Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Aquesta carta en català]
[Questa lettera in italiano]
10 maart 2004
Maand van Sint-Jozef


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

«In totale ontbering, maar met een groot vertrouwen in God»: zo vatte Paus Johannes Paulus II het geestelijk portret samen van broeder Andreas Bessette bij gelegenheid van diens zaligverklaring op 23 mei 1982. De Heilige Vader voegde daar nog aan toe: «Het heeft God behaagd deze eenvoudige mens, die zelf het ellendige lot van wees had gekend temidden van tien broers en zusters, zonder geld of onderricht en met een middelmatige gezondheid, te begiftigen met een wonderbaarlijke aantrekkingskracht en gezag... Het is niet verbazingwekkend dat hij zich verwant heeft gevoeld met de heilige Jozef, de arme, verbannen werkman die onze Heiland zo goed kende... Door tot de H. Jozef zijn toevlucht te nemen, ook voor het Allerheiligste, bracht hij zelf geruime tijd en met vurige ijver, in naam van de zieken, het gebed in praktijk dat hij hun leerde».

Alfred Bessette is geboren op 8 augustus 1845 te Saint-Grégoire d'Iberville, bij Montréal (Canada). Hoewel zwak van gestel bleef het kind in leven dankzij de goede zorgen van zijn moeder. Zijn ouders zijn zeer eenvoudige lieden, zonder aardse goederen, maar rijk aan deugden. Vader Bessette, timmerman, is een harde werker. Hij sterft helaas al vroeg, verpletterd door een boom die hij afhakte, en laat een weduwe en tien kinderen achter die moeten leven in een houten hut van ongeveer zeven bij vijf meter. Hoewel even ingestort van verdriet, verliest mevrouw Bessette de moed niet; gesteund door haar broers en zusters zet ze zich in voor de opvoeding van haar kinderen. De ziel van Alfred komt tot bloei in het contact met deze liefhebbende en toegewijde moeder die spreekt over Jezus en Maria en Jozef, met veel liefde en in diep geloof. Maar het kind is pas twaalf als zijn moeder, uitgeput van het slaapgebrek en de zware arbeid, wordt geveld door tuberculose en op haar beurt komt te overlijden. Alfred wordt opgenomen in het huis van zijn oom en zijn tante Nadeau die hem weldra als hun eigen zoon beschouwen. Hij geeft blijk van zijn erkentelijkheid door zich steeds gehoorzaam en dienstwillig te gedragen. De pastoor van zijn woonplaats, de eerwaarde Provençal, is de zuiverheid van gevoelen en de ongewoon grote naastenliefde van de jongen opgevallen. Hij vat een bijzondere genegenheid voor hem op en bereidt hem zorgvuldig voor op de eerste communie en leert hem hoe hij de H. Jozef, patroon van Canada, moet aanroepen.

Maar het gezin Nadeau is arm en om aan de kost te komen gaat Alfred in dienst bij een schoenmaker. Omdat hij daar een maagziekte heeft opgelopen die hij zijn hele leven zal houden, treedt hij in dienst bij een boer, meneer Ouimet. Daar legt hij zich voor het eerst bepaalde regels van geestelijk leven op. Hij staat zeer vroeg op om de kruisweg te doen en langdurig te bidden, bidt ook meerdere rozenhoedjes per dag en onderhoudt zich vaak met de H. Jozef aan wie hij zijn werkzaamheden, zijn verdriet en vreugde toevertrouwt. Hij doet tevens penitentie. Na het overlijden van meneer Ouimet wordt Alfred ontvangen als leerling bij een smid. Ondanks zijn zwakke gezondheid wordt hij heel behendig in dit vak. Op twintigjarige leeftijd gaat de jongeman naar de Verenigde Staten en vindt een baan in een spinnerij. Daar gaat hij geheel op in zijn werk en is iedereen graag van dienst. Hij is van onberispelijk moreel gedrag ondanks de verderfelijke sfeer op de werkplaats. Maar de werktijden in de nijverheid schaden zijn gezondheid en hij verlaat derhalve de spinnerij voor een boerderij waar hij weer in de open lucht komt te werken. Nadat hij weer op krachten is gekomen, gaat hij echter opnieuw in dienst bij een spinnerij.

