Brief

Blason   Abdij Saint-Joseph de Clairval

F-21150 Flavigny-sur-Ozerain

Frankrijk


Downloaden als pdf
[Cette lettre en français]
[This letter in English]
[Dieser Brief auf deutsch]
[Esta carta en español]
[Questa lettera in italiano]
10 januari 2008
H.Gregorius van Nysse


Dierbare Vriend van de Abdij Saint-Joseph de Clairval,

Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest (Mt 28,19). Deze oproep van Christus heeft in alle tijden een antwoord gekregen van edelmoedige harten die in het missionaire leven zijn gegaan. Zo heeft «Marie de la Passion zich laten grijpen door de God die in staat is haar dorst naar waarheid te lessen. Ze sticht de congregatie Franciscanessen Missionarissen van Maria en brandt van verlangen de stromen van liefde die in haar koken door te geven, over de hele wereld te verspreiden. Ze kent aan het gebed en de Eucharistie een centrale plaats toe in het missionaire werk want voor haar vloeien aanbidding en missie samen in één en dezelfde grondhouding» (Preek van Johannes Paulus II tijdens de zaligverklaring van Moeder Marie de la Passion op 20 oktober 2002).

De toekomstige Moeder Marie de la Passion, Hélène de Chappotin, is geboren op 21 mei 1839. Rond haar wieg staan haar vier broers en zusters evenals haar zes neven en nichten. Bij de familie Chappotin wonen inderdaad een oom en een tante, in een kleine woning dichtbij de kathedraal van Nantes (Frankrijk). Het grootste deel van het jaar brengt ze echter door op het uitgestrekte familielandgoed, Het Fort, op enige kilometers van de stad. Hélène is een begaafd en wilskrachtig , turbulent en enthousiast kind en luistert gretig naar de gesprekken om haar heen die doordrenkt zijn van herinneringen aan de Revolutie en de opstand van de chouans.

Haar hart breekt van liefde

Al heel jong geeft Hélène blijk van een verrassend grote rijpheid van geest. Ze is een meisje uit één stuk dat door haar talenten schittert in haar kleine wereld, maar dat moeder Chappotin ook enige zorgen baart; reden te meer voor haar om aan de religieuze vorming van het kind extra zorg te besteden. Hélène is sterk beïnvloed door het idee van de eeuwigheid, zelfs zozeer dat ze er angstig van wordt. De vrede vindt ze pas terug op de dag dat haar hart «breekt van liefde voor Onze-Lieve-Heer», zoals ze het zelf uitdrukt. Een van de kenmerken van haar jeugdjaren is haar liefde voor de armen. Te hunnen gunste brengt ze grote offers. Samen met vriendinnen richt ze «de Vereniging Sint-Anna» op voor de verschaffing van kleren aan de armen. Haar levendig temperament neemt echter zijn vrije loop in luidruchtige spelletjes. In 1847 is Hélène acht jaar en wordt haar vader benoemd tot hoofdingenieur in Vannes. Dan moeten ze het domein Het Fort verlaten en inruilen voor een kleine woning. Nu ze het moet stellen zonder haar neven en nichten vlucht Hélène in de boeken. In 1850 doet ze haar eerste Communie, op H.Sacramentsdag: «Ik had zo het gevoel van God te zijn na die eerste Communie....dat ik God bezwoer mij aan te nemen voor ik gemeen zou worden».

