. De geur die het leven van deze nederige zuster heeft verspreid door de eeuwen heen is zo sterk dat ze tot in Latijns Amerika een geliefde heilige is geworden. Ze werd geboren op 6 januari 1256. De kleine Trutta, zoals ze liefkozend wordt genoemd, wordt toevertrouwd aan het klooster van Helfta zodra ze vijf jaar is, naar het gebruik dat in de Xe eeuw is ontstaan om meisjes in vrouwenkloosters te laten opvoeden. In die tijd lieten adellijke families op hun landerijen graag kloosters bouwen om te profiteren van de niet aflatende gebeden. Zo stichtte in 1229 graaf Burchard von Mansfeld dichtbij zijn kasteel een klooster voor zusters die hij onder de Regel van H. Benedictus plaatste en modelleerde naar de gebruiken van Citeaux. Deze zusters, royaal begiftigd door de graaf en zijn echtgenote, konden in hun onderhoud voorzien en in dat van het personeel dat nogal talrijk was en waar ze niet zonder konden. Na de verhuizing in 1234 naar Rodersdorf, ging het klooster in 1258 over naar Helfta in Saksen (Noord-Duitsland).
Gertrudis van Hackeborn (±1231 - ±1291) die we niet moeten verwarren met onze heilige, is dan abdis van het klooster van Helfta; haar ambtsperiode als abdis zal veertig jaar bestrijken. Moeder Gertrudis biedt, met haar sterke persoonlijkheid en in alles een toonbeeld, haar zusters een degelijke geestelijke vorming, die hen in staat stelt een spiritualiteit te ontwikkelen die is gebaseerd op de Heilige Schrift, de liturgie, de patristieke overlevering, de Regel en de cisterciënzer spiritualiteit, met een bijzondere voorkeur voor H.Bernardus van Clairvaux en Guillaume de Saint-Thierry. Als novicemeesteres benoemt ze haar eigen zus, de latere heilige Mechtild, negen jaar jonger dan zij, aan wie eveneens de functies van koorleidster en directrice van de scholen worden toevertrouwd. Mechtild leert de kleine Trutta de liturgische zangkunst alsook de schrijfkunst. De kalligrafie van de manuscripten, die ook de verluchtingskunst en de correctie van eventuele fouten inhoudt, staat dan in Helfta hoog in aanzien. De vorderingen van het kind dat schittert van levendige intelligentie en geestdrift, maken dat Mechtild met haar de trivium vakken doet (spraakkunst, retorica, dialectiek), en vervolgens die van het quadrivium (rekenkunst, meetkunde, sterrenkunde en muziek). Van de geestelijke auteurs waardeert Gertrudis in het bijzonder heilige Augustinus en heilige Bernardus om hun krachtige welbespraaktheid. Deze studies worden bekroond met lessen in de godgeleerdheid met medewerking van de Dominicanen van Halle. Deze zijn reeds meer dan dertig jaar in de streek gevestigd en hebben nauwe banden aangeknoopt met het klooster van Helfta en geven geestelijke leiding aan de zusters. Mechtild heeft hoge achting voor de vermaarde kerkleraren uit deze Orde: heilige Albertus de Grote en heilige Thomas van Aquino.
In haar geschriften merkt Gertrudis op dat de Heer haar met invoelend geduld en eindeloze barmhartigheid heeft gewaarschuwd, de kinderjaren en adolescentie en jeugd vergetend die, zoals ze later zal schrijven aan het adres van de Heer, «zijn doorgebracht in zon staat van verblinding dat, als u mij geen natuurlijke afschuw van het kwaad en niet de aantrekkingskracht van het goede zou hebben ingeboezemd, en zonder de wijze raadgevingen van mijn omgeving, zou ik bij alle gelegenheden tot zondigen voor de bijl zijn gegaan, zonder gewetenswroeging, volstrekt als was ik een heiden geweest... U heeft me echter sinds mijn vroegste kinderjaren uitgekozen om me te laten opgroeien temidden van de godgewijde maagden, in het gezegende heiligdom van het religieuze leven.» De jeugdige zuster bezit een sterk, kordaat en impulsief karakter; zij erkent dat ze vaak onachtzaam is en vraagt hiervoor nederig om vergeving. Met heel haar hart zet ze zich in voor de werken van de geest waaruit ze haar voornaamste vreugde put. Ze heeft de Heer zonder twijfel lief en is trouw in het koorofficie, maar is vooral gehecht aan het genot dat de muziek haar te bieden heeft.
