|
Downloaden als pdf![]() [Cette lettre en français] [This letter in English] [Dieser Brief auf deutsch] [Esta carta en español] [Questa lettera in italiano] |
11 februari 2022 feest van O.-L.-Vrouw van Lourdes |
«Tenzij men de dingen uitsluitend in het bovennatuurlijk licht van het geloof bekijkt, zei Paus Pius XII tot de zusters van Maria Hulp der Christenen, staat de menselijke geest onthutst bij het verhaal van het sterfelijk leven van uw zalige Moeder, door het contrast tussen het grootse en lumineuze werk waartoe God haar heeft voorbestemd en de wederwaardigheden waarlangs Hij haar geleid heeft… Heel de visie van haar geest, heel de geestdrift van haar hart, leek tot uiting te komen in deze uitroep van de psalm, die haar bijzonder dierbaar was: Hij bracht mij behouden in open veld, Hij hielp mij omdat Hij mij liefheeft (cfr. Ps. 17,20; 30,9). Was de weg van Marie-Thérèse de Soubiran, een brede weg, vrij gemaakt door de liefde? Of was er ooit een nauwer, steiler, hobbeliger, donkerder pad? Zelfs een onsamenhangender pad, zou de arme menselijke wijsheid zeggen. En toch, zo was haar leven!» (22 oktober 1946).
Als dochter van baron Joseph de Soubiran en Noémi Gélis, is Sophie-Thérèse op 16 mei 1834 in Castelnaudary geboren. Toen zij drie jaar was en vier broers en zussen op jonge leeftijd overleden waren, wordt zij zelf door tyfus getroffen. Op aanraden van een vriendin wordt haar het schapulier van de Berg Karmel gegeven. Onder dat habijt van de Heilige Maagd, geneest zij. Uit dank wordt zij ingeschreven in de congregatie van de Kinderen van Maria, waarvan kanunnik de Soubiran, haar nonkel, de leiding heeft. Weldra komt een klein zusje, Marie, de kinderjaren van Sophie-Thérèse verblijden. Op haar eerste Communie op 29 juni 1845, vraagt Sophie-Thérèse aan Jezus de genade van de religieuze roeping. Op haar twaalfde, bemerkt zij tijdens een retraite duidelijk de liefde van God in haar hart, en twee jaar later krijgt zij de toelating een tijdelijke gelofte van maagdelijkheid te doen. Bovendien leert zij, niet zonder moeite, aan haar eigen wil te verzaken. Haar vurig verlangen is in te treden in de Karmel, maar de Heer doet haar innerlijk begrijpen dat deze genade haar niet gegeven wordt.
Een heel aarzelende nicht
In de congregatie van de Kinderen van Maria, verlangt een kleine kern van meisjes een meer verborgen en aan het gebed gewijd leven te leiden. Kanunnik de Soubiran denkt er dan aan in Castelnaudary een begijnhof te vestigen, dat wil zeggen een groep vrouwen die zonder geloften, onder een aangepast reglement leven. Sophie-Thérèse ziet het dromerige in van het project, maar de nonkel raadt zijn «heel aarzelende nicht», zoals hij haar soms noemt, aan het voorstel nader te bekijken en andere personen te consulteren. Zij richt zich tot E.P. Roucanière, jezuïet, die haar ertoe brengt om het als een roeping van de Voorzienigheid te zien. Sophie-Thérèse is terneergedrukt en ware ontzetting overvalt haar. Maar een gesprek met Mgr. Delbecque, bisschop van Gent (België) en overste van een begijnhof, brengt vrede in haar ziel. Toch zal zij schrijven: «De kommer die mij te wachten stond, werd mij zo duidelijk in detail getoond, dat ik verstijfde van ontzetting. En inderdaad, twintig jaar later, zou alles met de grootste precisie uitkomen. Het is merkwaardig dat God vooraleer te handelen, bijna altijd de toestemming van de ziel wil vragen en verkrijgen, om de vrijheid van Zijn schepsel liefdevol te respecteren. Op deze beslissing volgde diepe vrede. Nooit heb ik sindsdien nog de geringste twijfel gehad.»