Maar dat zelfde jaar begint voor Hélène een smartelijke periode die meerdere malen door rouw wordt getekend. «Voor mijn ogen dook een steeds grotere leegte op. Wat was nog de moeite waard om van te houden? Dat raadsel van mijn jeugdjaren werd steeds gruwelijker». In april 1856 doet ze de jaarlijkse retraite bij Maria's Kinderen in Nantes. De predikant ontpopte zich meteen als profeet: «Er is in deze kapel een ziel die God zoekt, verlangt en aanroept. Wij gaan allen voor haar bidden tijdens de zegening met het Allerheiligste». Hélène aarzelt geen moment en zegt bij zichzelf: «Dat ben ik, die ziel, voor mij gaan ze bidden». Ze zal er echter aan toevoegen: «Met die overtuiging was ik meer dan ooit een kind en niet serieus, met de anderen hield ik geen rekening. Niets voor God tot de laatste preek, niets... Maar toen de laatste groet aan het Allerheiligst Sacrament begon, denk ik dat me iets is overkomen van een genade zoals die van de H.Paulus op weg naar Damascus. Ik kniel neer, zonder geestdrift nog. Dan krijg ik deze gedachte: «Ik ben Degene die altijd meer van jou zal houden dan jij van Hem, Hij wiens Schoonheid onbevlekt is, die nooit teleurstelt, want Ik ben de Oneindige, God». Ik heb niets gehoord, het was een gedachte van een minuut, maar die een ander schepsel van mij maakte». Het leven van Hélène ondergaat een metamorfose. Het is gedaan met de verveling en de onverschilligheid; haar leven is voortaan getransformeerd door de liefde van God. En op een dag krijgt ze opnieuw een licht: «Wat ben jij me verschuldigd nu ik zo bezit heb genomen van jou?» vraagt Jezus haar. Het religieuze leven blikt haar aan. «De volledige gave van mezelf is het enige waarmee ik Hem die zich geheel en al aan mij heeft gegeven kan terugbetalen», antwoordt ze. En zoals de Schoonheid van God zich had opgedrongen aan haar liefde, zo dringt het religieuze leven zich op aan haar geweten en zelfs aan haar verlangens.

Hélène verdiept haar geestelijk leven: lange uren van gebed, penitentie.... Haar familie bemerkt snel hoe ze is veranderd, maar het meisje spreekt niet over haar roeping: ze weet dat haar moeder er fel tegen gekant is. Eind 1858 vraagt haar biechtvader, de eerwaarde Lavigne, op retraite te gaan bij de Dames du Cénacle in Parijs om inzicht te krijgen. Hélène informeert haar ouders die ermee instemmen. Maar kort voor haar vertrek wordt mevrouw Chappotin geveld door een congestie naar het hoofd die haar een week later het leven kost. Hélène blijft dan bij haar vader.

Nieuwe naam

Op een dag gaat ze op voorstel van een vriendin naar de Clarissen in Nantes en besluit daar zuster te worden. Ze betreedt de drempel van de clausuur van de Clarissen op 9 december 1860. Op 23 januari hierop- volgend ontvangt ze in het koor een nieuwe naam: «Plotseling hoorde ik iemand duidelijk en beslist zeggen (ik weet niet of het de oren van mijn lichaam waren): «Wil jij gekruisigd worden in plaats van de Heilige Vader?»... Ik zei ja. En toen werden daar bij wijze van bekrachtiging deze woorden en deze naam aan toegevoegd: «Marie, slachtoffer van Jezus, van de gekruisigde Jezus». Ik geloof dat het sindsdien mijn naam in de Hemel is, onafhankelijk van ieder menselijk willen... De liefde die ik ervoer was zo hevig dat het me onmogelijk leek die op aarde te verdragen; die moet of sterven of verminderen». Die geheimzinnige naam doet denken aan de woorden van de H.Johannes: Jezus Christus die al onze zonden goedmaakt, en niet alleen die van ons maar die van de hele wereld (1Joh 2, 2). Jezus vraagt Hélène met aandrang zich te verenigen met zijn offer, met Hem in het mysterie van de Verlossing van de wereld binnen te dringen en dit in de context van de Kerk van haar tijd, terwijl de wereldse macht van de Paus over de kerkelijke staten dreigt te verdwijnen. Wanneer de nieuwe naam wordt bekend gemaakt baart dit zoveel opzien dat Hélène ziek wordt en uit het klooster moet worden verwijderd. Ze gaat terug naar de familie en vult de diep eenzame uren met het lezen van de schrijvers van de XVIIe eeuwse Franse school.