«Mijn besluit is genomen!»

Tijdens deze onbestendige jaren in de Verenigde Staten, blijft Alfred verlangen naar zijn geboorteland en blijft in contact met de eerwaarde Provençal. In de maand juli 1869 ontvangt hij van hem een brief waardoor hij diep wordt bewogen: de eerwaarde stelt hem voor in het klooster te gaan, als eenvoudige broeder. Het religieuze leven trekt hem zonder meer. Maar zal zijn gezondheid geen belemmering zijn om te worden toegelaten en zal hij ook volhouden? Hij heeft zich nergens bestendig weten te vestigen! Zes maanden lang bidt hij de H. Jozef om inzicht. Tenslotte gaat de jongeman op een zondag in december naar Saint-Césaire, regelrecht naar de pastorie waar zijn oude pastoor hem met open armen ontvangt: «Heb je goed nagedacht, Alfred? – Meneer pastoor, mijn besluit is genomen, ik word religieus». Beiden richten een vurig gebed van dankbaarheid tot de heilige Jozef.

In de herfst van 1870 gaat Alfred naar het noviciaat van de Congregatie van het Heilig Kruis in Montréal. Dit destijds gloednieuw instituut dankt zijn bestaan aan een priester van het diocees van Le Mans (Frankrijk), de eerwaarde Moreau; onder zijn leden telt het priesters en broeders, missionarissen en onderwijzers. Alfred wordt allervriendelijkst verwelkomd door de superieur aan wie de eerwaarde Provençal had geschreven: «Ik stuur u een heilige voor uw gemeenschap». Daar hij vertrouwd is met allerlei soorten werk voert de jongeman met blijdschap van hart de verscheidene taken uit die hem worden toevertrouwd, in eenheid met Jezus in Nazareth, onder het toeziend oog van de heilige Jozef. Op 27 december wordt hij ingekleed en neemt, ter herinnering aan de eerwaarde André Provençal, de naam broeder Andreas aan. De nieuwe broeder wordt benoemd tot portier van de school naast het noviciaat.

Maar zijn gezondheid blijkt weldra zo precair te zijn dat zijn superieuren overwegen hem niet tot de professie toe te laten. Op een dag waarop Mgr. Bourget, bisschop van Montréal, op bezoek komt in de school, werpt broeder Andreas zich aan diens voeten en smeekt hem tussenbeide te komen opdat hij zijn geloften zou mogen afleggen. In alle eenvoud maakt hij hem deelgenoot van zijn verlangen God en zijn broeders te dienen met het uitvoeren van onaanzienlijke taken en vertelt hem tevens van zijn bijzondere devotie voor de heilige Jozef, ter ere van wie hij ervan droomt een bidplaats te laten bouwen op de top van de nabijgelegen heuvel. De prelaat die zelf het heimelijk verlangen koestert een monumentale kerk voor de heilige Jozef te laten bouwen, antwoordt vriendelijk: «Weest u niet bevreesd, u zult tot de professie worden toegelaten». Zodoende doet hij tot verbazing van zijn medebroeders die hem beschouwen als een simpele ziel, op 28 december 1871 professie.

Aan de deur gezet

Eenmaal officieel tot de congregatie toegelaten, zet broeder Andreas zijn werk als portier op de Onze-Lieve-Vrouweschool dicht bij de Mont-Royal voort. 's Avonds, wanneer het heen en weer geloop ophoudt, zet hij zich aan het altijd terugkomende zware werk: het schoonmaken van de vloeren van de spreekkamers en gangen. Tot laat in de avond ligt hij op de knieën en wast, schrobt en boent bij het licht van een enkele kaars. Wanneer het werk is gedaan, snelt hij naar de kapel en knielt daar neer voor het beeld van de heilige Jozef en geeft zich gezeten tegenover het altaar over aan langdurig stil gebed.