In augustus 1854, verblijft Sophie-Thérèse met een vriendin in het begijnhof van Gent. In september keren de twee jonge meisjes naar Frankrijk terug om in Castelnaudary een begijnhof te vestigen. Door de kwaadwillige commentaar van de buren is het begin moeilijk. Maar weldra stelt Sophie-Thérèse vast dat meerdere vriendinnen een meer formeel religieus leven willen en zij oriënteert hen in die zin. Zo bestaan binnen het kleine ommuurde domein gelijktijdig twee levenswijzen: er zijn de kleine individuele huisjes van het begijnhof maar ook de jonge meisjes die een strikter religieus leven willen leiden, gegroepeerd door degene die ondertussen Moeder Thérèse geworden is. Op 5 januari 1855, spreekt de Moeder de eeuwige gelofte van maagdelijkheid uit.
De meeste zusters voorzien door dagelijks werk in hun levensonderhoud, maar armoede is geen ijdel woord. De gebouwen die nodig zijn voor de opvang van de postulanten en de dakloze kinderen die toestromen, worden gebouwd met de actieve deelname van de gemeenschap die het materiaal aanvoert en de fundamenten uitgraaft. Maar in de nacht van 5 op 6 november 1861 verwoest een brand het gebouw dat zoveel moeite had gekost. De weeskinderen die op de verdieping logeren, slagen erin met hun toezichtster op het dak te kruipen. Maar de stad is niet uitgerust om de brand te bestrijden en de ladders zijn te kort! Een voormalige, grote en sterke dwangarbeider zet zich tegen de muur en zet de grootste ladder op zijn schouders. Moeder Thérèse werpt een schapulier van de Berg Karmel in het vuur en de vlammen gaan voldoende uiteen om de redding mogelijk te maken. Wel blijft één slachtoffer in de ramp achter. Na het drama, besluit de Moeder met haar dochters de nacht in gebed.
Weldra wordt het instituut een congregatie die gericht is op Eucharistische aanbidding, onder de bescherming van Maria Hulp der Christenen. Op 8 september 1862, wordt de nieuwe religieuze familie toegewijd aan de Heilige Maagd opdat Zij de Moeder en overste zou zijn. Al de zusters zullen Haar gezegende naam dragen. Het leven in armoede van de gemeenschap wordt intenser. Alle zusters werken geestdriftig en de naastenliefde van de mensen stroomt toe: het zo moedig gedragen onheil heeft de bevolking overtuigd om te helpen.
Flitsen van liefde
Voor Moeder Marie-Thérèse beginnen dan vier jaren van hevige bekoringen tegen haar geloof. Woede en duisternis zijn haar dagelijks lot. Nu en dan bevestigt een flits van liefde haar in haar roeping, maar onmiddellijk daarna keert de bekoring terug.
Hier beneden, zo leert de Catechismus van de Katholieke Kerk, «leven wij in geloof, wij zien Hem niet (2 Kor 5,7), en wij kennen God als in een spiegel, onduidelijk (1 Kor 13,12). Het geloof dat het licht ontvangt van Hem in wie het gelooft, wordt vaak beleefd in het duister. Het kan op de proef gesteld worden. De wereld waarin wij leven, schijnt vaak nog ver verwijderd van wat het geloof ons verzekert: de ervaringen van het kwaad en het lijden, het onrecht en de dood lijken de Blijde Boodschap tegen te spreken; zij kunnen het geloof aan het wankelen brengen en er een verleiding voor worden» (CKK, nr. 164).
In de intense confrontatie met deze geestelijke bekoring, volhardt Moeder Marie-Thérèse geduldig op de donkere weg van het plan waaraan zij zich met Gods licht had gewijd.