In 1864 neemt ze kennis van het bestaan van de Sociëteit van Marie Réparatrice, die is gewijd aan de aanbidding van het Allerheiligste ter herstel van de zonden van de wereld, met Maria aan de voet van het kruis en volgens de constituties van de H.Ignatius. Ze gaat dan naar het noviciaat van de Réparatrices in Toulouse. Ze ontvangt het kloosterkleed op 15 augustus daaropvolgend; ze krijgt de naam van zuster Marie de la Passion. Begin 1865 wordt ze aangewezen om te vertrekken naar de missie van Maduré, in het zuiden van India. Vanaf 1859 heeft de Sociëteit van Marie Réparatrice op verzoek van de paters jezuïeten een eerste groep zusters naar Maduré gestuurd om te zorgen voor de talloze jonge weduwen en meisjes van het land.

In een aardrijkskundige, culturele en religieuze context die hun onbekend is moeten zij de vorm van hun religieuze leven aanpassen. Op 3 mei 1866 legt Marie de la Passion haar eerste geloften af en wordt bijna meteen benoemd tot hoofd van het huis Tuticorin. Haar manier van optreden wordt zeer gewaardeerd en in januari 1867 wordt ze benoemd tot provinciaal hoofd van de drie huizen in Maduré.

Moeder Marie de la Passion bezit meer dan genoeg kwaliteiten om de situatie aan te kunnen, maar haar overgevoeligheid is de oorzaak van veel leed. Haar tere gestel wordt op de proef gesteld door het klimaat: heftige maag- en hoofdpijnen, hartziekte...Ze moet tegemoetkomen aan de materiële en geestelijke behoeften van de gezinnen: catechismusonderricht, retraites, schoolactiviteiten, armenapotheken, toevluchtsoorden voor vrouwen... Ze heeft ook de zorg over een dertigtal zusters die zijn verdeeld over drie communauteiten. Alles verloopt in harmonie dankzij haar grote souplesse, haar gebed, de eucharistische aanbidding en het apostolaat. Het klimaat van naastenliefde dat ze weet te scheppen in de diverse gemeenschappen wekt de bewondering van de bezoekers: «Wanneer men bij jullie binnenkomt, verklaart een bisschop tegenover de zusters, wordt men gegrepen door iets bijzonders.... In deze instellingen regeert de naastenliefde».

Moeilijke beslissing

De moeilijkheden in het apostolaat zijn echter van dien aard dat de generaal overste overweegt alle meisjes terug te sturen naar Frankrijk. Moeder Marie de la Passion antwoordt dat er veel tijd voor nodig is eer alle vrouwen gewend zijn aan het leven in de missie. In 1874 vraagt men haar een weeshuis te openen en twee scholen in Ootacamund, een groot dorp met een zeer gunstig klimaat ten noorden van Maduré. Moeder Marie de la Passion brengt de stichting tot stand onder omstandigheden van grote armoede. Tezelfdertijd gaat de toestand in Maduré achteruit ten gevolge van allerlei gevallen van onbegrip aangaande de werken van de Congregatie en de discipline; communicatieproblemen met Europa zijn er grotendeels de oorzaak van. De generaal overste ontzet Marie de la Passion uit haar functie van provinciaal hoofd, maar ze blijft hoofd van het huis in Ootacamund en stuurt een van haar assistenten naar India. Deze biedt de zusters de keuze tussen het aanvaarden van een geheel van maatregelen die hun willekeurig en onaanvaardbaar toeschijnen, of eenvoudig de Congregatie verlaten. De zusters zijn diep in verlegenheid gebracht, denken na, winnen raad in en bidden en beslissen vervolgens om de Congregatie te verlaten. Moeder Marie de la Passion is nog altijd in Ootacamund en bewaart het stilzwijgen. De zusters hebben hun keuze zonder haar gemaakt, maar een twintigtal zusters voegt zich bij haar. Mgr. Bardou die om de stichting van Ootacamund had gevraagd is bereid hen te ontvangen. Hij stuurt Marie de la Passion en twee van haar metgezellinnen echter naar Rome om daar de situatie uiteen te zetten en naar een oplossing te zoeken.