Broeder Andreas voert ook de taken van linnenbroeder, ziekenbroeder en kapper uit; hij onderhoudt zich op vriendschappelijke toon met de leerlingen, helpt hen in hun geestelijk leven. Wanneer het mogelijk is een medebroeder te vinden die hem in het portierskamertje wil vervangen, bestaat zijn grootste vreugde erin door het onkruid naar de top van de nabijgelegen Mont-Royal te klimmen. Daar geeft hij zich, diep in gebed verzonken, met heel zijn hart over aan een geheime dialoog met de heilige Jozef. Wanneer hij de heuvel weer is afgedaald, hervat hij zijn werk met grote trouw aan de verplichtingen die zijn staat van religieus met zich meebrengen zonder dat er iets bijzonders aan hem valt op te merken. Zijn nederigheid bestaat uit het aanvaarden dat hij zit waar God hem heeft neergezet en het zich belasten met de doodgewone besognes welke de zijnen zijn, in navolging van de heilige Jozef.

«De H. Jozef, zei Paus Paulus VI, neemt soms de meest onverwachte verschijningsvormen aan. We hadden in hem een machtig man of een profeet kunnen veronderstellen... In tegendeel, gewoner, bescheidener en nederiger dan hij bestaat er niet... We staan op de drempel van een zeer armzalige werkmanswinkel in Nazareth. Daar staat Jozef, die weliswaar behoort tot het nageslacht van David, maar daar geen enkele aanspraak aan verbindt of reden inziet om zich op te beroemen... We constateren niettemin in zijn nederige, bescheiden persoon een verbazingwekkende onderdanigheid, een uitzonderlijke bereidheid om aan bevelen gehoor te geven en deze prompt uit te voeren. Hij gaat niet in discussie, aarzelt niet, laat rechten of eigen verlangens geen rol spelen... Zijn rol is het opvoeden van de Messias door middel van werken en levenservaring opdoen. Hij zal over Hem waken en krijgt het niets minder dan verheven voorrecht de Verlosser van de wereld de weg te moeten wijzen, te geleiden en te helpen...

«Aldus kunnen de grootse bedoelingen van God, de werken van de Voorzienigheid die Onze-Lieve-Heer op het oog heeft ter volvoering van onze lotsbestemmingen heel goed samengaan met de allereenvoudigste levensomstandigheden en daar zelfs op gebaseerd zijn. Het kan iedereen zonder uitzondering overkomen tot in de perfectie gevolg te mogen geven aan Gods welgevallen... Geen enkel leven is banaal, armzalig, niet noemenswaard of ongedenkwaardig. Alleen al door het feit dat we ademhalen en dat we in de wereld in beweging zijn, zijn we wezens die zijn voorbestemd tot iets groots: het koninkrijk van God, uitgenodigd worden door Hem, spreken met Hem, leven met Hem en sublimeren, tot aan «deelname aan de goddelijke natuur» toe (vgl. 2 Pe 1, 4)... Hij die de plichten van staat goed vervult, verleent aan heel zijn activiteit een onvergelijkelijke grootsheid» (19 maart 1968).

Een gewoon leven maar een buitengewone gunst

Op aarde heeft de heilige Jozef een heel gewoon leven gehad. Voortaan in de hemel, verkrijgt hij overvloedige genaden ten gunste van hen die op hem vertrouwen. Na ongeveer vijftien jaar van onopvallend en werkzaam religieus leven, ontvangt broeder Andreas van de voedstervader van Jezus de genade om wonderen te doen. Zo behaagt het de goddelijke Wijsheid soms een deel van haar kracht door te geven aan een nederig en onderdanig werktuig, voor het grootste welzijn van de mensen. Bewust van zijn zwakheid en allesbehalve geneigd zich op zijn gave te beroemen, herhaalt broeder Andreas voortdurend dat hij slechts de tussenpersoon van de heilige Jozef is en niets meer. «Wat ik aan wonderbaarlijks kan doen, zegt hij, is een eenvoudige gunst die God toestaat om de wereld de ogen te openen. Helaas blijft de wereld nog altijd blind!»