De toren van de ijdele roem
Rond haar zesentwintigste maakt Gertrudis een periode van duisternis mee waarin haar dierbare studies geen enkele verlichting bieden. Ze beseft duidelijk het beperkt karakter ervan, ze walgt overal van en voelt zich eenzaam. Deze marteling duurt een maand. Gertrudis ziet er zelfs een gave van God in «om de toren van de ijdele roem en de nieuwsgierigheid omver te werpen die was opgebouwd door mijn trots, onzinnige trots want ik verdiende zelfs niet de naam en het habijt van het religieuze leven te dragen. Het was evenwel toch de weg die U koos, oh mijn God, om mij uw heil te openbaren.» Maar de Heer brengt uiteindelijk fijngevoelig en liefdevol de verwarring die haar zo beangstigt tot bedaren. Op 27 januari 1281, na het officie van de Completen, wordt ze begunstigd met een bijzondere genade:
«Voor mij, zo zal ze schrijven, zag ik een aller-charmantste knappe jongeman. Hij leek zestien jaar en mijn ogen hadden zich niets aantrekkelijkers kunnen wensen. Met een gezicht vol van goedheid richt hij deze lieve woorden tot mij: Waarom ben je verteerd van verdriet? Heb jij geen enkele raadgever dat je je zo door de smart teneer laat slaan? Terwijl hij deze woorden uitsprak, leek het alsof ik in het koor zat, in de hoek waarin ik gewoonlijk zon lauw stil gebed bid. Toen hoorde ik het vervolg op die woorden: Salvabo te et liberabo te, noli timere (Ik zal je redden, ik zal je bevrijden, vrees niet). Toen zag ik zijn hand mijn rechterhand pakken als om die beloften plechtig te bekrachtigen. Vervolgens voegde hij hieraan toe: Jij hebt van de aarde geprofiteerd met mijn vrienden, tussen de doornen enkele druppels honing opgezogen. Kom naar mij terug en ik zal je dronken voeren aan de stroom van mijn goddelijke wellust. Terwijl hij zo sprak, keek ik toe, en ik zag tussen hem en mij een met doornen bezaaide haag die zich zo ver uitstrekte dat ik het eind ervan niet kon zien. Ik zag op geen enkele manier kans om bij deze schone jongeling te komen. Ik bleef dus aarzelen, brandde van verlangen en stond op het punt te bezwijmen toen hij mij plotseling zelf beet greep en, terwijl hij mij moeiteloos optilde, zette hij mij naast zich neer. Toen herkende ik op die hand die mij zojuist in onderpand was gegeven de kostbaarheden van heilige wonden die alle bepalingen die tegen ons getuigden hebben weggenomen (cf. Kol 2, 14)... Vanaf dat moment hervond mijn ziel haar kalmte en rust; ik begon op de geur van uw reukwerken af te lopen, (zei ze tegen de Heer), en weldra smaakte ik hoe zoet en zacht het juk van uw liefde is dat ik voorheen hard en onverdraaglijk had gevonden.»
De aanwezigheid van een vriend
Vanaf dat moment wordt het leven van intieme vereniging van Gertrudis met de Heer intensiever, in het bijzonder in de loop van de belangrijkste liturgische tijden Advent en Kerstmis, Vasten en Pasen, zelfs de feestdagen van de Heilige Maagd wanneer ze door ziekte niet naar het koor kan. Op een ochtend in de paastijd komt ze op de binnenplaats en gaat dichtbij de visvijver zitten. Ze is verrukt van de schoonheid van de plek, het stromend helder water en het groen van de bomen. Vogels, en in het bijzonder duiven, zijn er volop in dit teruggetrokken oord waar het heerlijk rusten is. «Daar, zo vertelt ze, dacht ik na over hetgeen aan de bekoorlijkheid van deze plek nog iets zou kunnen toevoegen, en ik kwam tot de slotsom dat wat ontbrak nog alleen de aanwezigheid was van een hartelijke, beminnelijke vriend die in staat was in één woord mijn eenzaamheid op te vrolijken. U, oh mijn God, gaf mij toen te verstaan dat indien ik door voortdurende dankzegging de genaden naar U zou doen opstijgen waarmee ik ben overstelpt; indien ik mijn best zou doen om in deugdzaamheid te groeien; indien ik, met minachting voor al het aardse, zoals de duiven in vrijheid zou opvliegen naar de dingen van de Hemel; dan zou mijn hart voor U een verblijfplaats van één en al bekoorlijkheid worden. Ik bracht de hele dag door met het overpeinzen van deze gedachten, en s avonds als ik neerknielde om te bidden, trof deze passage uit het Evangelie plotseling mijn geest: Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden (Joh 14, 23). Terstond voelde ik dat mijn bemodderde hart uw verblijfplaats was geworden.»