Tijdens de stappen die ze in Rome ondernemen zijn de zusters slecht gehuisvest, lijden honger en kou maar weldra tonen de autoriteiten zich gunstig gezind: reeds op 5 januari 1877 wordt er toestemming verleend het Instituut van de Missionnaires de Marie op te richten, hetwelk uitsluitend gewijd is aan de missie. Marie de la Passion stelt een levensregel op die aan het oordeel van Mgr. Bardou wordt onderworpen. Als grondslag neemt ze de offergave van de eigen persoon, zonder voorbehoud en voor de Kerk en het heil van de wereld, vervolgens de navolging van Maria, die Jezus volgt tot op de Calvarieberg. In haar geest hebben zich bepaalde overtuigingen genesteld: de noodzaak van een specifieke voorbereiding voor de missiezusters; tevens een betere kennis van de culturele horizon van het missieland. De reden van deze missieactiviteit «wordt ontleend aan de wil van God, die wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis der waarheid komen. Want God is één, één is ook de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft als losprijs voor allen (1 Tim 2,4-5), en in niemand anders ligt de redding (Hand 4, 12). Allen moeten zich daarom, na Hem door de prediking van de Kerk erkend te hebben, tot Hem bekeren en bij Hem en bij de Kerk, die zijn Lichaam is, door het doopsel ingelijfd worden... Ofschoon derhalve God langs wegen, Hem bekend, de mensen die zonder hun schuld het Evangelie niet kennen tot het geloof kan leiden, zonder welk het onmogelijk is aan Hem te behagen (Hebr 11, 6) rust toch op de Kerk de noodzakelijkheid (cf 1 Kor 9, 16) om te evangeliseren en heeft zij tegelijkertijd daartoe het heilige recht. Daarom behoudt de missieactiviteit vandaag zoals altijd haar kracht en volle noodzakelijkheid» (Concilie Vaticaan II, Decreet Ad Gentes, n.7).

Een geluk en een genade

Moeder Marie de la Passion gaat vervolgens naar Frankrijk om in Saint-Brieuc, waar ze hartelijk wordt ontvangen door de bisschop, een noviciaat te openen. Er dienen zich talrijke roepingen aan, gestuurd door de pastoors uit de omgeving. In 1878 vindt een eerste missionaire vertrekceremonie plaats, van vijf novicen met bestemming India. In juni 1880 wordt het noviciaat verplaatst naar het voormalig bisschoppelijk domein van Saint-Brieuc, niet ver van de stad, in Châtelets. In juni 1882 gaat Marie de la Passion opnieuw naar Rome. Daar ontmoet ze pater Raphaël Delarbre die een belangrijke functie bekleedt in de orde van de Franciscanen. Deze pater vraagt haar een definitieve versie te schrijven van de constituties van haar Instituut en raadt haar vervolgens aan in Rome zelf een huis te openen. Daar ze ervan is overtuigd dat God wil dat ze Franciscanes wordt, wendt Moeder Marie de la Passion zich tot de minister-generaal van de Franciscanen, pater Bernardin, die zijn volledige instemming betuigt: «Toen ik zag hoezeer u ernaar verlangt de H.Franciscus toe te behoren, zal hij later zeggen, voelde ik dat het voor onze Orde een geluk en een genade is».

Het lijkt allemaal voor de wind te gaan. Maar vanaf november 1882 wordt de nieuwe congregatie in Rome geconfronteerd met de verdachtmakingen waarmee de stichting al sinds de scheiding van de Zusters van Marie Réparatrice te kampen heeft. Kwaadwillende stemmen zeggen dat de stichteres uit persoonlijke ambitie bepaalde plannen koestert. Op 16 maart 1883 wordt Marie de la Passion uit haar functie van Generaal Overste ontheven en het wordt haar verboden haar zusters te schrijven. Kort daarna wordt door de Congregatie voor de Geloofsverbreiding een beslissing genomen in een financieel geschil met de Sociëteit van Marie Réparatrice ten nadele van de Missionaires de Marie, een menselijk gesproken voor hen rampzalige beslissing.