In 1863, op de verjaardag van de brand, organiseert zij een wake ter aanbidding van het Allerheiligste Sacrament. Op vraag van de zusters, duurt het niet lang of de aanbidding gebeurt iedere nacht. Aan het slot van een dertigdaagse Ignatiaanse retraite, begrijpt de Moeder duidelijk dat “Maria Hulp der Christenen” Gods wil is en voor haar «de verplichting» inhoudt «er te blijven en aan de vorming en uitbreiding ervan te werken». De nieuwe Sociëteit is gericht op uitboeting van de zonden, navolging van Christus, nederige gehoorzaamheid die trouw blijft uit liefde, armoede die constant nagestreefd wordt en kuisheid onder de blik van Maria Hulp der Christenen. Moeder Marie-Thérèse stelt vast dat de landbouwersjeugd uitwijkt naar de stad, waar de industrialisatie op gang komt. Het apostolaat van de congregatie van Maria Hulp der Christenen zal er dan in bestaan, «jonge meisjes van ongeveer veertien tot vijfentwintig jaar tot steun te zijn. Vooral jongeren zonder familie, die in de grote steden verblijven en in werkplaatsen en fabrieken werken. Dat doel beantwoordt aan een nood in onze moderne samenleving, die alles centraliseert en het christelijk gezin vervangt door de massa en het individu». Wanneer een overste aangesteld wordt om het begijnhof van Castelnaudary te leiden, wijkt de Moeder met degenen die het wensen, naar Toulouse uit. Op 20 november, wordt hun kapel ingewijd en daags nadien wordt de aanbidding van het Allerheiligste Sacrament ingevoerd.
«Je zending is ten einde»
Doordrongen van de spiritualiteit van de Geestelijke Oefeningen van de heilige Ignatius en van de geest van de Karmel, schrijft Moeder Marie-Thérèse de regel van Maria Hulp der Christenen: «De geest van eenvoud en heilige kleinheid moet ons eigen zijn; hij behoedt ons ervoor om geen enkel werk dat de Voorzienigheid ons wil toevertrouwen, te minachten als te gewoon en te vulgair…». Zij verlangt dat de dochters van Maria Hulp der Christenen spontaan de laatste plaats innemen, een voorkeur hebben voor verwaarloosde mensen, een eindeloze soepelheid aan de dag leggen om creatief te zijn, los te laten, te volharden en te verzaken. Op 19 december 1868, verleent Pius IX officieel zijn goedkeuring aan de Sociëteit. De stichtingen in Amiens, Lyon en Londen gebeuren in een geest van vrede, ondanks de grote tegenspoed en ontberingen. De ziel van Moeder bevindt zich in dichte duisternis, maar deze pijnlijke toestand belet haar niet om zekerheid en standvastigheid uit te stralen: zij erkent dat «het een groot wonder is van de goedheid van Onze Heer voor de Sociëteit, het wonder dat alles behouden blijft, ondanks mijzelf».
De stichting in Londen had plaatst ter gelegenheid van de Frans-Duitse oorlog van 1870: in 1871, keren de zusters die hadden moeten vluchten, terug naar Frankrijk. Tijdens hun verblijf in Groot-Brittannië, won één van hen, Moeder Marie-François de Borgia, aan belang. Deze vrouw, die in 1868 op rijpere leeftijd in de zeer jonge gemeenschap was ingetreden, was erin gelukt haar staat van gehuwde vrouw te verbergen. In al die jaren had haar wonderlijk aanpassingsvermogen een extreem zelfvertrouwen en mateloos eergevoel verborgen. Niet in staat de geest van onderdanigheid tebegrijpen, gaat zij de glansloze heldhaftigheid en nederigheid van de overste als een gebrek beschouwen dat haar ongeschikt zou maken voor de leiding. Gefascineerd door de sterke persoonlijkheid van Moeder Marie-François, kiezen de zusters haar tot algemene assistente van de stichteres. De houding die deze eigen is, om zichzelf weg te cijferen en haar eigen standpunten te wantrouwen, maken dat de zusters meer en meer op de assistente steunen. De stichteres zal zich later verwijten niet genoeg vertrouwen gehad te hebben in de Almacht van God en te veel in het schepsel. In een innerlijke inspraak waarschuwt de Heer haar: «Je zending loopt ten einde; weldra zal er voor jou zelfs geen plaats meer zijn in de sociëteit; maar Ik zal alles leiden, zowel met kracht als zachtheid».