Gertrudis begrijpt dat ze lange tijd ver van de Heer is gebleven door zich met teveel geestdrift aan de vrije studies en de menselijke wijsheid te hebben gewijd, met veronachtzaming van de geestelijke wetenschap en op deze manier verstoken is gebleven van het gevoel voor de ware wijsheid. De Heer die haar al in de moederschoot had uitgekozen en haar sinds haar kindertijd had laten deelnemen aan het banket van het monastiek leven, voert haar door zijn genade terug «van de dingen die de innerlijke contemplatie vreemd zijn, van de aardse beslommeringen naar de zorg voor de hemelse dingen». Zo wordt ze van taalkundige godgeleerde waarbij haar hart zich vult met de aller-uttigste alsook aller-zoetste uitspraken van de Heilige Schrift. Ze heeft dan ook altijd het Woord Gods tot haar beschikking om hen die haar komen raadplegen tevreden te stellen en ieder verkeerd idee te verwerpen met passages uit de Heilige Schrift die zo pertinent zijn dat men er niets tegen in kan brengen. Gertrudis wijdt zich inderdaad aan het schrijven en verspreiden van de waarheid van het geloof, zo duidelijk en zo eenvoudig, zo innemend en zo overtuigend, met liefde en trouw in dienst van de Kerk, dat de godgeleerden zelf er baat bij vonden en er waardering voor hadden. Maar haar bekering komt ook tot uiting in het in acht nemen van de monastieke regel, door van een leven dat ze zelf als onverschillig betitelt over te gaan op een leven van intens gebed, gepaard aan een uitzonderlijke missionaire ijver.
De intieme omgang met Jezus maakt Gertrudis voorbeschikt om de apostel van de, tegen de gewoonte van de XIIIe eeuw in, veelvuldige communie te worden. Op een dag ontvangt ze van de Heer deze kennisgeving: «Voor mij niets heerlijkers dan met de kinderen van de mensen te verkeren, en in mijn buitenissig grote liefde heb ik dit offer (de Mis) ingesteld opdat men het vaak zou hernieuwen te mijner nagedachtenis. Ik heb beloofd met de gelovigen tot het einde der tijden in dit mysterie aanwezig te blijven. Ieder die probeert een ziel die niet in staat van doodzonde verkeert van de communie af te houden, lijkt op een strenge leermeester die de zoon van de koning wil beletten met arme kinderen van zijn leeftijd te spelen, ondanks het genoegen dat de jonge prins hierin zou scheppen.» Zo ontvangt Gertrudis van de Heer, vooral in het koor tijdens het officie, opmerkelijke genaden die haar altijd tot innige dankgezangen inspireren. Later zal ze in levendige en beeldende taal verslag doen van haar mystieke ervaring. «De geestelijke vooruitgang streeft naar een steeds inniger vereniging met Christus. Die vereniging wordt «mystiek» genoemd, omdat ze deel heeft aan het mysterie van Christus door de sacramenten «de heilige mysteries» en, in Hem, aan het mysterie van de heilige Drie-eenheid. Wij zijn allemaal door God geroepen tot die innige vereniging met Hem, zelfs indien bijzondere genaden of buitengewone tekens van dit mystiek leven maar aan enkelen worden toevertrouwd, om zo de vrij geschonken gave aan allen te openbaren» (CKK 2014).