De grote missionaris

Ofschoon de paters Bernardin en Raphaël, evenals de bisschop van Saint-Brieuc haar bijstaan in haar beproeving, voelt Moeder Marie de la Passion de vernedering extra sterk doordat ze zich niet heeft mogen verdedigen. De beslissing waardoor ze werd veroordeeld is trouwens in tegenstrijd met hetgeen haar voorheen was verzekerd. Het is een harde klap voor het geestelijk leven van de moeder: «Nu eens zakte mijn geloof weg, zal ze later zeggen, dan weer leek het me of God mij ook zonder mij te horen zou oordelen en me zonder reden zou verdoemen». Maar deze zware beproeving heeft een zuiverende werking en door haar stil gebed voor het tabernakel wordt haar vereniging met het eucharistisch mysterie alleen maar verdiept. «De grote missionaris van het Instituut, schrijft ze in 1888, is de uitgestalde en aanbeden Jezus. Men heeft onvoldoende begrepen hoeveel kracht uitgaat van de Eucharistie en van het gebed in combinatie met daden, voor de bekering van de volkeren». Uiteindelijk benoemt Leo XIII in februari 1884 een «zaakgelastigde» om de situatie van de zusters missionarissen van Maria te onderzoeken. Voor Marie de la Passion is het onderzoek een «lange reeks van kleine doodsstrijden: God alleen weet wat ik allemaal over mijzelf heb moeten horen...» Na afloop van het onderzoek schrijft de bisschop van Saint-Brieuc aan de zusters: «Jullie hebben het proces gewonnen en ik ben er met jullie blij om... De onrechtvaardige verwijdering die Moeder Marie de la Passion had getroffen wordt door de Kerkvorst zelf gerapporteerd». Eind juli 1884 kiest een kapittel opnieuw en unaniem Moeder Marie de la Passion als Generaal Overste. «Mijn ziel had teveel angsten, teveel teleurstellingen meegemaakt om niet met grote vrees de last van de verantwoordelijkheden weer op me te nemen», schrijft ze hierover. Die angst die haar vaak onderdompelt in een zwarte nacht wordt een permanent kenmerk van haar geestelijk leven.

In augustus 1885 wordt het Instituut officieel onder het gezag geplaatst van het generaal ministerie van de Franciscanen. Dan begint een fantastische missionaire bloeiperiode. In 1886 komen er vier stichtingen tot stand: Ceylon (twee stichtingen), China en Parijs. Moeder Marie de la Passion lijdt zeer onder de herhaalde scheidingen die ieder vertrek met zich meebrengt omdat ze van iedere zuster persoonlijk houdt. Het zal echter nooit afbreuk doen aan de moederlijke en broederlijke liefde die in de congregatie wordt onderhouden door de ongewoon uitgebreide correspondentie van de stichteres. Vanaf 1886 blijven de aanvragen voor een stichting onafgebroken, iedere week, en soms zelfs dagelijks toestromen. De stichtingen die in Europa tot stand komen worden niet alleen beschouwd als kweekplaatsen van roepingen voor de missielanden, ze beantwoorden ook aan de behoeften aan evangelisatie van de armenwijken in de grote steden. Om in de aanzienlijke materiële behoeften te voorzien gaat Marie de la Passion ook werken. «Wat absoluut moet, is werken en genoeg werk vinden om van te leven». De zusters slaan dus aan het tekenen, schilderen, naaien, beginnen met steendruk en drukkunst, weven enz. Moeder Marie de la Passion organiseert ook de missie-opleiding van haar zusters; ze stelt een «Gebruikenboek van de Novicenmeesteres» op, een echte handleiding voor het geestelijk leven en redigeert ook andere geestelijke geschriften.

In 1890 ontvangt het Instituut zijn statuut naar pauselijk recht: het telt dan 17 huizen en 495 zusters. Marie de la Passion schrijft alles aan God toe. Diep in haar ziel vindt echter voortdurend een werk van zuivering plaats. Enerzijds verlangt ze hartstochtelijk naar God, zijn liefde, zijn glorie en ze verzinkt in de stilte van de aanbidding; anderzijds weet ze niet wat Onze-Lieve-Heer van haar vindt en twijfelt zelfs aan het eeuwig leven voor haarzelf. Pater Bernardin die dezelfde soort van geestelijk lijden meemaakt, zegt tegen haar: «Vooruit, houdt er eens en voor altijd mee op en geeft als offerande uw ziel, uw wezen voor eeuwig over aan God».

