Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
9 maart 2020
feest van h. Francisca Romana, klg.


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

In de nacht van 25 op 26 juli 1624 verschijnt een schone vrouwe aan Yvon Nicolazic, een hardwerkende, rechtschapen en schrandere boer die woont in het gehucht Keranna, dichtbij Auray, in het zuiden van Bretagne (tegenwoordig de Morbihan). Yvon is zo’n dertig jaar en een vroom man die alle dagen zijn rozenkrans bidt. De schone vrouwe openbaart hem: «Wees niet bevreesd… Ik ben Anna, Moeder van Maria. Zeg tegen je rector (dat wil zeggen de pastoor) dat er op het stukje grond, Bocenno genaamd, vroeger een kapel heeft gestaan die gewijd was aan mijn naam… Ik wens dat die zo snel mogelijk wordt herbouwd en dat jij er de zorg voor draagt, omdat God wil dat ik erin word geëerd.» Op 7 maart hierop volgend, ontdekt Nicolazic in het opgegeven veld een beeld van de heilige Anna, wat de authenticiteit van de verschijning bevestig.

In beide gevallen heeft heilige Anna geen enkele oproep tot boetedoening of inkeer gedaan. Twaalf jaar later, echter, in 1636, zal ze laten zien wat haar voorspraak vermag wanneer ze de bekering verkrijgt van een edelman uit de streek die bekend stond om het losbandig leven dat hij leidde en gevreesd werd als boosdoener die de spot dreef met de wonderen die zij verrichtte en met de goedgelovigheid van de pelgrims die, aangetrokken door deze wonderwerken, massaal toestroomden. Deze edelman, Pierre Le Gouvello de Kériolet, is geboren in Auray op 14 juli 1602. Als laatste kind en enige jongen in een gezin van vier kinderen brengt hij zijn jonge jaren door op kasteel Kerlois, dat valt onder de gemeente Pluvigner. De jonge Pierre vertoont verdorven neigingen: als zoon is hij opstandig en als leerling ongehoorzaam en houdt slechts van spelletjes, gewelddaden en zingenot. Noch de liefde, noch enige vrees hebben invloed op hem. Zijn ouders schrijven hem in voor het college van de Jezuïeten in Rennes. De instelling heeft geen internaat: de jongen staat bloot aan de gevaren van een zo goed als onbeperkte vrijheid. Hij leidt dan een losbandig leven, neemt zijn toevlucht tot diefstal om zijn hartstochten te bevredigen en trommelt een bende deugnieten op met wie hij zich overlevert aan het beroven van andere leerlingen. Uit zwakheid betalen zijn ongelukkige ouders zijn schulden, maar schrijven hem wel voortdurend om hem te herinneren aan zijn plicht. Maar hun goede raadgevingen slaat hij in de wind.

Wanneer hij terug is in Kerlois weet Pierre al spoedig niet meer hoe zijn buitenissige uitgaven te bekostigen en berooft zijn ouders van een grote som geld: hij wordt op heterdaad betrapt en neemt de vlucht. Hij is tweeëntwintig en vertrekt naar Constantinopel met het voornemen moslim te worden. Verrassende omstandigheden houden hem onderweg tegen: in een Duits woud wordt hij overvallen door struikrovers. Geconfronteerd met een dergelijk gevaar ontwaakt zijn Bretons geloof: hij belooft een bedevaart naar Notre-Dame-de-Liesse, dichtbij Laon. Maar hoewel hij ternauwernood als door een wonder aan de dood ontsnapt, komt hij de belofte niet na en zet zijn reis voort zonder echter verder te komen dan Hongarije. Wanneer hij weer terug is in Parijs stort hij zich in ontucht en hekserij.