Een opvallende voorkeur
De Heer voert Gertrudis echter in etappes naar de heiligheid en, zelfs na haar val van haar toren van ijdele roem, heeft ze nog altijd gebreken: zij behoudt de neiging tot ongeduld, zelfs tot woedeaanvallen, evenals een zekere trots die haar welbespraaktheid en haar bekwaamheid in de zang alleen maar vergroten. Het overkomt haar ook dat ze zich laat meeslepen door gevoelens van wrok. Maar ondanks de momenten van moedeloosheid wanneer ze zich bewust is weinig vooruitgang te boeken, gooit ze het niet op een akkoordje met haar gebreken en strijdt met volharding. De oprispingen van haar temperament verwonderen sommige mensen die zich zelfs verbazen over de goedgunstige voorkeur die de Heer voor haar aan de dag legt. Maar Jezus openbaart haar op een dag: «Sommige gebreken die men bij zichzelf ziet voeden de nederigheid en de boetvaardigheid, en zorgen bij gevolg voor vooruitgang op de wegen van het heil. Ik laat deze gebreken soms voortbestaan bij mijn intiemste vrienden om ze te trainen in deugdzaamheid.» Diep geraakt door de zachtmoedigheid van Christus, wendt Gertrudis zich aldus tot Hem: «Mijn ziel werd vaak en stilletjes ontroerd bij het zien van uw barmhartige liefde; nooit zouden dreigementen en tuchtigingen mij zo feilloos op de weg van de vrees voor de zonde en van de verbetering van mijn tekortkomingen hebben gezet.» De Heer corrigeert haar inderdaad met grote fijngevoeligheid: «Terwijl u heel behendig een omweg maakte, liet u mij uw afschuw zien van de zwakheden van de mensen die mij omringden, en wanneer ik mezelf bekeek zag ik onmiddellijk iemand die veel schuldiger was: uw mild licht had mijn geweten dus opheldering verschaft zonder dat een teken van uw zijde mij had kunnen doen veronderstellen dat u zelfs in mij een tekortkoming had opgemerkt die in staat was u verdriet te doen.»
Jezus heeft gezegd: alles wat je voor één van deze minste broeders van Mij hebt gedaan, heb je voor Mij gedaan (Mt 25, 40). Gertrudis die zichzelf beschouwt als het minste en geringste der schepselen, biedt aan de in haar aanwezige Christus alles aan wat ze zichzelf toestaat aan voedsel, slaap of gebruikmaking van welk goed dan ook. De Heer openbaart haar op een dag hoe aangenaam dit alles Hem is. Toch ervaart de non nog meer vreugde in het geven van iets aan haar naaste.
Dit boek is van Mij
Zich richtend tot Jezus schrijft Gertrudis: «U heeft mij toegelaten tot een uitzonderlijke intieme omgang met uw liefde toen U mij de zeer edele ark van uw goddelijkheid, dat wil zeggen uw heilig Hart, aanbood opdat ik hierin mijn hoogste genot zou vinden.» Op een dag beklaagt ze zich over de onvolmaaktheden die haar in de weg blijven zitten en die ze maar niet kan voorkomen en Jezus antwoordt haar: «»Ik bied je hier ten overstaan van de ogen van je ziel mijn heilig Hart aan, het orgaan van de aanbiddelijke Drie-eenheid, zodat je Het kunt bidden de onvolkomenheid van je leven te herstellen en jou aller-aangenaamst in mijn ogen te maken. Als Gertrudis ongelovig kijkt naar een aanbod van een dergelijk gewicht, moedigt Jezus haar in deze bewoordingen aan: «Als jij, zo zegt Hij, een welluidend aangename stem had, en als jij graag zong en er in jouw omgeving iemand was met een valse stem, zou jij dan niet verontwaardigd zijn dat zij de melodie zou willen zingen die jij met groot gemak en charme ten gehore zou kunnen brengen? Zo ook verwacht en verlangt mijn heilig Hart dat je Het uitnodigt, hetzij met woorden, hetzij met een teken, om met jou de daden in jouw leven te volbrengen en te vervolmaken; het verlangt ernaar jou deze dienst met vreugde vol van liefde te bewijzen.»