Moeder Marie-François die het plan opvat oorlogswezen op te vangen en hun een beroep aan te leren, wordt tot algemene econome benoemd. Onder haar impuls, verdubbelen alle huizen in 1873 de werkplaatsen, die elk tot 150 kinderen opvangen. Moeder Marie-Thérèse legt aan haar assistente echter uit welke moeilijkheden zich voordoen. Deze begint dan in de gemeenschap behendig twijfel te zaaien over de stichteres. In een verslag over de financiële toestand, zegt zij dat de Sociëteit aanzienlijke schulden heeft. Vele kostenramingen staan echter vermeld als «schulden». Bovendien zou het voldoende geweest zijn enkele bouwprojecten uit te stellen en enkele werkplaatsen te sluiten om de financiële toestand te herstellen. Maar Moeder Marie-François beschuldigt de stichteres in volle vergadering van «hoogmoed, ambitie en verschrikkelijke onregelmatigheden die alleen Gods vloek over de Sociëteit kunnen halen, en op geen enkel vlak te kunnen leiden noch beheren». De assistente zwaait met een dreigend faillissement, wat een doorslaggevend effect heeft op de zusters: de stichteres moet ontslagen worden! Ook Mgr. de la Tour van Auvergne, Kerkelijke overste van de Sociëteit, gelooft in een faillissement. De stichteres neemt ontslag. Moeder Marie-François laat zich op 13 februari 1874 tot algemene overste benoemen. Zij beslist onmiddellijk Moeder Marie-Thérèse weg te sturen. Deze gaat naar de zusters van de Heilige Vincentius a Paulo in Clermont-Ferrand.
De last van de zielen
De stichteres zal schrijven: «Om deze dierbare kleine Sociëteit te redden, bracht ik het zware offer haar niet meer terug te zien. Alleen God weet hoe dierbaar zij mij was… Mijn grootste verdriet was zo veel zielen te zien die mij als het ware toebehoorden en van wie de geloften, zo zei men mij, gingen verbroken worden door mijn fout alleen (als zij haar ontslag niet zou geven). Oh! de last van de zielen is een verdriet dat met niets te vergelijken is en dat alleen kan begrepen worden door wie eronder geleden heeft… Met die zee van bitterheid was er nog een verdriet dat gevoelig lag: de scheiding van mijn zus (Moeder Marie-Xavier, die met haar religieuze was)… En dan was er nog een derde doorn, mijn zo geliefde roeping die ik voor altijd zou verliezen, mijn geloften te moeten verbreken, zonder enige hoop ze ooit terug te krijgen… Verlaten door al degenen van wie ik hield, degenen in wie ik al mijn vertrouwen gesteld had, verworpen zonder toevlucht… verplicht te zwijgen en zo alles op mij alleen te laten te wegen». In deze grote tegenspoed verheft de Moeder haar ziel: «Ik zou mijn plaats niet willen ruilen… Het leek mij dat ik door dit lijden meer voor het welzijn van de Sociëteit werkte, voor de verlichting van de benauwdheden en moeilijkheden die haar verdrukken, dan eender hoe».
Moeder Marie-François laat aan de raadgeefster horen dat hun Moeder stichteres het Instituut spontaan verlaten heeft. Op 26 maart 1874, schrijft Moeder Thérèse haar: «Ik ben ter beschikking van Onze Heer, dat wil zeggen in uw handen… Ik hoop dat de heilige gehoorzaamheid het laatste woord zal spreken en dat ik er rustig bij blijf, wat zij ook zal beslissen… Ik heb aan Mgr. de Bourges (Mgr. de la Tour d’Auvergne) moeten schrijven, zoals ik ook aan u schreef, dat indien ik niet meer in de Sociëteit zou terugkeren, ik Zijne Excellentie zou vragen mij van mijn geloften te ontslaan en mijn handtekening te verwijderen van alle zaken van de Sociëteit…». Moeder Marie-François probeert haar het bestuur van het huis in Londen te doen aanvaarden met de bedoeling het daarna van het Instituut te scheiden. Maar de bisschop heeft een voorgevoel van die kunstgreep en verwittigt de stichteres. «Onze goede Moeders wilden mijn terugkeer niet, zal zij schrijven, tenzij door van Londen een afgescheiden huis van Maria Hulp der Christenen te maken. Dat was onaanvaardbaar.» In de beproeving verankert zij zich in het gebed: «Alleen mijn God restte mij. Alleen Hij was goed en teder… en Hij verwaardigde zich in mijn ziel schatten van geloof, hoop en liefde te leggen die ik zonder deze wervelwind van verdriet nooit zou geproefd hebben– dat weet ik… Voor zover het van mij afhing, maakte ik mij arm met de arme Jezus Christus… en mijn ziel liep over van vreugde omdat zij alleen haar God had».