Een onmetelijk fortuin

Wanneer hij besluit naar Bretagne terug te keren wordt Pierre meer dan ooit door geweld geregeerd. Hij is bezeten van de passie voor duelleren: hij daagt mensen zonder reden uit, voor het plezier om te vechten met hen. Zijn behoefte aan ruzie zoeken drijft hem weldra naar een ander gebied: hij gaat in dienst als soldaat en neemt deel aan de oorlog waarin Italië tegenover Duitsland staat. Maar, gekant tegen de militaire discipline, trekt hij het uniform nauwelijks een jaar na zijn ronseling weer uit. In hetzelfde jaar sterft zijn vader die een belangrijke erfenis nalaat. Pierre die beducht is voor bepaalde moeilijkheden met zijn mede-erfgenamen, wordt dan Hugenoot (protestant) om van de zijnen, door chantage, qua erfenis serieuze voordelen te behalen, als tegenprestatie voor zijn terugkeer naar de katholieke Kerk. Zijn goddeloosheid gaat goed samen met dit schaamteloze spel en hij verwerft op die manier een onmetelijk fortuin. Enige tijd later heeft hij de ambitie magistraat te worden in het Parlement van Bretagne. Het mandaat daartoe koopt hij, maar voor hij het ambt mag uitoefenen is nog een onderzoek vereist. De Kériolet tracht vergeefs deze test te omzeilen. Dankzij zijn intelligentie lukt het hem echter zo goed en zo kwaad als het ging zijn doel te bereiken en hij die het verdiende zelf berecht te worden mag nu anderen berechten, tot grote schande van de fatsoenlijke mensen. Hij zaait in feite overal tweedracht door klachten te verdraaien of zelfs kwesties te regelen met het zwaard.

In de hoop dat zijn serieuze functies hem uiteindelijk wat wijzer zullen maken probeert zijn familie een huwelijk voor hem te regelen; maar hij zet liever zijn schandelijk leven voort. Hij weet evenwel blijk te geven van goedheid jegens de armen en weigert nooit hun een aalmoes te geven. Maar, zo zal hij echter bekennen, «ik gaf armen vaak een aalmoes en had medelijden met hun ellende, maar in het geheel niet uit liefde voor God of de Heilige Maagd, want daar wilde ik niet van horen… Wanneer een arme tegen me zei: “Ik bid God dat Hij het u moge vergelden”, ofwel: “Ik zal een rozenhoedje voor u bidden”, zei ik tegen die persoon dat hij daar met mij niet over moest beginnen en dat ik niets gaf om zijn Weesgegroeten.» Schijnbaar totaal hiermee in tegenspraak blijft Pierre in het geheim trouw aan het dagelijks bidden van een Weesgegroet, Maria, ongetwijfeld enigszins routinematig, waarschijnlijk vanwege een belofte die hij aan zijn moeder had gedaan. De Moeder van Barmhartigheid zal evenwel een eerbetoon niet zo licht vergeten.

Geheimzinnige hekserij

Op een nacht in 1635 is Pierre ernstig van streek geraakt door een visioen van de hel: hij ziet de plaats die voor hem is gereserveerd als zijn verachting voor de goddelijke gerechtigheid niet ophoudt. Heel snel gaat hij te biecht, geeft alleszins blijk van oprecht berouw, ontvlucht de plekken van losbandig leven en bezoekt alleen nog kerken. Twee maanden lang vraagt hij om toelating tot het kartuizerklooster van Auray. Maar nauwelijks is hij toegelaten tot het noviciaat of hij wordt nog erger dan voorheen. In die tijd wordt in Frankrijk en in Europa veel gesproken over de gebeurtenissen in Loudun, in de Poitou. Sinds 1632 zijn de zusters Ursulinen van die stad, slachtoffers van hekserij, bezeten van de duivel. Eén voor één, worden ze allemaal verlost, na talloze duiveluitdrijvingen die in 1638 een einde nemen. Pater Surin (1600-1665), jezuïet, zelf lange tijd ernstig gekweld door de duivel, zegt in zijn getuigenis: «Men zou een heel boek moeten schrijven als men zou willen vertellen van alle grote weldaden die God uit die bezetenheid heeft weten te halen, voor zijn heerlijkheid en het heil der zielen.»

Begin 1636 gaat de Kériolet samen met twee metgezellen uit het losbandig leven op weg naar Loudun. Hun plan is een hugenoten-meisje te ontvoeren, waarvan hun ter ore is gekomen dat ze zo knap is. Uit nieuwsgierigheid trekken ze de Sainte-Croix kerk binnen, waar een monnik een bezetene exorciseert. Vier dagen lang woont hij de bezweringsriten bij en is ervan onder de indruk. De vijfde dag wordt hij zelf aangevallen door de duivel die hem ondervraagt met de stem van een bezetene: «Wat krijgen we nou! De God die je al zovele jaren veracht! Oh, slechterik! Ik dacht nog wel dat ik je had en je in de hel kon krijgen, toen je aan Onze-Lieve-Vrouw van Liesse die gelofte deed die je nooit bent nagekomen. Wat ben jij ondankbaar en de weldaden van die Maagd onwaardig!» De duivel onthult dan talloze andere feiten uit zijn leven en voegt eraan toe: «Godslasteraar en atheïst! Is het mogelijk dat zo’n man barmhartigheid ten deel valt?» Door deze verpletterende onthullingen is Pierre volledig uit het veld geslagen. Hij vraagt: «Kun je me zeggen waarom ik uit de kartuizerkloosters ben weggegaan? – God, zo antwoordt de duivel via de bezetene, kon zo’n immorele man niet verdragen in zo’n heilig huis!»