Op een nacht, wanneer hij aan het bed van een difteriepatiënt zit, krijgt broeder Andreas een ingeving: geruisloos daalt hij de trap af naar de kapel, pakt een medaille van de H. Jozef en gaat weer naar boven. «Broeder, waarom heeft u mij verlaten? Ik lijd veel pijn. Je zult niet meer hoeven te lijden», antwoordt de religieus die met de medaille over de keel van het kind begint te wrijven, daarbij biddend tot de heilige Jozef. De zieke dommelt in. In de vroege ochtend ontwaakt hij en roept uit: «Broeder, ik ben genezen!» In de loop van de ochtend stelt men inderdaad vast dat er van de ziekte geen spoor meer is te bekennen. Enige tijd later brengt broeder Andreas een bezoek aan de procurator van de school, die tegen hem zegt: «Al een maand lang heb ik aan mijn been een wond die niet wil genezen. De wond ziet er slecht uit en ik maak me ongerust over het vele werk dat me wacht op kantoor. Doet u een novene voor de pleegvader van de Goddelijke Meester; het is over negen dagen juist zijn feestdag. U verwacht dus eigenlijk van de heilige Jozef een wonder? Ja, natuurlijk!» En precies op de dag dat het de feestdag van de heilige Jozef is, is de wond geheel verdwenen; tot ieders stomme verbazing daalt de procurator de trap af naar de kapel.

«Laat hem begaan!»

Het gerucht van de eerste wonderen van broeder Andreas heeft snel de ronde gedaan in de stad en de eerste zieken melden zich reeds in de hoop op genezing. Weldra is de toestroom van dien aard dat de superieur zich ongerust begint te maken en broeder Andreas een verlaten, miserabel lokaal toewijst om er die zieken te ontvangen. Maar daar hij graag heeft dat die ziekenopvang ophoudt, gaat hij naar de bisschop van Montréal. Deze vraagt hem: «Als u tegen broeder Andreas zou zeggen dat hij de zieken niet meer mag ontvangen, zou hij dat dan doen? Zeer zeker! Laat hem dan maar begaan. Als het werk dat hij volbrengt van God komt, zal het zich verder ontwikkelen; in het tegenovergestelde geval, zal het vanzelf ineenstorten». Het komen en gaan van zieken gaat dan ook gewoon door. Hoewel hij hun lichamen geneest, bekommert de broeder zich vooral om het heil van hun zielen. Tegen een zieke die hem komt opzoeken zegt hij: «Als u wil dat de H. Jozef u geneest, gaat u dan weg bij de vrouw met wie u in ontucht samenleeft en kom daarna maar weer terug». Tegen een ander zegt hij: «Gaat u maar biechten en begint u aan een novene ter ere van de H. Jozef. Ik biechten! Dat doe ik al vijfentwintig jaar niet meer ! En toch zult u het doen!» En terstond is hij genezen.

Ondanks zijn uitzonderlijke gaven en zijn gewoonlijk opgewekte stemming, lijdt broeder Andreas onder een nerveus en prikkelbaar temperament. Soms windt hij zich erg op en scheept bezoekers af met zuurzoete woorden of maakt grievende opmerkingen, vooral wanneer ze hem behandelen als een heilige. Zo reageert hij ook op ongodsdienstige zieken of zieken van slechte zeden. Op een avond zegt er iemand tegen hem: «De H. Jozef blijft doof voor onze gebeden! Van u ontvangen wij tenminste nog allerlei gunsten! Hoe kunt u dergelijke beledigende woorden ten aanzien van de H. Jozef uitspreken?» geeft hij hun verbolgen ten antwoord.Mateloos verontwaardigd loopt hij weg en gaat onmiddellijk naar bed! Hij is zich bewust van zijn onvolkomenheden en heeft dan ook de gewoonte om aan zijn vrienden te vragen: «Bidden jullie voor mijn bekering!». Heiligen moeten inderdaad onophoudelijk strijd voeren tegen de gebreken van hun eigen aard en juist deze nimmer aflatende strijd is kenmerkend voor heiligheid.

Donderdags sleept broeder Andreas enkele leerlingen en zelfs leraren mee naar de Mont-Royal. Langzaamaan krijgt het plan vorm een bidplaats tegen de helling van de heuvel te bouwen. In juli 1896 wordt het terrein aangekocht en wordt er een beeld van de H. Jozef geplaatst in de holte van een rots. Broeder Andreas ontvangt er voortaan bij mooi weer de zieken. Weldra verrijst er een kapel, de «Bidplaats». In de vakantieperiodes is broeder Andreas er bijna altijd aanwezig.Hij komt heel vroeg aan en gaat pas 's avonds laat weer weg, aangezien zijn superieuren hem voortaan een grote mate van vrijheid van handelen toestaan.