Een heel kleine postulante
Na verschillende mislukte pogingen om in een religieuze orde te treden, wordt Moeder Marie-Thérèse op 20 september opgenomen in Notre-Dame de la Charité (Onze-Lieve-Vrouw van Liefde)van de Refuge in Parijs, waar men haar de naam zuster Marie du Sacré-Coeur (Maria van het heilig Hart) zal geven. Zij schrijft aan Moeder Marie-François: «Nu ben ik een heel kleine postulante. Moge Hij die zich met zo veel liefde klein en arm gemaakt heeft, mij voldoende moed geven om naar Zijn voorbeeld ook klein en echt arm aan mezelf te willen zijn». Zij onderwerpt zich eenvoudig aan alle kleine gebruiken, eigen aan een gemeenschap die zij nog niet kent: «Ik zal mij zachtmoedig, nederig en dankbaar betonen voor het sterven dat God in mij wil bewerken door de schepselen die mij kwetsen, schrijft zij… hier beneden ben ik een vreemdelinge, ik ga vertrekken». Zusters zullen getuigen dat «haar gezicht ontvlamde wanneer zij over God sprak, dat haar ogen oplichtten en een intens leven haar leek aan te grijpen, wat sterk contrasteerde met haar uiterlijk dat er gewoonlijk ziekelijk uitzag».
In de Sociëteit die zij gesticht heeft, horen de novicen zelfs niet meer over haar spreken. Maar het bestuur van Moeder Marie-François krijgt een despotisch karakter: onophoudelijke activiteiten die ingekeerdheid en innerlijk leven bemoeilijken, uitwijzing van een dertigtal zusters zonder advies te vragen aan de raad. De spiritualiteit van de heilige Ignatius wordt geruild voor die van de heilige Franciscus, en daarna van de heilige Dominicus. Tenslotte, wordt volgens geen enkele geest meer geleefd. De huizen verdwijnen en worden aan een hoog ritme gesloten: in vijftien jaar tijd kent de Sociëteit elf transfers van het noviciaat en zeven nieuwe novice-meesteressen. Bewust van het kwaad, durft de Kerkelijke overheid geen beslissing nemen om de Sociëteit geen fatale slag toe te brengen. Het leed van de zusters komt echter niet buiten de muren en een zuivere religieuze geest blijft door verborgen verstervingen bewaard, als vrucht van die van de genegeerde stichteres. Moeder Marie-Xavier krijgt de toelating haar jaarlijks te bezoeken, nochtans met het absolute verbod over de Sociëteit te spreken. Maar zij wordt plots aan de deur gezet, en op 3 januari 1881 komt zij toelating vragen om opgenomen te worden in Notre-Dame de la Charité. Een harde slag voor de stichteres.