«Loopt Jezus achterna!»

In november 1896 roept de stichteres bij de opening van het generaal kapittel uit: «Vandaag voel ik een hevig verlangen voor jullie de woorden van de H.Petrus tegen de kreupele uit het Evangelie uit te spreken: Ik heb noch goud, noch zilver, maar wat ik heb geef ik je: sta op en loop! Inderdaad, ik heb noch goud, noch zilver, maar wat ik heb geef ik jullie. Ik geef mezelf helemaal aan jullie, ondanks mijn kruisen, mijn slechte gezondheid, mijn ellende. Maar staat op en loopt! Ik smeek jullie, loopt Jezus achterna!» Vanaf dan ziet de ene stichting na de andere het licht: Congo, Mozambiek, Canada, Oostenrijk, Mongolië, Birma, Japan...

In haar contact met de armen, vooral in de grote steden, bekommert Marie de la Passion zich met name om de sociale kwestie. Het lot van de vrouw gaat haar bijzonder ter harte. Ze moedigt de oprichting aan van beroepsopleidingen en werkplaatsen waar vrouwen een vak kunnen leren waarmee ze een correct loon kunnen verdienen. «In het christendom, zei Paus Paulus VI , wordt de vrouw, meer dan in iedere andere godsdienst, vanaf de oorsprong een speciale waardigheid toegekend waarvan de talrijke opmerkelijke aspecten in het Nieuwe Testament worden bevestigd... Daar komt duidelijk uit dat de vrouw geroepen is deel uit te maken van de levende en werkzame structuur van het christendom op een manier die zelfs zo belangrijk is dat men er nog niet alle dimensies van heeft doorgrond» (6 december 1976).

In 1900 wordt de genade van het martelaarschap verleend aan de Zusters van het Instituut, in China: in Tai-Yuan-Fou is de Boxeropstand oorzaak van de moord op de hele missie, met name de zeven zusters die het jaar tevoren zijn aangekomen. Al huilend roept de stichteres uit: «Nu kan ik zeggen dat ik zeven echte franciscaner missiezusters van Maria heb! Hun martelaarschap spreekt voor zichzelf. Uit roeping hadden ze zich voor de Kerk en voor de zielen opgeofferd. Ze zijn tot het uiterste van de zelfopoffering gegaan...» De zusters martelaren zijn op 1 oktober 2000 heiligverklaard.

Versleten van de vermoeienissen van het voortdurend reizen en de dagelijkse beslommeringen sterft Marie de la Passion in San Remo (Italië), op 15 november 1904 en laat ongeveer drieduizend zusters achter, verdeeld over zesentachtig stichtingen in alle werelddelen.

Tijdens de zaligverklaring van Moeder Marie de la Passion zei Paus Johannes Paulus II: «De eerste dienst die wij de missie kunnen bewijzen is oprecht en volhardend streven naar heiligheid. Wij kunnen niet op samenhangende wijze van het Evangelie getuigen als we het niet eerst getrouw naleven». Deze woorden vinden hun weerklank in hetgeen het Tweede Vaticaans Concilie ons leert: «Alle christengelovigen, waar zij ook leven, moeten door het voorbeeld van het leven en door het getuigenis van het woord de nieuwe mens, die zij door het doopsel hebben aangedaan, en de kracht van de Heilige Geest, waardoor zij door het Vormsel versterkt zijn, zo openbaren, dat de anderen bij het zien van hun goede werken de Vader verheerlijken (cf Mt 5, 16 ) en een vollediger begrip krijgen van de ware zin van het menselijk leven en de algemene band van de eenheid der mensen» (Ad gentes, n.11).

Laten we de Gelukzalige Marie de la Passion vragen om voor ons de genade te verkrijgen overeenkomstig het Evangelie en met vurige ijver voor het heil der zielen te mogen leven.

Dom Antoine Marie osb

Om het Blad van de Abdij Saint-Joseph de Clairval te publiceren in een tijdschrift, blad... of on het internetsite of een website te plaatsen, is een toelating vereist. Deze dient te worden aangevraagd per E-Mail or bij https://www.clairval.com.