Verbazingwekkend door de genade geraakt, geeft de Kériolet zich gewonnen: hij bekent openlijk zijn fouten en ontvangt vervolgens het sacrament van de biecht. De volgende dag, 6 januari, herkent men hem niet meer: de dag tevoren was hij nog spotziek en hooghartig en nu is hij nederig door de knieën gegaan, zoals de tollenaar uit het Evangelie. De duivel die de pater bezweert herkent Pierre echter en roept razend: «Hij is in zo’n staat dat, als hij zo doorgaat, hij in de hemel even hoog zal zitten als hij laag zou hebben gezeten in de hel met ons. – Wie werkt er dus, na God, zó krachtig aan zijn heil? vraagt de pater. – Dat is de Maagd Maria, de grote vriendin van die man hier. Ze heeft haar arm tot aan de elleboog uitgestoken om hem uit zijn vuiligheid te trekken.» Vervolgens wendt hij zich tot Pierre en zegt: «De maat was vol, maar je hebt een beetje devotie voor haar betoond».

Een zeer belangrijk hoofdstuk

De Kerk erkent het bestaan van de duivel, diens werking op de schepping, en zij leert ons hoe wij hem met welke middelen kunnen bestrijden. Heilige Paus Paulus VI zei: «Ze keren zich af van wat de Bijbel leert, zij die weigeren het bestaan van de duivel te erkennen of die er een zelfstandig beginsel van maken dat evenals ieder ander schepsel zijn oorsprong heeft in God; of ook wel hem uitleggen als een pseudo werkelijkheid, een bedenksel van de geest om van de onbekende oorzaken van onze kwalen een persoon te maken… Wat de duivel betreft en de invloed die hij op mensen, gemeenschappen, hele maatschappijen of gebeurtenissen kan uitoefenen, zouden we een zeer belangrijk hoofdstuk van de katholieke leer waar nog maar weinig interesse voor is, opnieuw moeten bestuderen. Tegenwoordig spreidt men liever een sterke, positivistische geest, zonder vooroordelen ten toon, op gevaar af ongegrond geloof te hechten aan de vele toverachtige of volkse grillen, of nog erger, zijn ziel – zijn gedoopte ziel, zo vele malen bezocht door de eucharistische presentie en bewoond door de Heilige Geest – over te leveren aan zinnelijke, ontuchtige experimenten, verderfelijke experimenten met verdovende artikelen of ideologische bekoringen van in zwang zijnde dwalingen. Dit zijn even zo vele barsten waarlangs de Boze zich een weg baant in de geest van de mens. Natuurlijk is niet elke zonde rechtstreeks toe te schrijven aan de duivel. Maar het is zeker niet minder waar dat hij die niet met een zekere gestrengheid over zichzelf waakt zich blootstelt aan de invloed van het geheim van de goddeloosheid waarover heilige Paulus spreekt (2 Tes 2,3-12) en zijn heil op het spel zet» (Audiëntie van 15 november 1972).

Alleen geloven in het bestaan van de duivel is niet voldoende, men moet zijn listen kennen om hem goed te kunnen bestrijden in navolging van Christus. Heilige Ignatius van Loyola, erfgenaam van de ervaring van de Woestijnvaders en de geestelijke leidsmannen, geeft hiervoor ter onderscheiding zeer leerzame regels: het gedrag van de Boze «is dat van een verleider: als een lichtzinnig verliefde man die verborgen en onbekend wil blijven… Op dezelfde wijze wil en verlangt de vijand van de menselijke natuur dat de listen en de overredingskunst waarmee hij een rechtvaardige ziel benadert, in het verborgene worden aanvaard en bewaard. Maar wanneer deze ze bekend maakt aan een goede biechtvader of een ander geestelijk iemand die zijn listen en gemeenheden kent, valt hem dat zeer zwaar. Want hij komt dan tot de conclusie dat hij met de gemeenheid waaraan hij begonnen is niet verder kan, nu zijn onmiskenbare listen bekend zijn geworden… Ook gedraagt hij zich als een legeraanvoerder die erop uit is te overwinnen en te roven wat hij verlangt. Wanneer een hoofdman of aanvoerder zijn kamp opslaat en de ligging en sterkte van een kasteel heeft onderzocht, valt hij het immers van de zwakste kant aan. Op dezelfde wijze gaat de vijand van de menselijke natuur rond en bekijkt van alle kanten al onze goddelijke, kardinale en zedelijke deugden. En als hij de plek ontdekt waar wij het zwakst zijn en meer hulp nodig hebben voor ons eeuwig heil, dan valt hij ons daar aan en probeert hij ons te pakken» (Geestelijke Oefeningen, no. 326-327).