Een onbeduidend werktuig

Vanaf 1908 is broeder Andreas voortdurend aanwezig in de Bidplaats, nu hij zich onder het dak van de kapel heeft gevestigd waar men een kamer en een kantoor voor hem heeft ingericht die met een kachel worden verwarmd. Daar ontvangt hij allerlei soorten mensen, zelfs kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders die hem komen vragen om gebeden. «Ik bezit geen enkele macht, zegt de nederige broeder tegen hen. Niets van wat ik doe bij de genezingen komt van mij. Alles is van de heilige Jozef afkomstig die van God die buitengewone genaden verkrijgt. Ik ben maar een onbeduidend werktuig waarvan de Patroon van de Kerk zich bedient om wonderen te doen, om te zorgen dat mensen zich bekeren en zich verheffen in de christelijke volmaaktheid». De geestelijke weerklank van de wonderen in de zielen is voor hem belangrijker dan de genezingen. Iedere dag zit hij op de loer om zondaren aan de duivel te onttrekken. Deze laat hem overigens graag voelen hoe aanwezig hij is. Meer dan eens brengt hij de broeder in verwarring met zijn gekletter van gebroken vaatwerk; het komt eveneens voor dat men broeder Andreas, wanneer hij alleen in zijn kamer is, met kracht hoort praten tegen een geheimzinnig personage.

Doordat sommige pelgrimstochten reeds meer dan tienduizend deelnemers tellen besluit men in 1912 de kapel uit te breiden; weldra vat de aartsbisschop van Montréal het plan op een basiliek ter ere van de H. Jozef te laten bouwen. Broeder Andreas is vervuld van vreugde. Allereerst bouwt men een ruime crypte waar dichtbij een klooster wordt ingericht voor de religieuzen van het «Heilig Kruis» die de diensten in het heiligdom verzorgen. Ruime terrassen en tuinen maken het mogelijk de grote menigten te ontvangen. Broeder Andreas voorziet dat men op grote schaal God zal komen aanbidden en dat de zondaren zich en masse zullen bekeren. Maar de aanzienlijke sommen geld die nodig zijn voor de bouw van de basiliek moeten nog gevonden worden. Voor dit doel wordt een tijdschrift opgericht, «De Annalen van de H. Jozef» en vervolgens een «Broederschap van de H. Jozef» dat al snel meer dan dertigduizend leden telt. Tenslotte zetten ijverige lieden zich in voor het verzamelen van fondsen in de Verenigde Staten.

In 1924 ziet men de eerste zware pilaren van een neoklassieke basiliek zich verheffen. De werken gaan onafgebroken door tot in 1930. Maar door het overlijden van de architect en het gebrek aan middelen komt de bouw enkele jaren stil te liggen, tot groot verdriet van broeder Andreas. Het ontbreekt de nederige broeder echter niet aan vertrouwen. Hij gaat ieder jaar zelf op bedelaarstocht naar de Verenigde Staten. Die reizen waarop hij in het openbaar moet verschijnen voor geestdriftige menigten en hij wordt belaagd door journalisten en fotografen, vallen hem buitengewoon zwaar. Maar hij maakt ze ter verheerlijking van God en voor het heil van de zielen.Hij is diep ontroerd door de goedgeefsheid van de Amerikanen. Er komen steeds meer genezingen. Broeder Andreas eist van hen die zich tot hem wenden slechts een groot vertrouwen in God en een volledige onderwerping aan Zijn wil.

Iedereen staat verbaasd over de jeugdigheid van hart van de bijzondere grijsaard van bijna negentig jaar. «We hebben een beeld van het christelijk geloof als van iets heel ouds, zegt hij. Dat is een misvatting, het is namelijk heel jong!». Voor God en dus voor Onze-Lieve-Heer is alles tegenwoordige tijd. Deze waarheid beïnvloedt diepgaand het stille gebed en de contemplatie van broeder Andreas. Volgens de aanbeveling van de H. Ignatius in de contemplaties van de Geestelijke Oefeningen, stelt hij zich de taferelen van het leven van Jezus voor alsof hij er echt bij was. Wanneer hij zijn kruisweg doet en dat gebeurt herhaaldelijk, volgt hij Christus alsof hij persoonlijk aanwezig was bij het Lijden, in de diepe overtuiging dat zijn opwellingen van liefde echt het leed van de Verlosser verlichten. Wanneer hij met de heilige Jozef spreekt ziet hij zichzelf ook aan diens zijde werken in de werkplaats van Nazareth of dicht bij de Heilige Maagd. Deze levendige contemplaties vergroten zijn liefde voor God en zijn liefde jegens de naaste.