De verering van het Heilig Hart die zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld is een eerbetoon van ons geloof aan het mens-zijn van Christus. Het Heilig Hart is de diepste kern en heel de liefde van de persoon van Christus. «Het hart, zo legt Paus Franciscus uit, is in de Bijbel het middelpunt van de mens, waar al zijn dimensies elkaar kruisen: lichaam en geest; het innerlijk leven van de mens en zijn openstaan voor de wereld en de anderen; verstand, wil, gevoel. Welnu, als het hart in staat is deze dimensies bij elkaar te houden, dan is dat omdat het de plaats is waar wij ons openstellen voor de waarheid en de liefde en wij ons laten raken en ten diepste laten veranderen. (Lumen fidei, 5 juli 2013, n. 26). In zijn Hart zijn liefde en waarheid intiem met elkaar verenigd en mogen niet van elkaar worden losgemaakt want de liefde, hoewel die ons gevoelsleven raakt, is niet op de eerste plaats gebonden aan een gevoel, maar aan de waarheid. «De liefde blijkt vandaag een ervaring te zijn die verband houdt met de wereld van de onstandvastige gevoelens en niet meer met de waarheid. In werkelijkheid kan men de liefde niet herleiden tot een gevoel dat komt en gaat. Zij raakt natuurlijk ons gevoel, maar om dit te openen voor de persoon die men liefheeft, en zo een weg te beginnen die inhoudt niet in zichzelf opgesloten te blijven, maar naar buiten te treden en naar de ander toe te gaan om een duurzame verhouding op te bouwen; de liefde streeft naar de vereniging met de beminde persoon. Dan openbaart zich in welke zin de liefde de waarheid nodig heeft. Alleen in zoverre zij is gebaseerd op de waarheid, kan de liefde voortduren in de tijd, het vluchtig ogenblik overstijgen en hecht blijven om een gemeenschappelijk weg te ondersteunen. Als de liefde geen verband met de waarheid heeft, is zij onderworpen aan het wisselen van de gevoelens en overwint zij de beproeving van de tijd niet. Ware liefde verenigt daarentegen de gevoelens van onze persoon en wordt een nieuw licht naar een groots en vol leven. Zonder waarheid kan de liefde geen hechte band bieden, slaagt zij er niet in het «ik» boven zijn isolement uit te brengen, noch het te bevrijden van het vluchtige ogenblik om een leven op te bouwen en vrucht te dragen. Liefde en waarheid kan men niet scheiden. Zonder liefde wordt de waarheid koud, onpersoonlijk, benauwend voor het concrete leven van de persoon. De waarheid die wij zoeken, die betekenis geeft aan onze stappen, verlicht ons, wanneer wij door de liefde worden geraakt» (ibid. 27).
Gertrudis is nauwelijks klaar met schrijven wanneer haar moeder Gertrudis de Hackeborn, sterft. Sophie de Mansfeld, de eigen dochter van de stichter, wordt dan tot abdis gekozen. In 1294 wordt het klooster door soldaten overmeesterd naar aanleiding van een conflict waar Thüringen door geteisterd wordt: de oorlog waarin de kinderen van Albert van Saksen en die van Adolf van Nassau, de nieuw gekozen keizer, tegenover elkaar staan. Bij die gelegenheid nodigt Jezus Gertrudis uit voor haar vijanden en vervolgers, die gevaar lopen verdoemd te worden, te bidden en voor hen zijn barmhartigheid te vragen evenals de genade van inkeer, in plaats van ze te verwensen.
De heilzaamste voorbereiding
Het onuitputtelijk vertrouwen in God waar Gertrudis blijk van geeft roept een verlangen naar de dood in haar op dat wordt gematigd door de vereniging met de goddelijke Wil, zodat het haar onverschillig laat of ze zal sterven of leven: door de dood hoopt ze dat de zaligheid haar ten deel zal vallen, maar het leven is weer een gelegenheid de Heer nog meer te verheerlijken. Op een dag wordt haar gevraagd of ze niet bang is zonder de sacramenten van de Kerk te sterven:» Waarlijk, antwoordt ze, ik verlang met heel mijn hart naar die sacramenten; maar de wil en het bevel van mijn God zullen voor mij de beste en heilzaamste voorbereiding zijn. Ik zal dus met vreugde naar Hem gaan, via een plotselinge of onvoorziene dood, in de wetenschap dat de goddelijke barmhartigheid mij niet zal hoeven te ontbreken, en dat wij zonder die barmhartigheid niet gered zouden worden, op welke manier wij dan ook mogen sterven.» Op haar ziekbed bidt Gertrudis intussen voor de anderen. Terwijl ze eenvoudig hun namen uitspreekt, beveelt ze iedere persoon aan die liefde aan die de enige Zoon van God heeft doen nederdalen op aarde om de mensen te redden. Wetend dat haar dood nabij is bereidt ze er zich op voor met oefeningen die ze zelf gemaakt heeft en geeft op 17 november 1301 (of 1302) de geest, in volle overgave aan de goddelijke goedheid waarop heel haar hoop was gevestigd.
«Het leven van H.Gertrudis, zei Paus Benedictus XVI, 6 oktober 2010, blijft een leerschool van christelijk leven dat het rechte pad volgt en laat ons zien dat het hart van een gelukkig leven, van een waarachtig leven, de vriendschap met Jezus, de Heer, is. En die vriendschap is te leren door de liefde voor de Heilige Schriften, door de liefde voor de liturgie, door diepgaand geloof, door de liefde voor Maria, waardoor we steeds waarachtiger God zelf en het ware geluk, doel van ons leven, leren kennen.»