Soberder dan een monnik

Pierre de Kériolet is vierendertig: hij begint een nieuw leven en vertrekt te voet op bedevaart naar Notre-Dame-de-Liesse, om zijn godslasterlijke vergissing van 1624 goed te maken, en de Moeder van alle Barmhartigheid te bedanken voor haar bescherming. Onderweg deelt hij al het geld uit dat hij bij zich heeft en ruilt zijn mooie kleren voor de lompen van de eerste de beste bedelaar die hij tegenkomt. Deze bedevaart vergroot zijn ijver. Het is het begin van een lange reeks omzwervingen tijdens de welke Pierre blijk geeft van zijn geloof en zijn berouw. Op de tweede plaats gaat hij naar Sainte-Baume, in de Provence, en vraagt er aan de heilige Magdalena om de gave der tranen van de penitentie, evenals een deel van haar liefde voor Jezus Christus.

Terug in Bretagne, wordt Pierre weldra even beroemd door zijn boetedoening als hij het was geweest vanwege zijn losbandig leven. Teruggetrokken in zijn kasteel Kerlois, leidt hij een nog soberder leven dan dat van een monnik, brengt zijn dagen door met bidden, studeren en mediteren: brood en water zijn zijn gebruikelijk voedsel. Hij gaat gekleed als een arme en slaapt de meeste tijd met de kleren aan op een stoel, zonder een ander hoofdkussen dan de tafel of een of ander boek. Religieuzen en bedelaars zijn zijn enige gasten, de dingen Gods zijn enige onderwerp van gesprek. De rijkdom die had gediend als spijs voor de hartstochten van de Kériolet voedt nu zijn ongelimiteerde naastenliefde. Zijn gulle vrijgevigheid is voor een groot deel toe te schrijven aan Sint Anna, te meer daar de bedevaart naar Auray in die tijd, elf jaar na de verschijningen, volop in ontwikkeling is. Pierre begunstigt eveneens de hospitalen van de stad met zijn giften en schiet zelfs het nodige geld voor de bouw van een hospitaal in Keranna voor. Tenslotte legt hij in de handen van zijn biechtvader een gelofte van armoede af waarmee hij het genot van zijn bezittingen afstaat aan de armen en zieken, en behoudt alleen het beheer ervan voor zichzelf. Hij verkoopt zijn ambt van raadgever aan het Parlement; hij had die waardigheid graag voor niets weggegeven, maar hij wil het liefst er zoveel mogelijk profijt van trekken ten gunste van de armen.

Zijn vrienden zijn onder de indruk van zijn vroom leven en zijn opofferingsgezindheid en raden hem aan priester te worden. Niets stond verder van hem af. Hij deinst in eerste instantie spontaan terug, vol schrik voor een ambt waartoe de engelen zelf niet waardig zijn: is zijn vorige leven geen onoverkomelijk obstakel? Zijn geestelijk leidsman vraagt hem niettemin zich op de hogere wijdingen voor te bereiden. Met angst en beven onderwerpt Pierre zich aan hetgeen hem wordt gevraagd. Na zes maanden ontvangt hij de tonsuur en de kleine wijdingen. Op 7 maart 1637 wordt hij diaken gewijd: 28 maart daaropvolgend wijdt Monseigneur de Rosmadec hem in de overvolle kathedraal van Vannes tot priester. Op het moment dat hij de zalving in de handen ontvangt krijgt Pierre de aanvechting zijn handen terug te trekken, zozeer beschouwt hij die als onwaardig het sacrament te ontvangen, na dat met zo vele schandelijke zaken en zelfs moorden te hebben besmeurd. De bisschop spreekt hem moed in door hem eraan te herinneren dat zijn handen gewassen zijn in het Bloed van de Allerheiligste. Het onmogelijke is werkelijkheid geworden: de bandiet van Kerlois is priester van Jezus Christus geworden! Nimmer tevoren was de goddelijke barmhartigheid voor de gelovigen zo glansrijk tot uiting gekomen.