Op 7 oktober 1888, komt Moeder Marie-Thérèse terecht op de ziekenafdeling waar zij op de vooravond van Pinksteren, 7 juni 1889, sterft met deze woorden op de lippen: «Kom, Heer Jezus, kom!». Zo besluit zij haar private geschriften: «Ik moet de onbetwijfelbare waarheid bevestigen dat niemand mij echt verdriet heeft willen doen… dat alles integendeel gebeurde omdat de Goede God het gewild of toegelaten heeft volgens het plan van Zijn barmhartigheid en liefde voor mijn ziel; dat ik ondanks mijn hoogmoed, maar door een bijzondere genade, terecht nooit betwijfeld heb dat het voor Maria Hulp der Christenen vanuit alle oogpunten een goede zaak was om zich van mij te ontdoen. Wel heeft mijn natuur het zwaar te verduren gekregen, vooral terwijl ik, zo lijkt mij, tot alles bereid was; maar nog eens, die middelen waren nodig voor mijn ziel en hebben mij groot geestelijk voordeel bezorgd».
Verering wordt uiteindelijk mogelijk
Na de dood van Marie-Thérèse de Soubiran stuikt het bestuur van Moeder Marie-François ineen. Op 13 februari 1890, kondigt de intrigante plots haar ontslag aan en verlaat daarna het Instituut. Twee raadgeefsters brengen orde op zaken in de papieren van de voormalige overste en halen haar briefwisseling met hun stichteres naar boven. Dan komt de waarheid aan het licht. De stichteres wordt in de gemeenschap gerehabiliteerd en de oudere zusters kunnen open aan de jongere zusters hun verering doorgeven voor hun ware Moeder. Op 20 oktober 1946, wordt Moeder Marie-Thérèse de Soubiran door Pius XII zalig verklaard. In 2017, telde haar congregatie honderdzestig zusters, verspreid over drieëntwintig huizen in Europa, Afrika, Azië en Oceanië.
De geschiedenis van Moeder Marie-Thérèse zou iemand uit het veld kunnen slaan. Zij is stichteres en wordt onrechtvaardig beschuldigd, daarna verplicht haar instituut te verlaten om zonder bestaansmiddelen haar leven te eindigen in een andere religieuze congregatie, terwijl een intrigante haar plaats inneemt en haar instituut in gevaar brengt. Alleen een gelovige blik op de Voorzienigheid kan dit proberen uit te leggen. God regeert de wereld op een soevereine manier. Met alle respect voor de vrijheid die Hij aan Zijn met rede begaafde schepselen gegeven heeft, zorgt Zijn Almacht ervoor dat alles het heil bevordert van die Hem beminnen (Rom. 8,28). «God heeft de wereld gemaakt en brengt haar alleen in beroering om heiligen te maken», zei Moeder de Soubiran. Door haar zware beproevingen, in een totale en zo pijnlijke onthechting, vond zij haar kinderlijke zuiverheid terug. Zij kon op het einde van haar leven schrijven: «De Goede God brengt mij terug naar de ziel van toen ik vijftien was, ik bedoel naar de simpele en tedere liefde die ik op die leeftijd had. Als een kind van de liefde, leef ik rustig op de schoot van mijn God en geniet er van mijn geluk. Ik vertrouw Hem zoals een kind in de armen van de tederste moeder. In en door Hem, twijfel ik nergens aan. Ik verwacht alles van Hem voor mij en voor degenen van wie ik houd, voor tijd en eeuwigheid» (Écrits spirituels, p. 63, Geestelijke geschriften).
De Waarheid leerde Moeder Marie-Thérèse twee dingen, zei Paus Pius XII: «Het eerste, is het geheim van totale onthechting die bevrijdt van de achterdocht van het hart, van de hoogmoed van de geest, en die de nietigheid en onstandvastigheid toont van de geschapen dingen… Het tweede, haalt zij uit de mond van de Goddelijke Meester: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen: maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort (Joh. 12,24-25)… Het wordt ons vandaag gegeven de machtige doeltreffendheid van deze twee waarheden te bewonderen. Wat een wonder van heiligheid heeft God door zo veel ingrijpende veranderingen in haar bewerkt! Wat een bewonderenswaardige oogst is ontkiemd uit haar verlaging, haar bedelving in de diepste afgrond van de vernedering! En welke brede en ruime weg van liefde heeft zich onder haar voeten geopend!».
Moge de zalige Marie-Thérèse de Soubiran voor ons de genade verkrijgen haar voorbeelden van nederigheid te volgen!