Maar het grote verdriet van broeder Andreas blijft dat hij moet aanzien dat de werkzaamheden aan de basiliek niet worden hervat. Begin november 1936, tijdens de vergadering van de Raad van de kapel van de Mont-Royal, roept hij uit: «Laten we onmiddellijk het beeld van de H. Jozef in de apsis neerzetten en onze Patroonheilige zal er wel voor zorgen dat er een koepel op komt te staan». Zo gezegd, zo gedaan. Enige tijd later wordt er een lening uitgeschreven die snel wordt gedekt door de giften. De werkzaamheden worden hervat. «De voortzetting van de werkzaamheden is verzekerd. Ik ben nu van geen nut meer, het is tijd dat ik opstap». De eerbiedwaardige negentiger, versleten van het harde werken, voelt dat zijn krachten hem in de steek laten en ontvangt nog maar twee keer per week de zieken.

Als de mensen van de Goede God hielden!

Op kerstavond zegt hij tegen een vriend: «Voor mij is het waarschijnlijk de laatste Kerstmis. Maar de Bidplaats heeft u nog nodig! Wensen te sterven is toegestaan als het gebeurt uit verlangen naar de Hemel... Wanneer iemand goed doet op aarde, is dat niets in vergelijking tot wat hij zal kunnen doen wanneer hij eenmaal in de Hemel is». Korte tijd later krijgt hij een acute maagvliesontsteking en wordt in het ziekenhuis opgenomen. Hij denkt voornamelijk aan de basiliek die moet worden afgebouwd want hij is zich bewust van alle goeds dat de H. Jozef volbrengt op de Mont-Royal: «U weet niet wat de Goede God allemaal doet in de Bidplaats, zegt hij tegen zijn superieur. Wat een narigheid is er op de wereld! ... In mijn positie heb ik daar enig idee van kunnen krijgen... Als de mensen van de Goede God hielden, zouden ze nooit zondigen: alles zou perfect verlopen als ze van de Goede God hielden zoals Hij van hen». Op woensdag 6 januari 1937 geeft hij de geest en treedt het ware leven binnen. Het nieuws wordt in Canada en in de Verenigde Staten bekendgemaakt. Van heinde en ver komen er sympathiebetuigingen binnen. De nederige broeder Andreas wordt het voorwerp van een ware zegetocht, een bleke afspiegeling echter van zijn heerlijkheid in de Hemel waar hij, samen met de H. Jozef, de krachtdadige voorspreker is van de Kerk en al haar gelovigen. De H. Jozef is inderdaad de «Beschermheer van de Heilige Kerk». «Is het niet logisch en noodzakelijk, zei Johannes Paulus II, op 19 maart 1993, dat hij aan wie de eeuwige Vader zijn Zoon heeft toevertrouwd, zijn bescherming ook uitbreidt tot het Lichaam van Christus, dat, volgens de lering van de apostel Paulus, de Kerk zelve is. Vandaag vertrouwt de gemeenschap van gelovigen die over de hele wereld verspreid is, zichzelf toe aan de heilige Jozef en vertrouwt ook haar noden op dit moeilijke moment in de geschiedenis aan diens machtige beschermheerschap toe».

Laten we van de Heilige Jozef en de Gelukzalige broeder Andreas liefde voor het gebed leren. «Is het vertrouwen van broeder Andreas in de deugdzaamheid van het gebed niet een van de waardevolste vingerwijzingen voor de mannen en vrouwen van onze tijd die geneigd zijn hun problemen op te lossen zonder God?» vroeg de Paus tijdens de zaligverklaring van de broeder. Moge deze voor ons de genade verkrijgen alle dagen van ons leven met liefde en vertrouwen te mogen bidden!

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.