Hier staat misschien Onze Heer!

Het kasteel van Pierre wordt een waar hospitaal voor de armen. Daar hij in ieder van hen Christus ziet, neemt hij er tot honderdvijftig per dag op, zonder de zwervers mee te rekenen die naar hem toe komen. Het landgoed kan ze niet allemaal meer onderdak bieden en in een naburig gebouw, de orangerie geheten, wordt een ruime slaapzaal ingericht. Al die arme drommels te eten geven en onderdak bieden vindt hij nog niet genoeg, hij wil ze ook kleding verstrekken. «Iedere arme die ik ontving bekeek ik als was het Christus zelf, zal hij later zeggen. Als ik erg zieke mensen ontmoette, omhelsde ik die het liefst, bij mezelf denkend: hier staat misschien Onze Heer. In mijn geheugen kwam weer terug wat de H. Martinus, H. Franciscus en andere heiligen was overkomen.» Zijn hart loopt over van barmhartigheid en medelijden jegens de zwaksten: hij beschouwt ze als zijn broeders en zijn kinderen, en leeft met hen als in een familie. Hij is zachtmoedig en dienstbaar jegens hen en doet zijn best ze nooit tegen de borst te stuiten, behalve als hij iemand moet corrigeren die de orde in huis verstoort. Een grote kapel, gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Barmhartigheid en gevestigd in de buurt van Kerlois, die door zijn ouders kort na zijn geboorte was gekocht, verwelkomt iedere dag een groot aantal armen voor wie pastoor de Kériolet met grote godsvrucht het Heilig Misoffer opdraagt. Daar brengt hij, op de knieën en zonder te bewegen, de armen vaak gekruist, lange uren in gebed door. Iedere vrijdag overpeinst hij het Lijdensverhaal van de Verlosser.

Pierre hervat echter zijn bedevaarten, pijnlijke tochten te voet die een van de manieren zijn waarop hij penitentie beoefent, zonder evenwel zijn armen aan hun lot over te laten want die worden aan bevriende priesters toevertrouwd. Wanneer ze die arme priester, gekleed in een versleten soutane, met zijn uitgemergelde gezicht, de ogen neergeslagen, een rozenkrans in de hand, zonder stok noch reistas voorbij zagen komen zeiden velen vol verbazing: «Daar hebben we nou die duivelse de Kériolet!» En met bewondering zien ze hoe hij tot inkeer is gekomen. Hoewel gekweld door de jicht en met opengehaalde voeten legt hij niet minder dan 40 km per dag af, terwijl hij zijn brood bedelt. ’s Avonds slaapt hij op de grond, vaak in de open lucht, want er is geen plaats in de herbergen voor deze sloeber die er zo ongezond uitziet. Zo loopt hij maandenlang rond, zonder enige belangstelling voor de fraaie monumenten en het gezelschap van een andere reiziger altijd vermijdend. Zijn godsvrucht voert hem opnieuw naar Notre-Dame-de-Liesse en naar Loudun, maar ook naar de Mont-Saint-Michel, Montserrat en Santiago de Compostella in Spanje, alsook naar Rome. Wanneer hij weer terug is in Kerlois vindt pastoor de Kériolet de tijd om de kapellen van de streek te bezoeken. De kerk van Sint Anna is de kerk die hij het regelmatigst bezoekt: twee keer per week, op woensdag en op zaterdag, draagt hij er de Mis op en deelt er aalmoezen uit.

De jaren gaan voorbij en de Kériolet boezemt voortaan even veel ontzag in als hij voorheen angst had ingeboezemd. Vrome mensen komen naar hem toe voor geestelijke begeleiding, maar hij gaat ze uit de weg want hij wil de aalmoezenier van de armen blijven. Bovendien heeft hij er een andere taak bijgekregen. Hij was begunstigd met het vermogen als exorcist op te treden, maar had er tot dan alleen met groot voorbehoud gebruik van gemaakt; vanaf 1645, op aanraden van zijn geestelijk leidsman, stort hij zich met hart en ziel op dit geestelijk ambt. Hij ontvangt de bezetenen, neemt hen de biecht af, exorciseert ze en geeft hun de heilige Communie. Met grote nederigheid en met een bewonderenswaardig geduld, maakt de vroegere slaaf van de duivel een horige van hem, en drijft hem soms uit met groot geweld. «Bezitneming van het lichaam, verklaart hij echter, hoewel zeer beklagenswaardig, is niet het vreselijkst maar bezitneming van de zielen door de zonde is de enige echte en de enige die we moeten vrezen, terwijl de andere vaak slechts een beproeving is en een kans op verdienste.» De duivel is echter zeer geërgerd als hij ziet hoe die grote bekeerde zondaar niet alleen de draak met hem steekt door zijn penitentie en door zijn goede werken, maar ook nog eens zijn macht aan banden legt en zielen van hem afpakt. Met alle mogelijke middelen zal hij proberen diens missie als exorcist te dwarsbomen.

De macht en de taak van de Kerk om exorcisme toe te passen, komen van Jezus zelf, zegt de Catechismus van de Katholieke Kerk. In eenvoudige vorm wordt het exorcisme toegepast bij de viering van het Doopsel. Het plechtige, zogenaamde «grote exorcisme» mag alleen door een priester en met verlof van de bisschop worden uitgeoefend. Men moet hier met voorzichtigheid te werk gaan door de regels die door de Kerk vastgelegd zijn, strikt te onderhouden. Het exorcisme is bedoeld om duivels uit te drijven of om iemand te bevrijden van demonische overheersing, uit kracht van het geestelijk gezag dat Jezus aan zijn Kerk heeft toevertrouwd. De situatie ligt heel anders wanneer er sprake is van een ziekte, vooral een psychische ziekte. De behandeling daarvan valt onder de medische wetenschap. Voordat men een exorcisme uitspreekt, is het dus belangrijk na te gaan of het wel om een aanwezigheid van de duivel en niet om een ziekte gaat»  (CKK, no. 1673). Exorcisme ontslaat ons echter niet van de plicht een moreel en geestelijk geordend leven te leiden.

In de kapel van Sint Anna

In 1658 wordt pastoor de Kériolet ernstig ziek. Bij deze beproeving qua gezondheid komt ook nog eens een dosis gewetenswroeging: ondanks alle penitentie en al zijn deugdzaamheid, herinnert hij zich alleen maar zijn zonden en beeft bij de gedachte voor zijn rechter te moeten verschijnen. Hij laat zich vervoeren naar het klooster van de Karmelieten van Sint Anna waar hij hoopt te sterven. Na verloop van twee maanden treedt een onverwachte verbetering in: ondanks een grote vermoeidheid kan Pierre zijn apostolisch leven hervatten. Hij voelt zich zeer aangetrokken tot het heiligdom van Sint Anna waar de Karmelieten een cel voor hem hebben gereserveerd. In de nacht van 21 op 22 september 1660 heeft hij ondanks een ernstige angina de kracht zich naar het klooster te begeven waar hij op 5 oktober het Heilig Oliesel ontvangt. Zijn lijden is zo erg dat hij het soms uitschreeuwt: «Wat een doodstrijd, mijn God! Mijn God! Laat het even ophouden…» Zijn biechtvader herinnert hem aan de doodstrijd van de Verlosser en diens berusting; terstond verandert de klaagzang van de stervende in onderwerping of in dankzegging: «Ik ben zeer vereerd dat ik mag deelnemen in de angsten en het gevoel door iedereen te zijn verlaten die Jezus Christus voor mij heeft ondergaan.» Hij sterft op 8 oktober, op achtenvijftigjarige leeftijd. Uit alle omringende plaatsen verdringt men zich om zijn begrafenis bij te wonen. Zijn lichaam wordt opgebaard in de kapel van Sint Anna. Op zijn grafsteen wordt geschreven: «Hier ligt Pierre de Kériolet, verovering van Maria. Hij was haar trouwe en actieve dienaar.»

Laten we ons, in het kielzog van Pierre de Kériolet, verankeren in de ware devotie tot de Heilige Maagd: wij zullen dan ondervinden dat onze Moeder «de ziel in het goede sterkt en haar moedig maakt om zich te verzetten tegen de wereld met haar grillen en kreten, tegen de zinnelijkheid met haar problemen en hartstochten, tegen de duivel met zijn verlokkingen» (Heilige Louis-Marie Grignion de Montfort).

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.